Posts tonen met het label gemachtigde. Alle posts tonen
Posts tonen met het label gemachtigde. Alle posts tonen

19 augustus 2019

A father failed to represent his IS son in court


A father of an IS fighter appealed against the decision to revoke British citizenship of his son. The judge however ruled there was no proof he was instructed by his son to do so and moreover was a year too late.


#Immigration #law #vreemdelingenrecht

 Ook in Nederland moet je laten zien dat je gemachtigd bent.


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

17 september 2015

Als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken en geen contact meer heeft met advocaat is beroep niet ontvankelijk (uitspraak)


ECLI:NL:RBDHA:2015:10756

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 15-09-2015
Datum publicatie 15-09-2015
Zaaknummer AWB 15/8603
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie inreisverbod, Internationale Organisatie voor Migratie, IOM, zelfstandig vertrek, REAN AVR Detention terugkeerprogramma, vertrekverklaring, vertrekplicht, terugkeerverplichting, terugkeerbesluit, geen contact, geen rechtens te beschermen belang, ontbreken van procesbelang
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:73) volgt dat een vreemdeling aan wie een inreisverbod is opgelegd ook nadat hij heeft voldaan aan de op hem rustende terugkeerverplichting nog belang heeft bij het beroep tegen het terugkeerbesluit, aangezien verweerder slechts een inreisverbod kan uitvaardigen tegen een vreemdeling jegens wie een rechtmatig terugkeerbesluit is genomen. Nu jegens eiser eveneens een inreisverbod is uitgevaardigd heeft hij in zoverre een rechtens te beschermen belang bij de inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit.
Voorts overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling – onder andere de uitspraken van 2 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:691) en van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1612 en 1620) – dat eiser, nu hij na zijn vertrek uit Nederland geen contact met zijn gemachtigde heeft onderhouden, kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor de duur van tien jaar. Dat eiser eerder zijn gemachtigde bepaaldelijk heeft gevolmachtigd om beroep in te stellen, maakt dit niet anders. Aldus heeft eiser ook hierom geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep.
Hieruit volgt dat het beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet ontvankelijk is. Het door de gemachtigde van eiser bij faxbericht van 13 juli 2015 gestelde belang bij voortzetting van de procedure ten aanzien van het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod, waarbij wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (ECLI:EU:C:2015:377), leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
Wetsverwijzingen Vreemdelingenwet 2000, geldigheid: 2015-09-15
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:10756

 Dus zorg dat je client contactgegeven in zijn land van herkomst achterlaat en je geregeld mailt!

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

14 juli 2015

Als asielzoeker kan je toch MOB zijn als je wel contact met je advocaat onderhoudt (uitspraak)


ECLI:NL:RBDHA:2015:8056

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 09-07-2015
Datum publicatie 13-07-2015
Zaaknummer AWB 15/5399
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Dublin / Italië; procesbelang
Bij besluit van 13 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 6 mei 2015 heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres naar Turkije is vertrokken om zich bij haar zieke echtgenoot te voegen. Zij is niet naar haar land van herkomst teruggekeerd en wenst zo spoedig mogelijk naar Nederland terug te keren. Eiseres heeft bijna dagelijks contact met haar gemachtigde. Eiseres meent dat zij wel degelijk belang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2909) waaruit eiseres a contrario afleidt dat, nu zij niet met onbekende bestemming is vertrokken en contact onderhoudt met haar gemachtigde, zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Eiseres mocht door de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 april 2015 de behandeling van haar beroep in Nederland afwachten. Gebleken is dat eiseres op 13 april 2015 MOB is verklaard. De gemachtigde van eiseres heeft bevestigd dat eiseres Nederland verlaten heeft. Nu eiseres geen onderbouwing heeft gegeven van de reden voor vertrek uit Nederland, haar verblijfplaats en de omstandigheden waaronder ze verblijft, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, ondanks haar vertrek uit Nederland, belang te hebben bij de beoordeling van de afwijzing van haar aanvraag om bescherming hier te lande. De enkele stelling dat zij prijs stelt op de behandeling van haar beroep, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om procesbelang te kunnen aannemen. Het bestaan van contact met de gemachtigde is dat evenmin. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014 treft geen doel, omdat deze uitspraak een andere situatie betreft.
Wetsverwijzingen Algemene wet bestuursrecht, geldigheid: 2015-07-13
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:8056









Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

26 april 2015

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van door het Internationaal Strafhof vrijgesproken Congolese vreemdeling en geknoei met afspraken. (UITSPRAAK)


ECLI:NL:RBDHA:2015:4659

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer AWB 15-5022 en 15-5023
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie Afwijzing herhaalde asielaanvraag van door het Internationaal Strafhof vrijgesproken Congolese vreemdeling.
Herhaalde asielaanvraag van een in hoger beroep door het Internationaal Strafhof vrijgesproken Congolese verdachte. Toezegging hoorambtenaar de zaak in de GVA af te doen mocht, gegeven het feitelijk verloop in dit specifieke geval, worden teruggedraaid. Ook de inhoud van de zaak op zichzelf rechtvaardigt geen GVA-afdoening, zodat de aanvraag in de AA kon worden behandeld. Geen nova. Met toepassing van artikel 8:86 Awb wordt het beroep ongegrond verklaard, de vovo wordt afgewezen.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

