Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een gezinslid slechts aan de oorspronkelijke verblijfsgever een verblijfsrecht als bedoeld in artikel 7, eerste gedachtestreepje, van Besluit 1/80 kan ontlenen. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
Terecht heeft verweerder gesteld dat het arrest Kadiman op onderhavige zaak van toepassing is. Anders dan eiser betoogt, gaat dit arrest niet alleen over de vraag hoe moet worden omgegaan met de onderbreking van het samenleven in gezinsband (zie de tweede en de derde prejudiciële vraag) maar ook – als voorvraag – of de Turkse werknemer en zijn gezinslid gedurende de gehele periode van drie jaar moeten hebben samengewoond (zie de eerste prejudiciële vraag).
Eveneens terecht heeft verweerder gesteld dat het arrest Kadiman aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat het gezinslid gedurende drie jaar moet hebben samengewoond met de Turkse werknemer bij wie hij toestemming heeft gekregen in de ontvangende lidstaat te voegen. Zie daarvoor (met name) rechtsoverwegingen 34-35 en 39-41 die – samengevat weergeven – op het volgende neerkomen. Artikel 7 van Besluit 1/80 heeft als doel om de tewerkstelling en het verblijf van de Turkse werknemer te bevorderen, door te waarborgen dat hij zijn familiebanden kan behouden. Vanuit dit oogpunt voorziet deze bepaling in de mogelijkheid, dat aan de gezinsleden van een reeds tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer toestemming wordt verleend om zich bij hem te voegen teneinde daar met het oog op gezinshereniging hun woonplaats te vestigen. De rechten van gezinsleden van de Turkse werknemer zijn – anders dan die van de Turkse werknemer – niet afhankelijk van de voorwaarde dat zij reeds tot de legale arbeidsmarkt van de ontvangende lidstaat behoren. Als tegenwicht worden de rechten van de gezinsleden wél afhankelijk gesteld van de voorwaarden waaronder het recht van toegang en verblijf is verkregen. De nuttige werking van artikel 7 vereist dat de gezinshereniging gedurende een bepaalde tijd tot uiting komt door een werkelijk samenwonen in gezinsband met de Turkse werknemer. Hieruit volgt dat Besluit 1/80 zich in beginsel er niet tegen verzet dat de autoriteiten van de ontvangende lidstaat de verlenging van de verblijfsvergunning van een gezinslid afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de betrokkene gedurende de periode van drie jaar, bedoeld in artikel 7, eerste gedachtestreepje, in gezinsverband met die werknemer samenleeft. Dit heeft het Hof bevestigd in de arresten Pehlivan en Derin.
Evenzeer treft het betoog van eiser dat in zijn geval van een risico op omzeilen of misbruiken van de gunstigere regeling uit artikel 7 van Besluit 1/80 geen sprake kan zijn, geen doel. Weliswaar voldoet eiser thans wél aan de voorwaarden om zich te kunnen beroepen op de rechten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, van Besluit 1/80 maar dit neemt niet weg dat op het moment van eerste toelating gezinshereniging de enige rechtvaardiging voor eisers inreis- en verblijfsrecht was.
Het vorenstaande betekent dat het verblijfsrecht van eiser bij [naam 1] niet meetelt voor de driejarentermijn. Eiser heeft vanaf 16 oktober 2019 tot 17 juli 2020 – bijna negen maanden – rechtmatig verblijf gehad bij [naam 3], zijn oorspronkelijke verblijfsgeefster. Hij voldoet dus niet aan de driejarentermijn. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen verblijfsrecht heeft opgebouwd op grond van artikel 7 van Besluit 1/80. Deze beroepsgrond slaagt niet
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33670
Geen opmerkingen:
Een reactie posten