Hoe moet een besluit tot ongewenstverklaring worden bekendgemaakt? (uitspraak rechtbank)
LJN: BK3433, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/16675, 09/16432
Datum uitspraak: 13-11-2009
Datum publicatie: 16-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Tijdigheid bezwaar; bekendmaking; ongewenstverklaring; buitenbehandelingstelling; procesbelang.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummers: AWB 09 / 16675 en AWB 09 / 16432
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiser], eiser,
gemachtigde mr. Z.M. Alaca,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 7 mei 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen de separate besluiten van verweerder van 22 april 2009.
1.2. Bij die besluiten heeft verweerder het bezwaar van 15 december 2008, gericht tegen het besluit tot ongewenstverklaring van 17 september 2008, als ook het bezwaar van
27 augustus 2008, gericht tegen het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag om een vergunning voor voortgezet verblijf van 15 augustus 2008, ongegrond verklaard.
1.3. Bij schrijven van 5 juni 2009 heeft eiser de gronden van de beroepen ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.5. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op
8 oktober 2009. Aldaar heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg. Tevens is ter zitting verschenen de huidige partner van eiser, mevrouw [naam partner].
2. Overwegingen
2.1. Eiser is geboren op 8 augustus 1974 en in het bezit van de Turkse nationaliteit. Eiser is gedurende de periode van 2 mei 2000 tot 2 mei 2005 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij echtgenote.
2.2. Op 27 juni 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “voortgezet verblijf”. Deze aanvraag is bij besluit van 15 augustus 2008 buiten behandeling gesteld vanwege het niet betalen van de voor de afhandeling van die aanvraag verschuldigde legeskosten. Op
27 augustus 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.
2.3. Bij besluit van 17 september 2008 heeft verweerder vervolgens tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
2.4. Op 10 oktober 2008 heeft eiser andermaal een vergunning voor voortgezet verblijf gevraagd.
2.5. Bij brief van 15 december 2008 heeft eiser verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring. Bij brief van 26 februari 2009 heeft eiser verzocht de brief van
15 december 2008 tevens aan te merken als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit tot ongewenstverklaring van 17 september 2008.
2.6. Bij besluit van 22 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser van
27 augustus 2008, gericht tegen de buitenbehandelingstelling van 15 augustus 2008, ongegrond verklaard.
2.7. Daarnaast heeft verweerder bij separaat besluit van 22 april 2009 het bezwaar van 15 december 2008 tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard.
2.8. Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder vervolgens de aanvraag van
10 oktober 2008 afgewezen.
2.9. Ter beoordeling ligt voor of de besluiten van 22 april 2009 de toets in rechte kunnen doorstaan.
Beroep tegen de ongegrondverklaring van het besluit tot ongewenstverklaring (AWB 09/11675)
2.10. Zoals ook ter zitting aan de orde is geweest, ziet de rechtbank zich in het onderhavige geding allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder eiser terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar van 15 december 2008 tegen de ongewenstverklaring bij besluit van 17 september 2008. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
2.11. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bij brief van 17 september 2008 drie exemplaren van het besluit tot ongewenstverklaring aan de korpschef van regionaal politiekorps Limburg-Noord (de korpschef) heeft gezonden met het verzoek de originele beschikking aan eiser uit te reiken en een afschrift aan de gemachtigde te sturen. Tevens is naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van 18 september 2008 van verweerder in de Staatscourant van 1 oktober 2008 mededeling gedaan van het besluit tot ongewenstverklaring.
2.12. Uit de gedingstukken blijkt eveneens dat eisers gemachtigde in diens brief van
15 december 2008 heeft aangegeven dat hij eerst bij (op niet nader genoemde datum) gepleegde telefonische navraag bij verweerder naar de stand van zaken heeft vernomen dat eiser inmiddels bij besluit van 17 september 2008 ongewenst is verklaard.