1. Verzoeker stelt zich in de eerste plaats met een beroep op het vertrouwensbeginsel op het standpunt dat verweerder zijn zaak ten onrechte in de Algemene Asielprocedure (hierna: AA-procedure) heeft afgedaan. Volgens verzoeker had de Gesloten Verlengde Asielprocedure (hierna: GVA-procedure), dan wel de Verlengde Asielprocedure moeten worden gevolgd, nu de bevoegde hoorambtenaar hem dat tijdens het nader gehoor op 5 maart 2015 heeft toegezegd. Dit is ten onrechte later van hogerhand weer teruggedraaid, aldus verzoeker. Vanwege de gang van zaken op 5 en 6 maart 2015 is het zijn gemachtigde onmogelijk gemaakt om op 6 maart 2015 het rapport van het gehoor na te bespreken met verzoeker en daar middels correcties en aanvullingen op te reageren.
2.1Bij de beoordeling van verzoekers stelling dat de zaak zich niet leent voor AA-afdoening maakt de voorzieningenrechter een onderscheid tussen enerzijds de vraag of verweerder gebonden was aan een toezegging door de hoorambtenaar - het beroep op het vertrouwensbeginsel - en anderzijds de vraag of de zaak zelf, gelet op de inhoud daarvan, geschikt was voor behandeling in de AA. Bij de beoordeling van verzoekers beroep op het vertrouwensbeginsel betrekt de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden. Op 5 maart 2015 heeft het nader gehoor inzake de herhaalde asielaanvraag plaatsgevonden bij het Aanmeldcentrum Schiphol, vanaf 11.30 uur. Tijdig voordien heeft de gemachtigde van verzoeker aan de IND meegedeeld dat hij om 16.00 uur een uitvaart in Utrecht moest bijwonen. Het gehoor is afgenomen door hoorambtenaar [persoon 1] (hierna: [persoon 1]). [persoon 1] heeft het gehoor meerdere keren onderbroken om overleg te voeren met mevrouw [persoon 2 ], [functie] bij de IND en ‘verantwoordelijke van de dag’ (hierna: [persoon 2 ]). [persoon 2 ] heeft tijdens het gehoor ruggenspraak gehouden met de juridische afdeling van de IND, onder meer over de vraag of de zaak van verzoeker verder in de GVA-procedure zou moeten worden behandeld, zoals de gemachtigde uitdrukkelijk wenste. Naar aanleiding van dit intern overleg heeft [persoon 2 ] drie opties voor de verdere afdoening met de gemachtigde besproken. Eén van de opties was dat de zaak in de GVA-procedure zou worden behandeld, onder de voorwaarde dat werd afgezien van een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel voor verzoeker. De gemachtigde heeft deze optie, alsook de twee andere opties afgewezen. Het nader gehoor kon niet op de gebruikelijke wijze worden afgerond, omdat de gemachtigde moest vertrekken vanwege de uitvaart. [persoon 1] heeft daarbij aangegeven nog wat nadere vragen te willen stellen, maar de gemachtigde wilde niet dat het gehoor werd voortgezet buiten zijn aanwezigheid. Voordat de gemachtigde vertrok, is hem door [persoon 2 ] zonder nadere voorwaarden toegezegd dat de procedure verder in de GVA zou worden behandeld en dat er op 10 maart 2015 een aanvullend gehoor zou plaatsvinden, waarover nog nadere afspraken zouden worden gemaakt. Vervolgens is de gemachtigde vertrokken.
2.2Diezelfde dag om 20.00 uur is er door [persoon 3], [functie] van de IND (hierna: [persoon 3]), telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde en, toen deze telefonisch niet bereikbaar bleek, een voicemailbericht achtergelaten met de mededeling dat de GVA-beslissing was teruggedraaid en dat de aanvraag alsnog verder in de AA-procedure zou worden behandeld. Tevens heeft verweerder in de avond van 5 maart 2015 het verslag van het nader gehoor, voorzien van een aanbiedingsbrief van [persoon 3], aan de gemachtigde gefaxt. De gemachtigde heeft het voicemailbericht op 5 maart 2015 rond 23.00 uur afgeluisterd. Hij heeft het verslag van het nader gehoor, voorzien van de aanbiedingsbrief van [persoon 3], op 6 maart 2015 om 9.15 uur in goede orde ontvangen, nadat verweerder dit opnieuw aan hem had gefaxt.
2.3[persoon 3] heeft in zijn aanbiedingsbrief - voor zover relevant - vermeld dat de toezegging de aanvraag alsnog in de GVA-procedure te behandelen onterecht is gedaan en derhalve wordt ingetrokken, omdat de medewerker van de IND heeft ingestemd zonder dat zij de expliciete toestemming van de ambtelijke leiding had verkregen, zoals intern vooraf was afgesproken. Dit gold eveneens voor de toezegging een aanvullend gehoor af te nemen. De reden om terug te komen op die eerdere mededeling is dat er geen juridische grondslag bestond de aanvraag in de GVA-procedure af te handelen, omdat geen van de redenen voor verwijzing, genoemd in paragraaf C1/2.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 aan de orde is en het rapport van gehoor, in combinatie met de overige feiten en omstandigheden die uit het departementale dossier blijken, voldoende zijn om de asielaanvraag te kunnen beoordelen. De gemachtigde wordt uitgenodigd op 6 maart 2015 eventuele correcties en aanvullingen in te sturen.
2.4
De gemachtigde heeft geen correcties en aanvullingen op het nader gehoor van
5 maart 2015 ingediend. Op 6 maart 2015 heeft nog een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen gemachtigde en [persoon 3]. Vervolgens heeft verweerder op 7 maart 2015 een voornemen uitgebracht, waarop de gemachtigde bij zienswijze van 8 maart 2015 heeft gereageerd.
3. Verweerder stelt voorop dat de AA-procedure de gebruikelijke procedure is en de GVA-procedure de uitzondering op de regel. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de verantwoordelijke van de dag normaliter bevoegd is te beslissen of een zaak verder in de GVA-procedure zal worden behandeld. Vanwege het bijzondere karakter van deze zaak, gelet op de betrokkenheid van het ISH en de herhaald geuite wens van de gemachtigde de zaak in de GVA te behandelen, is er voorafgaand aan het gehoor aan [persoon 1] en [persoon 2 ] uitdrukkelijk meegedeeld dat alle relevante beslissingen over de procedurele gang van zaken tijdens het gehoor vooraf met de juridische afdeling van de IND moesten worden afgestemd. Daarmee was de beslissingsbevoegdheid van [persoon 2 ] in deze specifieke zaak intern beperkt. [persoon 2 ] heeft in weerwil van deze instructie en zonder nader overleg de ongeclausuleerde toezegging gedaan dat deze zaak verder GVA zou worden behandeld. Deze procedurele beslissing is diezelfde dag nog gemotiveerd teruggedraaid. In de visie van verweerder was er met het verslag van het nader gehoor voldoende informatie beschikbaar om op verantwoorde wijze binnen de AA-procedure op de aanvraag te beslissen. Een noodzaak voor verdergaand onderzoek dat een GVA rechtvaardigde, ontbrak. Ook heeft [persoon 1] aangegeven dat de vragen die hij nog had willen stellen niet noodzakelijk waren voor de afdoening van de aanvraag. Dat de gemachtigde niet de gelegenheid heeft gehad om nog een nadere toelichting te geven aan het einde van het gehoor kan geen reden op zich zijn de aanvraag in de GVA-procedure af te doen. Hij had deze toelichting ook achteraf in de correcties en aanvullingen of in de zienswijze kunnen geven, zo stelt verweerder.
