ARTIKEL over 8 EVRM: Oude alleenstaande ouders die hulp en verzorging van hun in Nederland wonende kind hebben en waar de Corona pandemie nog een verzwarende factor is
Voor deze mensen begin ik een artikel 8 EVRM procedure "familieleven tussen volwassenen waar sprake is van 'more than emotional ties" wanneer deze ouders door de Corona Pandemie in Nederland zijn gestrand. Het gaat hier om ziekelijke ouders, vaak dement, waar de kinderen tot voor kort naar het land van herkomst reisden en de ouder de maximale 6 maanden visum-tijd in Nederland lieten doorbrengen. Door Corona kunnen mensen vaak niet eens terug vliegen maar ook spelen nu ernstige gezondheidsrisico's en het risico dat wanneer er accuut geholpen moet worden er een lockdown of quarantaine plicht roet in het eten gooit.
Bij zo'n procedure zal de Nederlandse overheid de belangen van deze familie afzetten tegen het beland van de rest van Nederland bij een restrictief migratiebeleid. De vreemdelingen zullen al hun belangen en bij voorkeur gestaafd door bewijs bij de aanvraag naar voren moeten brengen. Dat is een regel uit het bestuursrecht. Naar mijn mening moet echter ook de overheid wat doen. Ik baseer me daartoe op een aantal Europese arresten.
De “fail balance test”
In de noot bij het Nunez arrest https://www.rug.nl/research/study-centre-for-children-migration-and-law/publications/noot_jv_2014_331_moderne_communicatiemiddelen.pdf wordt het volgende aangevoerd.
Om een antwoord te krijgen op deze vraag dient een ‘fair balance-test’te worden uitgevoerd, oftewel een evenredige belangenafweging tussen enerzijds het individuele belang van de betrokkenen en anderzijds het algemeen belang van de staatssecretaris.
(…)
Voor het uitvoeren van de ‘fair balance test’ heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ‘margin of appreciation’, die wellicht ten onrechte wordt vertaald als beoordelingsvrijheid. In geval van beoordelingsvrijheid dient immers door de rechterterughoudend/marginaal te worden getoetst49, daar waar het gaat om toetsing van artikel 8 EVRM volgens Boeles en Toner50weleens volle toetsing vereist zou zijn. Uitgaande van de huidige situatie moet de rechter zich aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dus afvragen of de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn oordeel kon komen.
Hier is sprake van hoogbejaarde alleenstaande ouderen die in het land van herkomst niet meer zelfstandig kunnen wonen en leven. De kinderen probeerden dat voor de COVID Pandemie op te lossen door heen en weer te reizen naar het land van herkomst door henzelf en door hun ouders maar door inreisverboden, geannuleerde rechtstreekse vluchten en lockdowns is dat onmogelijk of heel moeilijk geworden en brengt het ook ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee.
Op welke wijze wordt verweerder in zijn belangen geschaad wanneer een oude oma of opa inwoont bij het (vermogende) verzorgende kind en er dus geen beroep wordt gedaan op publieke middelen noch de woningmarkt. De geprivatiseerde ziektekostenverzekeringen kunnen er voor kiezen om voor zulke nieuwe cliƫnten een ander soort verzekeringspolis aan te bieden. Gezien de leeftijd van deze ouderen zal het ook niet gaan om een situatie van vele jaren.
Medische documenten
Veel van deze ouderen leggen in hun procedure medische stukken over waaruit hun behandeling blijkt of het feit dat zij dementie hebben.
De Raad van State overweeg hiertoe in haar uitspraak van juni 2020:
ECLI:NL:RVS:2020:1383 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2020:1383
“3.2. In de richtlijnen van de KNMG, waarnaar de rechtbank verwijst, staat dat de behandelaar zich bij het geven van informatie op verzoek van derden beperkt tot feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patiĆ«nt. Hierbij kan worden gedacht aan het geven van gestelde diagnoses, feitelijke medische informatie en met medische feiten onderbouwde prognoses met een behandeldoel. PatiĆ«nten vragen hun behandelaar ook wel zelf om een geneeskundige verklaring. Deze verklaring bevat veelal een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiĆ«nt en zijn gezondheidstoestand en dient een ander belang dan de behandeling of begeleiding. Het wordt de behandelaar echter afgeraden om zo'n geneeskundige verklaring te geven. De redenen hiervoor zijn onder meer dat het bij zo'n verklaring vaak om een belang van de patiĆ«nt gaat dat buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van de arts ligt en een ander doel dient dan behandeling of begeleiding. Ook is de arts veelal niet op de hoogte van de medische criteria waaraan de instantie die verklaring nodig heeft, de verklaring toetst. Als de vreemdeling meent dat zo'n geneeskundige verklaring toch noodzakelijk is, moet hij een onafhankelijk arts inschakelen die deskundig is op het gebied van de vraagstelling. Hierbij wordt in de richtlijn wel aangetekend dat de grens tussen een waardeoordeel dat de behandeling of begeleiding van de patiĆ«nt dient en een waardeoordeel dat dat niet doet, niet altijd scherp is te trekken. Een diagnose wordt niet gezien als een waardeoordeel. Dat geldt ook voor een met medische feiten onderbouwde prognose met een behandeldoel (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:637, onder 4.3.-4.3.3.).