2.13. Hierop heeft verweerder aan eisers gemachtigde bij brief van 8 januari 2009 meegedeeld dat uitreiking van het besluit in persoon aan eiser nog niet heeft plaatsgevonden en dat eisers gemachtigde inderdaad nog geen exemplaar van het besluit heeft ontvangen.
2.14. Vervolgens heeft verweerder als bijlage bij een brief van 28 januari 2009 een afschrift van het besluit van 17 september 2009 aan eisers gemachtigde gezonden. Hierbij is tevens het volgende vermeld:
“Zoals u eerder is bericht zal op korte termijn deze beschikking aan betrokkene worden uitgereikt. Gelet hierop merk ik uw brief van 15 december 2008 aan als een prematuur bezwaar dat is gericht tegen de beschikking van 17 september 2008.”
2.15. Uiteindelijk heeft verweerder bij brief van 20 februari 2009 zijn standpunt herzien en het navolgende aan eisers gemachtigde meegedeeld:
“Anders dan ik eerder heb verondersteld is mij gebleken dat de beschikking van
17 september 2008 op 1 oktober 2008 is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 190 (..).
Daarmee is de betreffende beschikking op wettige wijze bekend gemaakt. De beschikking zal derhalve niet meer in persoon aan betrokkene worden uitgereikt. Voor zover hij daarvan kennis wenst te nemen neem ik aan dat u hem daarover informeert, nu ik u de beschikking bij brief van 28 januari jl. hebt toegezonden.
Niettemin ben ik mij ervan bewust dat u destijds ook al als gemachtigde bekend was en u derhalve ingevolge A5/3.3 Vc. ook in kennis had moeten worden gesteld van die beschikking. Ik zal dit dan ook betrekken bij de beoordeling van uw bezwaarschrift van 15 december 2008 en ga er vooralsnog van uit dat dit bezwaarschrift tijdig is ingediend.”
2.16. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.17. In afwijking van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in gevallen als het onderhavige, ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 vier weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.18. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 3:41, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
2.19. In artikel 2:1 is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2.20. In artikel 67, tweede lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, van de beschikking mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.
2.21. Volgens hoofdstuk A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt, voor zover thans van belang, het origineel van de beschikking tot ongewenstverklaring aan de vreemdeling in persoon uitgereikt en op dezelfde dag een afschrift daarvan aan de gemachtigde, indien deze er is, gezonden.
Indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden, wordt de beschikking per aangetekende brief aan het laatst bekende adres van de vreemdeling en een afschrift daarvan aan de gemachtigde, indien deze er is, gezonden en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Staatscourant plaats.
2.22. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaar van eiser tijdig is te achten, zij het op basis van een andere redenering dan die van verweerder.
2.23. De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat het verweerder bekend was waar eiser ten tijde van het primaire besluit verbleef (in detentie in Willich, Duitsland) én dat eiser op dat moment een gemachtigde had. Daargelaten of het niet mogelijk was om het originele besluit in persoon aan eiser uit te (laten) reiken, was het naar dezerzijds oordeel in ieder geval niet onmogelijk om het besluit, conform het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb, aan eisers gemachtigde toe te zenden. Nu bekendmaking aldus kon geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, was bekendmaking “op een andere geschikte wijze”
– zoals voorzien in het tweede lid van artikel 3:41 van de Awb – (nog) niet aan de orde.
2.24. Onder de hiervoor gegeven omstandigheden moet worden geoordeeld dat het primaire besluit tot ongewenstverklaring niet reeds is bekendgemaakt met de publicatie in de Staatscourant op 1 oktober 2008, maar eerst door toezending van het besluit aan eisers gemachtigde op 28 januari 2009.
2.25. Nu het bezwaarschrift tegen het besluit tot ongewenstverklaring dateert van
15 december 2008, aldus voor de datum van bekendmaking, is er sprake van een prematuur ingediend bezwaarschrift. Ingevolge artikel 6:10 eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan evenwel achterwege blijven indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Van laatstbedoelde situatie in het onderhavige geval sprake, nu het besluit wel al tot stand was gekomen ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift maar enkel nog niet was bekendgemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze.