4.1De voorzieningenrechter stelt vast dat de interne afspraken over beperking van de bevoegdheid de zaak naar de GVA te verwijzen niet – zonder meer – kenbaar waren voor de gemachtigde. Deze mocht er dan in beginsel ook op vertrouwen dat [persoon 1] en [persoon 2 ] namens verweerder die beslissing konden nemen. De gemachtigde heeft de stelling dat voor een GVA-verwijzing geen aanleiding bestond, nu geen van de in de paragraaf C1/2.4 van de Vc 2000 genoemde redenen aan de orde was, echter niet inhoudelijk betwist. GVA-verwijzing is geen op rechtsgevolg gericht besluit of een bindend rechtsoordeel, maar een processuele beslissing in een lopende procedure. Verweerder heeft de gemachtigde er zo snel mogelijk op 5 maart 2015 telefonisch en per fax van op de hoogte gesteld dat de procedurele stap de zaak verder in de GVA te behandelen, onterecht en onnodig was en werd teruggedraaid. Niet is gebleken dat de gemachtigde in de tussengelegen periode handelingen heeft verricht of nagelaten die samenhangen met het gewekte vertrouwen dat de zaak GVA zou gaan. Nadat het nader gehoor rond 15:00 uur is stopgezet, heeft verweerder de gemachtigde om 20.00 uur diezelfde avond telefonisch van zijn herziene beslissing op de hoogte gesteld, waarbij hij er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat de gemachtigde in ieder geval vanaf 16.00 uur niet beschikbaar zou zijn vanwege de uitvaart. Dat de gemachtigde dit bericht eerst om 23.00 uur diezelfde avond heeft beluisterd, valt verweerder niet aan te rekenen. Ook is het verslag van het gehoor diezelfde avond en opnieuw de volgende ochtend aan het kantoor van de gemachtigde gefaxt ten behoeve van de correcties en aanvullingen.
4.2Dat [persoon 3] zonder enige inhoudelijke kennis van het dossier niet kon beslissen over een GVA- dan wel AA-behandeling, zoals verzoeker stelt, volgt de voorzieningenrechter niet. [persoon 3] heeft zich, zo blijkt uit de aanbiedingsbrief, gericht op aanknopingspunten voor GVA-verwijzing op basis van de in de Vc 2000 genoemde criteria. Uit de geschetste gang van zaken op 5 maart 2015 is voldoende duidelijk dat [persoon 3] zich door [persoon 1] en [persoon 2 ] heeft laten informeren over de inhoud en het verloop van het gehoor, de relevante feiten uit het dossier en hun redenen de zaak naar de GVA te verwijzen, waarbij hij hen de vraag zal hebben voorgelegd op welke juridische grondslag de GVA was gebaseerd. Uit het antwoord heeft hij afgeleid dat die er niet was. Dit kan ook zonder de details te kennen van het dossier.
4.3Dat de gemachtigde in de auto op weg naar de uitvaart afspraken zou hebben gepland voor de volgende dag, 6 maart 2015, is niet van doorslaggevend belang, nu niet is gebleken dat hij deze (gestelde) afspraken niet meer zou kunnen afzeggen. Bovendien was het verslag van het gehoor van 5 maart 2015 niet omvangrijk, is de gemachtigde persoonlijk aanwezig geweest bij dit gehoor waar hij bovendien, gelet op het verslag, vooral zelf veel naar voren heeft gebracht. Verzoeker zelf heeft tijdens het nader gehoor tot twee keer toe aangegeven dat hij alles heeft gezegd wat in zijn ogen van belang was voor zijn herhaalde asielaanvraag, terwijl [persoon 1], zoals hij achteraf volgens [persoon 3] heeft verklaard, verder geen inhoudelijke vragen had over het relaas. Voor zover de gemachtigde nog heeft aangegeven dat hem de gelegenheid is ontnomen afrondende opmerkingen tijdens het gehoor te maken, heeft hij daartoe bij de correcties en aanvullingen gelegenheid gehad. Van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
4.4
Hoewel de gemachtigde heeft aangegeven dat hij op 6 maart 2015 geen ruimte had voor het nabespreken van het verslag en het opstellen van correcties en aanvullingen, constateert de voorzieningenrechter dat hij wel gelegenheid heeft gevonden om die dag een gemotiveerd verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen tegen de beslissing de aanvraag niet meer in de GVA te behandelen, welk verzoek overigens bij uitspraak van de voorzieningen-rechtbank van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van
6 maart 2015, niet-ontvankelijk is verklaard (AWB 15/4692).
5. De voorzieningenrechter komt, het vorenstaande in ogenschouw nemende, tot de conclusie dat verzoeker niet uitsluitend vanwege het gewekte vertrouwen aanspraak kon (blijven) maken op het alsnog afdoen van zijn zaak in de GVA. Daarvoor is bepalend het korte tijdverloop tot het moment waarop de procesbeslissing is teruggedraaid, dat niet is gebleken dat verzoeker niet (meer) in de gelegenheid was de AA-procedure te hervatten en correcties en aanvullingen in te dienen, dat niet aannemelijk is gemaakt dat essentiële informatie niet naar voren kon worden gebracht in het nader gehoor, dat verzoeker niet heeft betwist dat geen van de in de Vc 2000 genoemde redenen voor GVA-verwijzing van toepassing was, alsmede de omstandigheid dat ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat verzoeker onevenredig in zijn belangen is geraakt. Zijn uitdrukkelijke wens naar de GVA te gaan, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Samenvattend leidt deze gang van zaken, hoewel die uitdrukkelijk niet de schoonheidsprijs verdient, niet tot het oordeel dat reeds hierom het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er aanleiding bestaat een voorziening te treffen. De vraag of de zaak van verzoeker zich inhoudelijk leende voor een afdoening in de AA, zal in het navolgende verder aan de orde komen, waarbij de voorzieningenrechter allereerst de gestelde nova zal beoordelen.

De aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden

6.1
Verzoeker heeft eerder een asielaanvraag ingediend, die is afgewezen. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, als na een afwijzend besluit een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Bij de beoordeling van een besluit op een herhaalde aanvraag dient de rechter volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling direct te treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn opgekomen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is, nog steeds volgens de vaste jurisprudentie, toch geen sprake van nova die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Dit is slechts anders, als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van
19 februari 1998 zaak 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
6.2De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit materieel vergelijkbaar is met het besluit van verweerder van 1 juli 2013 op verzoekers eerdere asielaanvraag, zodat het hiervoor beschreven toetsingskader van toepassing is.
Relevantie van het VWU onderzoek voor de aanvraag
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder teveel gewicht heeft toegekend aan het eigen onderzoek van de Victims and Witness Unit (VWU) van het ISH naar de noodzaak verzoeker op te nemen in het getuigenbeschermingsprogramma, waarin is geconcludeerd dat verzoeker naar de DRC kan terugkeren. In dit onderzoek is een terughoudender toets aangelegd in het kader van artikel 3 EVRM dan in het kader van de onderhavige asielprocedure is vereist. Daardoor kan aan de bevindingen van de VWU geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, aldus verzoeker. Verweerder heeft aangegeven dat hij onafhankelijk van het VWU een eigen verantwoordelijkheid heeft in de beoordeling van eventuele 3 EVRM- risico’s voor verzoeker. Nu dit laatste tussen partijen niet in geschil is, neemt de voorzieningenrechter dit bij de beoordeling tot uitgangspunt.
De 1F-tegenwerping
8.1Voor zover verzoeker heeft willen betogen dat de vrijspraak van 27 februari 2015 door de Appeals Chamber van het ISH een novum is dat dient te leiden tot heroverweging van de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Bij het ISH stond verzoeker in eerste aanleg en in hoger beroep uitsluitend terecht voor zijn vermeende betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, gepleegd tijdens de aanval op het dorp Bogoro in Ituri, DRC, op 24 februari 2003. Aan de tegenwerping van artikel 1F ligt ten grondslag dat verzoeker vanaf maart tot oktober 2003 een [functie] functie had binnen de alliantie tussen de FRPI en het FNI en dat verzoeker van 2005 tot oktober 2006 een leidinggevende functie had binnen de MRC. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 15 oktober 2014 overwogen dat de vrijspraak door de Trial Chamber van het ISH onverlet laat dat er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat verzoeker in de periode na de aanval op Bogoro als leidinggevende betrokken is geweest bij andere ernstige misdrijven.
8.2De tegenwerping door verweerder van artikel 1F is dus gebaseerd op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in een ander tijdvak dan de gebeurtenissen waarvoor verzoeker terecht stond bij het ISH. Verzoeker heeft tegen deze achtergrond desgevraagd ook niet kunnen aangeven waarom de strafrechtelijke vrijspraak door het ISH een rechtens relevant novum oplevert met betrekking tot hetgeen in de asielrechtelijke procedure is tegengeworpen in het kader van artikel 1F. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat de uitspraak van het ISH van 27 februari 2015 geen ander licht werpt op de tegenwerping van artikel 1F, geen aanleiding geeft tot een hernieuwde afweging en in die zin dan ook geen relevant novum is.
De bevolkingsgroepen in Ituri
9.1Verzoeker stelt dat de vrijspraak in appel heeft geleid tot verontwaardiging onder de Hema en Ngiti bevolkingsgroepen in Ituri in de DRC. Deze groepen waren het slachtoffer tijdens de gebeurtenissen in Bogoro, waarvoor verzoeker terecht stond. Vanwege deze verontwaardiging vreest verzoeker door deze groepen aan een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM te worden blootgesteld bij terugkeer naar de DRC. Ook in zijn eerste asielaanvraag heeft verzoeker deze vrees geuit. Als nova heeft hij thans een emailbericht van 2 maart 2015 van [persoon 4], één van de advocaten van verzoekers defence team in de procedure voor het ISH, overgelegd. Zij schrijft dat een pastoor [persoon 5] uit [plaatsnaam], DRC, haar heeft geïnformeerd dat de reacties van de Hema-gemeenschap op de vrijspraak timide zijn, terwijl die van de Ngiti-gemeenschap sterker zijn. Deze laatste groep is het niet eens met de beslissing van het ISH, omdat zij vinden dat de heer [persoon 6] ook had moeten worden vrijgelaten. Tevens heeft verzoeker verwezen naar krantenartikelen, van recente datum, waaronder “The acquittal that discredits the ICC”, uit het tijdschrift “Enjeux de l’heure”, waaruit zou blijken van verontwaardiging en wraakgevoelens onder de bevolking. Op 15 april 2015 heeft verzoeker verder nog gewezen op een aantal weblinks met recente berichten in de media naar aanleiding van de vrijspraak.
9.2De voorzieningenrechter overweegt dat uit de e-mail van 4 maart 2015 naar voren komt dat de Hema timide hebben gereageerd, terwijl de heftiger reactie van de Ngiti samenhangt met de omstandigheid dat de heer [persoon 6] niet is vrijgesproken. Daarmee biedt dit stuk geen enkel concreet aanknopingspunt dat verzoeker nu wel heeft te vrezen voor deze groepen. Ook uit de overgelegde krantenberichten blijkt niet van op verzoeker gerichte kritiek of enig voornemen tot tegen hem gerichte actie. De weblinks naar de publicaties sinds de vrijspraak onderbouwen evenmin de vrees, nu het veelal om neutrale berichtgeving van het proces in hoger beroep gaat en de uitkomst daarvan. Deze stukken vormen dan ook geen rechtens relevante nova, die een nieuwe inhoudelijke beoordeling rechtvaardigen.
Het regime van President Kabila
10.1Verzoeker voert verder opnieuw aan dat hij heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM door het regime van president Kabila en zijn hoge militairen, omdat verzoeker tijdens de procedure bij het ISH beschuldigingen heeft geuit aan hun adres en staats- en militaire geheimen heeft geopenbaard, onder meer uit de brief van [persoon 7] van 23 november 2011 (hierna: de [persoon 7]-brief). Tevens heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde brief van Amnesty International (Amnesty) van 7 april 2015, waaruit volgens hem blijkt dat hij zal worden gedetineerd bij terugkomst in de DRC.
10.2De brief van Amnesty is van na verzoekers eerste asielprocedure. In de brief is, voor zover relevant, het volgende vermeld.
“Amnesty International has been asked for its opinion on the state of human rights protections in DRC in the context of [verzoeker]’s possible imminent return, should the Netherlands deny his asylum claim. While Amnesty International is unable to comment on the specific facts and allegations that face [verzoeker] if he is returned to the DRC (and the likelihood of his arrest and trial), the organization has long-standing concerns about the ubiquity of torture, flagrantly unfair trials and the imposition of the death penalty in the DRC.
[…]
We understand, and have no reason to doubt, that [verzoeker] has reasonable grounds to fear that he will be detained and face trail (possible before military courts) when he is returned to the DRC.”