3.3. Als de behandelend arts in het kader van een procedure over een verblijfsvergunning een geneeskundige verklaring afgeeft die een waardeoordeel bevat, zoals hiervoor bedoeld, hoeft de staatssecretaris daarin geen aanleiding te zien het BMA onderzoek te laten doen naar de gezondheidstoestand van een vreemdeling (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 21 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1824, onder 4.4 en van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3548, onder 4.1 en 4.2). Dit kan anders zijn als de verklaring behalve waardeoordelen ook feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patiĆ«nt bevat. Dit valt immers ook volgens de richtlijnen wĆØl onder de expertise van de behandelaar. Ook in het protocol van het BMA staat dat zulke gegevens aanleiding kunnen zijn voor het BMA om, wanneer zij daartoe wordt verzocht, een (aanvullend) advies uit te brengen.”
Wanneer een patiƫnt leidt aan dementie worden er hier in Nederland allerlei organisatie ingezet en hulplijnen uitgezet omdat zo iemand niet meer instaat zal zijn om zelf medicatie te beheren en er gevaar is voor vervuiling en dergelijke. Al gauw wordt geconcludeerd dat iemand 24-uurszorg nodig zal hebben.
Wanneer die patiĆ«nt een vreemdeling is die om verblijf in Nederland verzoekt in het kader van artikel 8 EVRM omdat hulp van de kinderen nodig is zie je de IND soms zeggen dat alhoewel de vreemdeling heeft aangegeven dat er geen hulp in het land van herkomst is dat niet wil zeggen dat niet die hulp op de een of andere manier kan worden ingekocht. Dit argument wordt dan niet onderbouwd door een BMA rapport waaruit zou blijken dat je inderdaad passende en betrouwbare hulp zou kunnen kopen tegen een bedrag dat ook daadwerkelijk is op te brengen voor een modaal gezin. Zo’n beschikking lijkt mij onzorgvuldig voorbereid.
Verweerder moet zelf onderzoek doen naar de omstandigheden in het land van herkomst waar ze de vreemdeling heen willen laten terugkeren
Bij de afweging in het kader van artikel 8 EVRM dient verweerder zelf te onderzoeken waar de oudere bij afwijzing in terecht zou komen. Zeker als de vreemdeling al veel bewijs heeft aangeleverd dat er in het land van herkomst geen passende zorg aanwezig is. Verweerder kan dus niet volstaan met “dan huurt u maar mensen in”.
Ik verwijs hier naar een aantal uitspraken:
Gevaar voor een schending van artikel 3 EVRM?
Zie Paposhvili v. Belgium.http://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-169662
The Court concluded that, although the Aliens Office’s medical adviser had issued several opinions regarding Mr Paposhvili’s state of health based on the medical certificates provided by the applicant, these had not been examined either by the Aliens Office or by the Aliens Appeals Board from the perspective of Article 3 of the Convention in the course of the proceedings concerning regularisation on medical grounds. Nor had Mr Paposhvili’s medical situation been examined in the context of the proceedings concerning his removal. In the Court’s view, the fact that an assessment of this kind could have been carried out immediately before the removal measure was to be enforced did not address these concerns, in the absence of any indication of the extent of such an assessment and its effect on the binding nature of the order to leave the country. Consequently, the Court considered that in the absence of any assessment by the domestic authorities of the risk facing Mr Paposhvili, in the light of the information concerning his state of health and the existence of appropriate treatment in Georgia, the information available to those authorities had been insufficient for them to conclude that the applicant, if returned to Georgia, would not have run a real and concrete risk of treatment contrary to Article 3 of the Convention. The Court therefore held that if Mr Paposhvili had been removed to Georgia without these factors being assessed, there would have been a violation of Article 3.