2.26. Aldus kon eiser worden ontvangen in zijn bezwaar.
www.rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 13-11-2009
Datum publicatie: 16-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Tijdigheid bezwaar; bekendmaking; ongewenstverklaring; buitenbehandelingstelling; procesbelang.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummers: AWB 09 / 16675 en AWB 09 / 16432
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiser], eiser,
gemachtigde mr. Z.M. Alaca,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 7 mei 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen de separate besluiten van verweerder van 22 april 2009.
1.2. Bij die besluiten heeft verweerder het bezwaar van 15 december 2008, gericht tegen het besluit tot ongewenstverklaring van 17 september 2008, als ook het bezwaar van
27 augustus 2008, gericht tegen het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag om een vergunning voor voortgezet verblijf van 15 augustus 2008, ongegrond verklaard.
1.3. Bij schrijven van 5 juni 2009 heeft eiser de gronden van de beroepen ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.5. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op
8 oktober 2009. Aldaar heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg. Tevens is ter zitting verschenen de huidige partner van eiser, mevrouw [naam partner].
2. Overwegingen
2.1. Eiser is geboren op 8 augustus 1974 en in het bezit van de Turkse nationaliteit. Eiser is gedurende de periode van 2 mei 2000 tot 2 mei 2005 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij echtgenote.
2.2. Op 27 juni 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “voortgezet verblijf”. Deze aanvraag is bij besluit van 15 augustus 2008 buiten behandeling gesteld vanwege het niet betalen van de voor de afhandeling van die aanvraag verschuldigde legeskosten. Op
27 augustus 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.
2.3. Bij besluit van 17 september 2008 heeft verweerder vervolgens tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
2.4. Op 10 oktober 2008 heeft eiser andermaal een vergunning voor voortgezet verblijf gevraagd.
2.5. Bij brief van 15 december 2008 heeft eiser verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring. Bij brief van 26 februari 2009 heeft eiser verzocht de brief van
15 december 2008 tevens aan te merken als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit tot ongewenstverklaring van 17 september 2008.
2.6. Bij besluit van 22 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser van
27 augustus 2008, gericht tegen de buitenbehandelingstelling van 15 augustus 2008, ongegrond verklaard.
2.7. Daarnaast heeft verweerder bij separaat besluit van 22 april 2009 het bezwaar van 15 december 2008 tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard.
2.8. Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder vervolgens de aanvraag van
10 oktober 2008 afgewezen.
2.9. Ter beoordeling ligt voor of de besluiten van 22 april 2009 de toets in rechte kunnen doorstaan.
Beroep tegen de ongegrondverklaring van het besluit tot ongewenstverklaring (AWB 09/11675)
2.10. Zoals ook ter zitting aan de orde is geweest, ziet de rechtbank zich in het onderhavige geding allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder eiser terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar van 15 december 2008 tegen de ongewenstverklaring bij besluit van 17 september 2008. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
2.11. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bij brief van 17 september 2008 drie exemplaren van het besluit tot ongewenstverklaring aan de korpschef van regionaal politiekorps Limburg-Noord (de korpschef) heeft gezonden met het verzoek de originele beschikking aan eiser uit te reiken en een afschrift aan de gemachtigde te sturen. Tevens is naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van 18 september 2008 van verweerder in de Staatscourant van 1 oktober 2008 mededeling gedaan van het besluit tot ongewenstverklaring.
2.12. Uit de gedingstukken blijkt eveneens dat eisers gemachtigde in diens brief van
15 december 2008 heeft aangegeven dat hij eerst bij (op niet nader genoemde datum) gepleegde telefonische navraag bij verweerder naar de stand van zaken heeft vernomen dat eiser inmiddels bij besluit van 17 september 2008 ongewenst is verklaard.
2.13. Hierop heeft verweerder aan eisers gemachtigde bij brief van 8 januari 2009 meegedeeld dat uitreiking van het besluit in persoon aan eiser nog niet heeft plaatsgevonden en dat eisers gemachtigde inderdaad nog geen exemplaar van het besluit heeft ontvangen.