10.3In deze brief geeft Amnesty aan bezorgd te zijn over de mensenrechtensituatie in de DRC in het algemeen, maar wordt ook expliciet aangegeven dat geen inschatting kan worden gemaakt van de individuele risico’s die verzoeker persoonlijk loopt bij terugkeer naar de DRC. Dat Amnesty heeft begrepen dat verzoeker zou vrezen te worden gearresteerd en geen reden heeft daaraan te twijfelen, zijn geen eigen bevindingen van Amnesty maar betreffen een reactie op informatie die Amnesty - blijkbaar - is aangereikt. Van een eigen onderzoek of risico analyse naar de gevaren voor verzoeker blijkt niet. Buiten een algemene schets van de zorgwekkende situatie in de DRC bestaan daarvoor geen aanknopingspunten. Ook blijkt niet dat een dergelijk op de persoon van verzoeker gericht onderzoek loopt of aanstaande is. Daarmee is uitgesloten dat de inhoud van dit document ten aanzien van verzoekers gestelde individuele vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM relevantie heeft. Hoewel het van recente datum is, betreft het om die reden geen rechtens relevant novum.
10.4Ten aanzien van het openbaren van informatie uit de [persoon 7]-brief en de getuigenis van verzoeker over de rol van het regime van Kabila bij de gebeurtenissen in Ituri voor het ISH, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Deze omstandigheden heeft verzoeker ook al tijdens zijn eerste asielprocedure aangevoerd. Verzoeker heeft overigens niet betwist dat het publiek maken van deze brief niet nieuw is en dat deze informatie ook door anderen in de openbaarheid is gebracht, zonder dat is gebleken dat dit voor hen bij terugkeer in de DRC negatieve gevolgen heeft gehad. Van rechtens relevante nova ten opzichte van de eerdere asielbeoordeling is dan ook geen sprake.
10.5Voor zover verzoeker ter onderbouwing van zijn herhaalde asielaanvraag nog heeft verwezen naar de drie getuigen van het ISH, die na terugkeer zijn gedetineerd in de DRC, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Verzoeker heeft niet heeft weersproken dat deze getuigen niet vanwege hun getuigenis bij het ISH in de problemen zijn gekomen. Zij zijn overgedragen aan het ISH om hun getuigenis af te leggen en zijn vervolgens aan de DRC terug overgedragen, omdat zij aldaar - in tegenstelling tot verzoeker – nog terecht dienden te staan. Dat vormde dan ook de grondslag voor hun huidige detentie. Het verloop van hun rechtszaak in de DRC en hun detentieomstandigheden, wat daar ook van zij, geeft dan ook geen gerechtvaardigde grond voor verzoekers vrees dat hem eenzelfde lot te wachten staat. Daarvoor zijn geen objectieve nieuwe feiten of stukken aangevoerd.
10.6De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker er niet in is geslaagd met nieuwe stukken, feiten of omstandigheden een nieuwe inhoudelijke toets van zijn herhaalde vrees voor het regime Kabila te rechtvaardigen.
Desertie / dienstontduiking / refugee sur place
11.1Verzoeker heeft verder stukken ingebracht die zijn vrees moeten onderbouwen dat hem, als hoge legerofficier in de DRC een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM wacht vanwege zijn onderhavige asielaanvraag. Deze zal, aldus verzoeker, worden opgevat als een daad van dienstontduiking of desertie. Verzoeker is daarmee refugee sur place. Verzoeker heeft in dit kader verwezen naar een mail van [persoon 8], door verzoeker aangemerkt als zijn hoofdverdediger, waaruit zou blijken dat hij bij zijn geplande terugkeer in de DRC op 27 februari 2015 zou worden opgewacht op het vliegveld van Kinshasa door kolonel [persoon 9]. Tevens heeft hij gewezen op het feit dat [persoon 4] in haar email van 2 maart 2015 er melding van heeft gemaakt dat kolonel [persoon 10] (of [persoon 10]), die onderdeel uitmaakt van het veiligheidsapparaat van president Kabila, heeft gewaarschuwd dat verzoeker, vooral in de huidige pre-verkiezingstijd, niet naar de DRC kan terugkeren.
11.2Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit deze nieuwe stukken niet dat verzoeker alleen al vanwege zijn (herhaalde) asielaanvraag in zijn hoedanigheid van militair gezien zal worden als deserteur of dienstontduiker en op die grond een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Die vrees volgt niet uit de omstandigheid dat verzoeker bij aankomst in de DRC zou worden opgewacht door kolonel [persoon 9]. In de eerste plaats heeft verweerder ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat deze kolonel de vaste contactpersoon is van het ISH in de DRC en in die hoedanigheid is benaderd om verzoeker te assisteren bij zijn terugkeer en te waarborgen dat verzoeker de DRC kan inreizen, omdat verzoeker niet over de vereiste reisdocumenten beschikt. Verder heeft verweerder onbetwist gesteld dat kolonel [persoon 9] verzoeker vanaf zijn overstap in Nairobi zou vergezellen en dus niet in Kinshasa zou opwachten. Het door verzoeker overgelegde bericht van [persoon 8] weerspreekt deze uitleg niet. Ook verzoeker en zijn gemachtigde zelf hebben verweerders toelichting niet weerlegd.
11.3In de email van [persoon 4] van 2 maart 2015 heeft zij aangegeven dat een kolonel [persoon 10] verzoeker waarschuwt dat hij niet naar de DRC terug moet komen tijdens het bewind van Kabila, zeker niet in de onrustige voorverkiezingstijd. Zij heeft hem gevraagd dit zelf op te schrijven en kolonel [persoon 10] heeft beloofd dat te doen. De voorzieningenrechter stelt vast dat een door kolonel [persoon 10] zelf opgestelde brief tot op de zitting niet is verkregen en dat verzoeker ook niet kan aangeven of deze nog komt. Verweerder heeft benadrukt dat de mail van [persoon 4] niet kan worden gezien als een objectief en verifieerbaar stuk. Zonder toelichting van de gestelde mededeling van [persoon 10] kan daaraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, aldus verweerder. De voorzieningenrechter merkt op dat een context of toelichting bij de gestelde opmerking van kolonel [persoon 10] ontbreekt. Ook [persoon 4] heeft dat niet nader toegelicht, hoewel zij in contact stond met verzoeker. Dat het kolonel [persoon 10] is geweest, dat hij dit heeft verklaard en wat hij daarmee heeft beoogd valt daardoor niet te verifiëren. Zo valt daaruit niet af te leiden wat voor verzoeker de reden is om weg te moeten blijven. Dat verweerder “kolonel [persoon 10]” had kunnen Googlen, zoals de gemachtigde ter zitting heeft verklaard, is daartoe onvoldoende. Overigens had verzoeker dit dan ook kunnen doen en zijn bevindingen naar aanleiding van het voornemen of in de onderhavige procedure kunnen inbrengen, gelet op verweerders twijfels daaromtrent. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de mededeling in de email geen grond biedt om in weerwil van het ne bis in idem-beginsel de door verzoeker herhaalde vrees opnieuw inhoudelijk te beoordelen.
11.4Dat verzoeker los van het vorenstaande reeds vanwege het indienen van een asielaanvraag heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, en als zodanig refugee sur place is, is geheel niet onderbouwd. Noch het ambtsbericht terzake van de DRC van de minister van Buitenlandse Zaken, noch andere openbare bronnen geven aanknopingspunten voor een dergelijk risico. Ook verzoeker kon ter zitting deze kale stelling niet nader onderbouwen met enig stuk of andere (openbare) bron. Reeds gelet hierop kan dit betoog niet leiden tot het door verzoeker gewenste resultaat.
Conclusie ten aanzien van de nova
12. De voorzieningenrechter concludeert, gelet op het vorenstaande, dat geen van de door verzoeker aangevoerde argumenten of stukken als rechtens relevant novum kan worden aangemerkt, zodat geen rechtvaardiging bestaat zijn herhaald asielrelaas alsnog opnieuw aan een inhoudelijke rechterlijke toets te onderwerpen.
Bahaddar/Arguable claim
13. Dat in deze zaak, los van het hiervoor geschetste nationaalrechtelijk toetsingskader, desondanks sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar, is niet concreet gesteld noch anderszins gebleken. Verzoekers beroep op dit arrest slaagt dan ook niet.
Nieuw voornemen
14. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat verweerder een nieuw voornemen had moeten uitbrengen omdat in het voornemen niet alle standpunten en stukken die zijn overgelegd kenbaar zijn betrokken. Verweerder is in het voornemen afdoende ingegaan op de gestelde nova en hetgeen overigens is aangevoerd, terwijl in het bestreden besluit voldoende is gereageerd op hetgeen verzoeker daarover in de zienswijze aan nieuwe standpunten naar voren heeft gebracht.