The Court observed that the Belgian authorities had likewise not examined the degree to which Mr Paposhvili had been dependent on his family as a result of the deterioration of his state of health. Indeed, in the context of the proceedings for regularisation on medical grounds, the Aliens Appeals Board had dismissed Mr Paposhvili’s complaint under Article 8 on the ground that the decision refusing him leave to remain had not been accompanied by a removal measure. Nevertheless, the Court considered that it had been up to the national authorities to conduct an assessment of the impact of removal on Mr Paposhvili’s family life in the light of his state of health; this constituted a procedural obligation with which the authorities had to comply in order to ensure the effectiveness of the right to respect for family life. In the Court’s view, the Belgian authorities would have been required, in order to comply with Article 8, to examine whether, in the light of the applicant’s specific situation at the time of removal, the family could reasonably have been expected to follow him to Georgia or, if not, whether observance of Mr Paposhvili’s right to respect for hisfamily life required that he be granted leave to remain in Belgium for the time he had left to live. Accordingly ,the Court held that if Mr Paposhvili had been removed to Georgia without these factors having been assessed, there would also have been a violation of Article 8 of the Convention.
Savran v. Denmark https://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-196152
Article 3
The Court reiterated the principles in Paposhvili v. Belgium on the removal of seriously ill people and the factors to be taken into consideration by domestic courts. In particular, the authorities had to determine on a case-by-case basis whether the care generally available in the receiving State was sufficient and appropriate to treat an applicant’s illness to prevent suffering that was contrary to Article 3. There was a high threshold for the application of that provision in such cases. Important factors were actual access to the necessary care, involving considerations such as the cost of treatment, the existence of a social and family network and the distance to be travelled for treatment. If serious doubts remained on the impact of removal, the returning State had to obtain individual and sufficient assurances about accessibility and availability as a precondition for removal. The Court noted that a key element in Mr Savran’s case was the need for follow-up and control to prevent a worsening of his psychotic symptoms when discharged. The City Court had doubted that he would have such facilities and had ruled against his return, although the High Court had overturned that finding. It had held that the necessary medicines were available, and that access to care would be possible if he lived, as expected, in a village which was 100 km from the nearest city, Konya. He would also be able to speak Kurdish to medical staff. The Court, however, noted that the need for Mr Savran to receive follow-up and control was an important additional element in his case. Psychiatrists had stated that he needed to take medication on a daily basis and that the prospects for his reintegration into society were good if he had suitable home and intensive outpatient treatment, otherwise the prospects were bad. However, the High Court had not developed on that issue. Furthermore, the applicant had no family network in Turkey. While that issue had not been highlighted in the medical reports, the Court found that the absence of such a network would cause him additional hardship and make it all the more crucial that he have the necessary follow-up and control. For that purpose, he would need at least assistance in the form of a regular and personal contact person and the Danish authorities should have assured themselves that such a person would be available for him. Overall, the Court shared the concerns of the City Court about Mr Savran being able to receive the necessary treatment in Turkey. That uncertainty raised serious doubts as to the impact of removal.
Ibrahim
In zaken rond statushouders moet er sinds het arrest Ibrahim worden gekeken of mensen niet gezien hun gezondheidstoestand in een situatie komen waarin zij zich niet zelfstandig kunnen staande houden. Alhoewel dat asielzaken zijn is de feitelijke situatie hetzelfde: er is een land buiten Nederland waar deze persoon toegang heeft maar moet je daarvan gebruik willen maken als Nederland zijnde.
Ik citeer:
“Uit de punten 86, 88 en 93 van het arrest Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219) volgt echter – zo overweegt de Afdeling verder in de uitspraak van 15 juli 2019 - dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiĆ«le deprivatie als bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van dat arrest. De medische situatie van statushouders kan hen - en degenen die noodgedwongen met de zorg voor hen zijn belast - bijzonder kwetsbaar maken. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Omgekeerd kan een toestand van verregaande materiĆ«le deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim negatieve gevolgen hebben voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid (punt 90 van dat arrest), aldus de Afdeling.”
Zie http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:9541
Mijn conclusie is dan ook dat verweerder ook in zaken waar een alleenstaande ouder om verblijf bij zijn of haar kind verzoekt op basis van artikel 8 EVRM zich van de gezondheidstoestand van de oudere, de mogelijkheid om bezorgd te worden in het land van herkomst, het feit dat Corona voor lange scheidingen zal zorgen of gevaarlijkreizen moet vergewissen en ook daadwerkelijk hier onderzoek naar zal moeten doen.
mevrouw mr M.W.W. Raspe, vreemdelingenrecht juriste
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. l
Reacties