2.14. Vervolgens heeft verweerder als bijlage bij een brief van 28 januari 2009 een afschrift van het besluit van 17 september 2009 aan eisers gemachtigde gezonden. Hierbij is tevens het volgende vermeld:
“Zoals u eerder is bericht zal op korte termijn deze beschikking aan betrokkene worden uitgereikt. Gelet hierop merk ik uw brief van 15 december 2008 aan als een prematuur bezwaar dat is gericht tegen de beschikking van 17 september 2008.”
2.15. Uiteindelijk heeft verweerder bij brief van 20 februari 2009 zijn standpunt herzien en het navolgende aan eisers gemachtigde meegedeeld:
“Anders dan ik eerder heb verondersteld is mij gebleken dat de beschikking van
17 september 2008 op 1 oktober 2008 is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 190 (..).
Daarmee is de betreffende beschikking op wettige wijze bekend gemaakt. De beschikking zal derhalve niet meer in persoon aan betrokkene worden uitgereikt. Voor zover hij daarvan kennis wenst te nemen neem ik aan dat u hem daarover informeert, nu ik u de beschikking bij brief van 28 januari jl. hebt toegezonden.
Niettemin ben ik mij ervan bewust dat u destijds ook al als gemachtigde bekend was en u derhalve ingevolge A5/3.3 Vc. ook in kennis had moeten worden gesteld van die beschikking. Ik zal dit dan ook betrekken bij de beoordeling van uw bezwaarschrift van 15 december 2008 en ga er vooralsnog van uit dat dit bezwaarschrift tijdig is ingediend.”
2.16. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.17. In afwijking van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in gevallen als het onderhavige, ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 vier weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.18. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 3:41, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
2.19. In artikel 2:1 is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2.20. In artikel 67, tweede lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, van de beschikking mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.
2.21. Volgens hoofdstuk A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt, voor zover thans van belang, het origineel van de beschikking tot ongewenstverklaring aan de vreemdeling in persoon uitgereikt en op dezelfde dag een afschrift daarvan aan de gemachtigde, indien deze er is, gezonden.
Indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden, wordt de beschikking per aangetekende brief aan het laatst bekende adres van de vreemdeling en een afschrift daarvan aan de gemachtigde, indien deze er is, gezonden en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Staatscourant plaats.
2.22. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaar van eiser tijdig is te achten, zij het op basis van een andere redenering dan die van verweerder.
2.23. De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat het verweerder bekend was waar eiser ten tijde van het primaire besluit verbleef (in detentie in Willich, Duitsland) én dat eiser op dat moment een gemachtigde had. Daargelaten of het niet mogelijk was om het originele besluit in persoon aan eiser uit te (laten) reiken, was het naar dezerzijds oordeel in ieder geval niet onmogelijk om het besluit, conform het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb, aan eisers gemachtigde toe te zenden. Nu bekendmaking aldus kon geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, was bekendmaking “op een andere geschikte wijze”
– zoals voorzien in het tweede lid van artikel 3:41 van de Awb – (nog) niet aan de orde.
2.24. Onder de hiervoor gegeven omstandigheden moet worden geoordeeld dat het primaire besluit tot ongewenstverklaring niet reeds is bekendgemaakt met de publicatie in de Staatscourant op 1 oktober 2008, maar eerst door toezending van het besluit aan eisers gemachtigde op 28 januari 2009.
2.25. Nu het bezwaarschrift tegen het besluit tot ongewenstverklaring dateert van
15 december 2008, aldus voor de datum van bekendmaking, is er sprake van een prematuur ingediend bezwaarschrift. Ingevolge artikel 6:10 eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan evenwel achterwege blijven indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Van laatstbedoelde situatie in het onderhavige geval sprake, nu het besluit wel al tot stand was gekomen ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift maar enkel nog niet was bekendgemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze.
2.26. Aldus kon eiser worden ontvangen in zijn bezwaar.
www.rechtspraak.nl
Reacties