Inhoudelijke beoordeling keuze voor AA- of GVA-procedure

15.1Zoals hiervoor is overwogen, bestond er geen grond om uitsluitend vanwege de gedane toezegging vast te houden aan een GVA-procedure. Dat laat evenwel onverlet dat de inhoud van de zaak zelf ook aanleiding kan geven voor die keuze. Ten aanzien van de vraag of verzoekers herhaald asielverzoek zich inhoudelijk wel leende voor gekozen afdoening in de AA-procedure, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
15.2
Op grond van artikel 3.110, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 zijn voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in een Aanmeldcentrum acht dagen beschikbaar.
Op grond van artikel 3.110, tweede lid, van het Vb 2000 kan verweerder de in het eerste lid genoemde termijn verlengen. In dat geval zijn voor het onderzoek in een Aanmeld-centrum ten hoogste veertien dagen beschikbaar.
Op grond van artikel 3.115, eerste lid, van het Vb 2000 kan verweerder de in artikel 3.110, eerste lid, van het Vb 2000 genoemde termijn verlengen:
a. (…);
b. (…);
c. indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling noodzakelijk is;
d. indien de vreemdeling zijn eerder tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult; of
e. indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek noodzakelijk is naar omstandigheden die verband houden met de gronden, bedoeld in de artikelen 3.6a, eerste lid, en 6.1e.
15.3In paragraaf C1/2.3 van de Vc 2000 is voor zover relevant het volgende vermeld.
“De algemene asielprocedure
Het verloop van de algemene asielprocedure is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.
De IND behandelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als geen tijdrovend onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.
Tijdrovend onderzoek is onderzoek waarbij de resultaten van het onderzoek niet tijdens de algemene asielprocedure verwacht worden.
De IND beoordeelt of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat in de algemene asielprocedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de IND de vreemdeling de dag erna in de gelegenheid heeft gesteld correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.
Op deze regel zijn enkele uitzonderingen van toepassing, die zijn beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc.
(…)
Verlenging van de algemene asielprocedure
De IND maakt terughoudend gebruik van de mogelijkheid in artikel 3.115 lid 1, Vb, om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen.
(...)”
15.4In paragraaf C1/2.4 van de Vc 2000 is voor zover relevant het volgende vermeld.
“Aanmeldcentrum Schiphol en de gesloten verlengde asielprocedure
De IND bepaalt na het eerste gehoor of het nader gehoor of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt behandeld in de verlengde asielprocedure, onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw. Dit wordt de gesloten verlengde asielprocedure genoemd.
De procedure, waarmee een grenslogies wordt aangewezen als plaats of ruimte bedoeld in artikel 6 Vw, waar de vreemdeling zich moet ophouden, staat beschreven in paragraaf A5/3Vc.
De IND past de gesloten verlengde asielprocedure uitsluitend in de volgende gevallen toe:
• er is nader onderzoek noodzakelijk naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, om te beoordelen of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen;
• de IND heeft vastgesteld dat er sprake is van misbruik van de asielprocedure of fraude;
• de vreemdeling is de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 13, in samenhang met artikel 5 lid 1, aanhef en onder d of e, SGC;
• de IND zal mogelijk de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag als beschreven in C2/6.2.8 Vc;
• na afwijzing van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure, wordt door de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen of het beroep tegen het besluit van de IND gegrond verklaard om redenen die niet inhoudelijk zijn maar verband houden met de procedureregels”
15.5Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, zoals ook in de hiervoor genoemde brief van [persoon 3] van 5 maart 2015 is verwoord, dat er geen grondslag bestond de aanvraag van verzoeker verder in de GVA-procedure af te handelen en dat het rapport van gehoor, in combinatie met de overige feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken, voldoende is om de asielaanvraag (in de AA-procedure) te kunnen beoordelen.
15.6Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat indien uit de informatie van het gehoor of uit het dossier zelf was gebleken dat er nader onderzoek door verweerder noodzakelijk zou zijn, in deze zaak, na afstemming van juridische zaken, de procesbeslissing zou zijn genomen om de aanvraag verder in de GVA-procedure te behandelen. Het belang in de zaak, de relatie met het ISH en de instructies vooraf aan de medewerkers maken niet dat daarover anders zou zijn geoordeeld.
15.7.De voorzieningenrechter heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten dat een GVA-afdoening op voorhand was uitgesloten. Wel is gebleken dat verweerder de keuze daartoe zeer zorgvuldig wilde afwegen. Dat de zaak zelf een behandeling in de GVA rechtvaardigde, is door de gemachtigde met name gebaseerd op zijn visie dat deze aanvraag zich door de door hem gestelde juridische complexiteit, de zwaarwegende belangen en de voorgeschiedenis niet leent voor afdoening in AA. Hij heeft evenwel niet weersproken dat geen van de vijf criteria voor een GVA-behandeling, zoals genoemd in paragraaf C1/2.4 van de Vc 2000 hier aan de orde is. Hoewel de gemachtigde de wens heeft uitgesproken dat verweerder de minister van Buitenlandse Zaken zal verzoeken om een individueel ambtsbericht uit te brengen, is verweerder de noodzaak daartoe niet gebleken. Dat die noodzaak zonder meer gegeven is, heeft ook de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt. Welk ander tijdrovend onderzoek (door verweerder) is geboden, is evenmin concreet gemaakt. Ook het dossier zelf en het verhandelde ter zitting bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen ruimte om te oordelen dat verweerder de behandeling van de herhaalde aanvraag van verzoeker niet in de AA-procedure heeft kunnen afdoen. Dit leidt ertoe dat ook de inhoud van de zaak geen belemmering vormde voor verweerder om de AA-procedure op 6 maart 2015 te hervatten.

Conclusie

16. Gezien het vorenstaande kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en kan deze slechts tot ongegrondverklaring van het beroep leiden. De voorzieningenrechter zal dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep beslissen. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang zal afwijzen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing


De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/5022,
- verklaart het beroep ongegrond;

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/5023,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
 De uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4659


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

05 augustus 2013

Als vreemdeling geen contact opnemen met je advocaat nadat je bent uitgezet maakt je Hoger Beroep niet-ontvankelijk (uitspraak ABRRvS)

 Uitspraak ​201300286/1/V3
Datum van uitspraak vrijdag 2 augustus 2013
Tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Proceduresoort Hoger beroep
Rechtsgebied Vreemdelingenkamer - Overige



Overwegingen
1. In het hogerberoepschrift van 7 januari 2013 heeft de gemachtigde van de vreemdeling verklaard dat het contact met de vreemdeling kort na de uitzetting op 8 augustus 2012 verbroken is.
Bij brief van 29 juli 2013 heeft de gemachtigde van de vreemdeling desgevraagd aan de Afdeling medegedeeld geen contact met de vreemdeling te hebben. Omdat hij eerder door de vreemdeling bepaaldelijk is gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen, heeft de vreemdeling nog belang bij een beoordeling van het hoger beroep, aldus de gemachtigde.
2. Nu de vreemdeling na zijn uitzetting uit Nederland geen contact met zijn gemachtigde heeft onderhouden, stelt hij kennelijk geen prijs meer op een inhoudelijke beoordeling van de door hem tegen het besluit van 31 juli 2012 ingestelde rechtsmiddelen. Dat hij eerder zijn gemachtigde bepaaldelijk heeft gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen, maakt dit niet anders. Reeds hierom heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Vindplaats uitspraak: http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=75261

Op welke juridische grondslag zou zijn dit kunnen zijn gebaseerd? Iemand wordt tegen zijn wil uitgezet maar heeft zijn gemachtigde opdracht gegeven hoger beroep in te stellen. Hier is toch geen sprake van zoals in MOB zaken stiekem er op basis van de eigen wil tussen uit krijpen naar een ander land.

Nu zal het zo zijn dat de meeste vreemdelingen die al een jaar geen contact met hun advocaat hebben opgenomen terwijl ze weer thuis zijn zich bij verblijf daar hebben neergelegd en geen belang bij een uitspraak meer hebben maar wat nou als iemand door geldgebrek, geen toegang tot internet, adres advocaat kwijt dat niet heeft gedaan?

Misschien een idee om in een hoger beroepschrift standaard een overweging op te nemen dat mocht eiser onverhoopt worden uitgezet terwijl de procedure nog loopt hij wenst te worden geacht belang te hebben bij een uitspraak ook als hij niet in staat is om vanuit het land van herkomst contact op te nemen.


In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

09 maart 2010

Foutje! (uitspraak in een bewaringszaak)

LJN: BL6848, Rechtbank 's-Gravenhage , 10/5650


Datum uitspraak: 05-03-2010
Datum publicatie: 09-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Schending van artikel 104 van de Vw 2000 leidt tot opheffing van de bewaring

2 De rechtbank oordeelt als volgt.

2.1.1 Het meest verstrekkende betoog van eiser is dat hij zich in een vrije termijn bevond, zodat hij niet in bewaring kon worden gesteld. De termijn om zich bij de korpschef te melden was nog niet verstreken.
De recht¬bank verwerpt dit betoog. Voor rechtmatig verblijf in vrije termijn is noodzakelijk dat de vreemdeling over een geldig document voor grensoverschrijding beschikt. Vaststaat dat eiser daarover niet beschikte, zodat hij in geen geval verblijf in vrije termijn had, wat er ook zij van het moment van binnen¬komst of de termijn waarbinnen hij zich had moeten aanmelden bij de korpschef.

2.1.2 Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet heeft gemeld bij de korpschef en onvoldoende middelen van bestaan heeft. Deze gronden zijn door eiser niet bestreden en kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel voldoende dragen. Uit genoemde gronden kan het gevaar voor onttrekking worden afgeleid, waarmee het belang van de openbare orde gegeven is.

2.1.3 Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 11 januari 2008 (LJN: BC1866), volgt dat indien gronden voor bewaring aanwezig zijn, de rechtbank het standpunt van verweerder dat niet met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan terughoudend dient te toetsen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1.2 is overwogen heeft verweerder, aan wie ter beoordeling voorligt of de uitzetting met een minder belastend middel veilig is te stellen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. Dat eiser, naar eigen zeggen, traceerbaar is voor de vreemdelingendienst en in het bezit is van een verlopen Italiaanse verblijfsvergunning alsmede een verlopen nationaal paspoort, maakt niet dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser om niet van zijn vrijheid te worden beroofd en dat eiser derhalve in bewaring mocht worden gesteld.

2.2 Eisers betoog dat artikel 104 van de Vw 2000 is geschonden, slaagt.

2.2.1 De recht¬bank stelt, op basis van eisers eigen verklaring, de verklaring van de gemachtigde van eiser en de verklaring ter zitting van [getuige], de volgende feiten vast.
Op 19 februari 2010 is eiser naar een sprekerskamer op de detentieboot in Dordrecht gebracht; een ruimte met een oppervlak in de orde van grootte van 2m x 3m. Eiser en [getuige] hebben plaatsgenomen op stoelen aan weerszijden van een tafel van ongeveer 1m breed. [Getuige] heeft het kantoor van de gemachtigde opgebeld en heeft uiteindelijk de gemachtigde aan de telefoon gekregen. Hij heeft de gemachtigde meegedeeld dat zijn cliënt hem wilde spreken. [Getuige] heeft niet gezegd dat hij in de ruimte zou blijven waar eiser zat.
Vervolgens heeft het gesprek tussen eiser en de gemachtigde plaatsgevonden. Op enig moment heeft de gemachtigde aan zijn cliënt gevraagd of er nog iemand in de ruimte was. Eiser heeft toen verteld dat [getuige] er nog was. Daarop heeft de gemachtigde [getuige] gevraagd naar zijn naam en afdeling en heeft hij het gesprek beëindigd.

2.2.2 Ingevolge artikel 104 van de Vw 2000 heeft de raadsman vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime.

2.2.3 Artikel 104 van de Vw 2000 is de codificatie van het beginsel dat een raadsman en zijn cliënt met elkaar moeten kunnen communiceren zonder dat derden, zoals de overheid, daarvan kennis kunnen nemen. Vaststaat dat derden kennis hebben kunnen nemen van het gesprek; [getuige] was immers in de ruimte aanwezig. Weliswaar heeft hij verklaard geen acht op de inhoud van het gesprek te hebben geslagen, maar de juistheid van die verklaring kan op geen enkele manier objectief worden geverifieerd.
Artikel 104 van de Vw 2000 kent beperkingen. Echter, als er sprake is van beperkingen in de vorm van toezicht, dan vloeit uit het aan artikel 104 van de Vw 2000 ten grondslag liggende beginsel voort dat zowel de raadsman als zijn cliënt hiervan op de hoogte zijn. Alleen in dat geval kan door de raadsman en zijn cliënt een afweging worden gemaakt of zij het gesprek willen voortzetten of verlangen dat een andere wijze van contact wordt mogelijk gemaakt met minder of ander toezicht.
Uit het recht op vrije toegang vloeit een zorgplicht voor de overheid voort om de uitoefening van dat recht mogelijk te maken. Het had derhalve op de weg van [getuige] gelegen die weliswaar niet als ambtenaar is aangesteld, maar feitelijk wel in overheids¬opdracht werkzaam was de raadsman in kennis te stellen van het feit dat hij in de ruimte aanwezig zou blijven. Het voert te ver van een vreemdeling te verlangen dat hij eigener beweging zijn raadsman vertelt dat hij niet alleen is en het voert ook te ver van een raadsman te verlangen dat hij, na de mededeling dat zijn cliënt hem wenst te spreken, zelf expliciet vraagt of zijn cliënt wel alleen is.
Vaststaat dat [getuige] niet heeft meegedeeld dat hij in de ruimte zou blijven. Hieruit volgt dat artikel 104 van de Vw 2000 geschonden is. Het is daarbij van onder¬geschikt belang of ook hetgeen door de gemachtigde is gezegd, is gehoord door [getuige]. Het kan dan ook in het midden blijven of de telefoon op meeluisterstand stond, of dat [getuige] op andere wijze (delen van) hetgeen de gemachtigde heeft gezegd, heeft kunnen opvangen.

2.2.4 Het enkele feit dat inbreuk is gemaakt op de vrije communicatie tussen raadsman en cliënt is voldoende om aan te nemen dat eiser in zijn belangen is geschaad. Nu het een recht van fundamentele aard betreft, dient dit consequenties te hebben voor de maatregel van bewaring.

2.3 Het beroep is gegrond. De tenuitvoerlegging van de maatregel is onrechtmatig vanaf 19 februari 2010.

2.4 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 19 februari 2010 tot 5 maart 2010) ten bedrage van 14 x € 80,- = € 1.120,-.

2.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.

Bron: rechtspraak.nl

18 november 2009

Hoe moet een besluit tot ongewenstverklaring worden bekendgemaakt? (uitspraak rechtbank)

LJN: BK3433, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/16675, 09/16432

Datum uitspraak: 13-11-2009
Datum publicatie: 16-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Tijdigheid bezwaar; bekendmaking; ongewenstverklaring; buitenbehandelingstelling; procesbelang.




Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer

Procedurenummers: AWB 09 / 16675 en AWB 09 / 16432

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

[naam eiser], eiser,
gemachtigde mr. Z.M. Alaca,

tegen

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.


1. Procesverloop

1.1. Op 7 mei 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen de separate besluiten van verweerder van 22 april 2009.

1.2. Bij die besluiten heeft verweerder het bezwaar van 15 december 2008, gericht tegen het besluit tot ongewenstverklaring van 17 september 2008, als ook het bezwaar van
27 augustus 2008, gericht tegen het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag om een vergunning voor voortgezet verblijf van 15 augustus 2008, ongegrond verklaard.

1.3. Bij schrijven van 5 juni 2009 heeft eiser de gronden van de beroepen ingediend.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.

1.5. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op
8 oktober 2009. Aldaar heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg. Tevens is ter zitting verschenen de huidige partner van eiser, mevrouw [naam partner].


2. Overwegingen

2.1. Eiser is geboren op 8 augustus 1974 en in het bezit van de Turkse nationaliteit. Eiser is gedurende de periode van 2 mei 2000 tot 2 mei 2005 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij echtgenote.


2.2. Op 27 juni 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “voortgezet verblijf”. Deze aanvraag is bij besluit van 15 augustus 2008 buiten behandeling gesteld vanwege het niet betalen van de voor de afhandeling van die aanvraag verschuldigde legeskosten. Op
27 augustus 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.

2.3. Bij besluit van 17 september 2008 heeft verweerder vervolgens tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.

2.4. Op 10 oktober 2008 heeft eiser andermaal een vergunning voor voortgezet verblijf gevraagd.

2.5. Bij brief van 15 december 2008 heeft eiser verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring. Bij brief van 26 februari 2009 heeft eiser verzocht de brief van
15 december 2008 tevens aan te merken als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit tot ongewenstverklaring van 17 september 2008.

2.6. Bij besluit van 22 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser van
27 augustus 2008, gericht tegen de buitenbehandelingstelling van 15 augustus 2008, ongegrond verklaard.

2.7. Daarnaast heeft verweerder bij separaat besluit van 22 april 2009 het bezwaar van 15 december 2008 tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard.

2.8. Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder vervolgens de aanvraag van
10 oktober 2008 afgewezen.

2.9. Ter beoordeling ligt voor of de besluiten van 22 april 2009 de toets in rechte kunnen doorstaan.

Beroep tegen de ongegrondverklaring van het besluit tot ongewenstverklaring (AWB 09/11675)

2.10. Zoals ook ter zitting aan de orde is geweest, ziet de rechtbank zich in het onderhavige geding allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder eiser terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar van 15 december 2008 tegen de ongewenstverklaring bij besluit van 17 september 2008. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.

2.11. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bij brief van 17 september 2008 drie exemplaren van het besluit tot ongewenstverklaring aan de korpschef van regionaal politiekorps Limburg-Noord (de korpschef) heeft gezonden met het verzoek de originele beschikking aan eiser uit te reiken en een afschrift aan de gemachtigde te sturen. Tevens is naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van 18 september 2008 van verweerder in de Staatscourant van 1 oktober 2008 mededeling gedaan van het besluit tot ongewenstverklaring.



2.12. Uit de gedingstukken blijkt eveneens dat eisers gemachtigde in diens brief van
15 december 2008 heeft aangegeven dat hij eerst bij (op niet nader genoemde datum) gepleegde telefonische navraag bij verweerder naar de stand van zaken heeft vernomen dat eiser inmiddels bij besluit van 17 september 2008 ongewenst is verklaard.

2.13. Hierop heeft verweerder aan eisers gemachtigde bij brief van 8 januari 2009 meegedeeld dat uitreiking van het besluit in persoon aan eiser nog niet heeft plaatsgevonden en dat eisers gemachtigde inderdaad nog geen exemplaar van het besluit heeft ontvangen.

2.14. Vervolgens heeft verweerder als bijlage bij een brief van 28 januari 2009 een afschrift van het besluit van 17 september 2009 aan eisers gemachtigde gezonden. Hierbij is tevens het volgende vermeld:

“Zoals u eerder is bericht zal op korte termijn deze beschikking aan betrokkene worden uitgereikt. Gelet hierop merk ik uw brief van 15 december 2008 aan als een prematuur bezwaar dat is gericht tegen de beschikking van 17 september 2008.”

2.15. Uiteindelijk heeft verweerder bij brief van 20 februari 2009 zijn standpunt herzien en het navolgende aan eisers gemachtigde meegedeeld:

“Anders dan ik eerder heb verondersteld is mij gebleken dat de beschikking van
17 september 2008 op 1 oktober 2008 is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 190 (..).

Daarmee is de betreffende beschikking op wettige wijze bekend gemaakt. De beschikking zal derhalve niet meer in persoon aan betrokkene worden uitgereikt. Voor zover hij daarvan kennis wenst te nemen neem ik aan dat u hem daarover informeert, nu ik u de beschikking bij brief van 28 januari jl. hebt toegezonden.

Niettemin ben ik mij ervan bewust dat u destijds ook al als gemachtigde bekend was en u derhalve ingevolge A5/3.3 Vc. ook in kennis had moeten worden gesteld van die beschikking. Ik zal dit dan ook betrekken bij de beoordeling van uw bezwaarschrift van 15 december 2008 en ga er vooralsnog van uit dat dit bezwaarschrift tijdig is ingediend.”

2.16. De rechtbank oordeelt als volgt.

2.17. In afwijking van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in gevallen als het onderhavige, ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 vier weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.18. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 3:41, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.

2.19. In artikel 2:1 is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

2.20. In artikel 67, tweede lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, van de beschikking mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.

2.21. Volgens hoofdstuk A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt, voor zover thans van belang, het origineel van de beschikking tot ongewenstverklaring aan de vreemdeling in persoon uitgereikt en op dezelfde dag een afschrift daarvan aan de gemachtigde, indien deze er is, gezonden.
Indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden, wordt de beschikking per aangetekende brief aan het laatst bekende adres van de vreemdeling en een afschrift daarvan aan de gemachtigde, indien deze er is, gezonden en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Staatscourant plaats.

2.22. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaar van eiser tijdig is te achten, zij het op basis van een andere redenering dan die van verweerder.

2.23. De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat het verweerder bekend was waar eiser ten tijde van het primaire besluit verbleef (in detentie in Willich, Duitsland) én dat eiser op dat moment een gemachtigde had. Daargelaten of het niet mogelijk was om het originele besluit in persoon aan eiser uit te (laten) reiken, was het naar dezerzijds oordeel in ieder geval niet onmogelijk om het besluit, conform het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb, aan eisers gemachtigde toe te zenden. Nu bekendmaking aldus kon geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, was bekendmaking “op een andere geschikte wijze”
– zoals voorzien in het tweede lid van artikel 3:41 van de Awb – (nog) niet aan de orde.

2.24. Onder de hiervoor gegeven omstandigheden moet worden geoordeeld dat het primaire besluit tot ongewenstverklaring niet reeds is bekendgemaakt met de publicatie in de Staatscourant op 1 oktober 2008, maar eerst door toezending van het besluit aan eisers gemachtigde op 28 januari 2009.

2.25. Nu het bezwaarschrift tegen het besluit tot ongewenstverklaring dateert van
15 december 2008, aldus voor de datum van bekendmaking, is er sprake van een prematuur ingediend bezwaarschrift. Ingevolge artikel 6:10 eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan evenwel achterwege blijven indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Van laatstbedoelde situatie in het onderhavige geval sprake, nu het besluit wel al tot stand was gekomen ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift maar enkel nog niet was bekendgemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze.

2.26. Aldus kon eiser worden ontvangen in zijn bezwaar.

www.rechtspraak.nl




Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...