ECLI:NL:RBDHA:2015:10152
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 27-08-2015
- Datum publicatie 28-08-2015
- Zaaknummer VK-15_4799 en 15_5202
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Bodemzaak
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie Somalië, zwaar inreisverbod,
intrekking, vertrouwensbeginsel, hoorplicht, wijze van horen, openbare
orde, ontbreken gevaar voor recidive
-
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op
respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en de Somalische
nationaliteit te bezitten.
2.
Bij besluit van 23 oktober 2009 is aan eiser een vergunning asiel voor
bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en
onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met ingang van 30
oktober 2008 tot 30 oktober 2013.
Eiser is
bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 18 december 2009
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand ter
zake van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (bezit
van een vals of vervalst paspoort). De pleegdatum van het delict is 11
juni 2008. Het vonnis is op 21 februari 2013 onherroepelijk geworden.
Eiseres
is bij besluit van 18 februari 2011 in het bezit gesteld van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29,
eerste lid en onder e, van de Vw 2000, geldig van 14 februari 2011 tot
14 februari 2016.
3. Naar
aanleiding van eisers aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van
zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd respectievelijk
verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, heeft
verweerder besloten tot intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd. De intrekking is gebaseerd op artikel 32, eerste
lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, te weten gevaar voor de openbare
orde.
Op de pleegdatum van het strafbare
feit, 11 juni 2008, had eiser nog geen rechtmatig verblijf. Op grond van
artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zoals dat
gold ten tijde van belang, is bij een verblijfsduur van minder dan een
jaar, een gevangenisstraf van een maand voldoende om de
verblijfsvergunning in te trekken. Bovendien betreft het delict waarvoor
eiser is veroordeeld een misdrijf waartegen een maximale
gevangenisstraf van meer dan drie jaren is bedreigd.
Verweerder
heeft aan eiser op grond van 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Vw 2000 een inreisverbod opgelegd. Tevens wordt geconcludeerd dat sprake
is van de situatie als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, onder b,
van de Vw 2000.
De intrekking van de verblijfsvergunning van
eiseres is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van
de Vw 2000, omdat de grond voor verlening van haar vergunning is komen
te vervallen.
4. Volgens
verweerder komen eisers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning
asiel op één van de andere gronden van artikel 29, van de Vw 2000.
Verweerder heeft de gestelde herkomst van eiser als ongeloofwaardig
aangemerkt omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 1994 van
Noord-Somalië is teruggekeerd naar Zuid-Somalië en in [woonplaats]
woonachtig is geweest. Volgens verweerder is het asielrelaas van eiseres
uitsluitend gebaseerd op hetgeen eiser heeft verklaard. Om die reden
komt eiseres evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op
één van de gronden van artikel 29 van de Vw 2000. De intrekking van de
vergunningen en het opleggen van een inreisverbod aan eiser leiden niet
tot schending van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus
verweerder.
5. Eisers hebben
hiertegen het volgende aangevoerd. Zij stellen dat verweerder in strijd
met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door eerst na jaren het
enige door eiser gepleegde en bij verweerder reeds bekende strafbare
feit tegen te werpen, de vergunningen in te trekken en een inreisverbod
op te leggen. Eisers hebben zich in dit kader tevens beroepen op de
prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (de Afdeling) op 23 oktober 2013 ( ECLI:NL:RVS:2013:1695) aan het
Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft gesteld met
betrekking tot het gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 7,
vierde lid van Richtlijn 2008/115/EG. Het Hof heeft in het arrest van
11 juni 2015 (C-554/13) de gestelde vragen beantwoord.
Voorts
is van belang dat eiser niet lang na binnenkomst in het bezit is
gesteld van een verblijfsvergunning op grond van het categoriaal
beschermingsbeleid dat gold voor Somaliërs afkomstig uit Midden- en
Zuid-Somalië, waarbij de afkomst van eiser niet in twijfel is getrokken.
Eisers hebben in beroep puntsgewijs gereageerd op de stellingen in het
bestreden besluit op basis waarvan verweerder de afkomst van eiser
betwijfelt.
Ook is, ondanks het door eiser begane strafbare feit,
destijds aan eiseres in het kader van nareis een machtiging tot
voorlopig verblijf afgegeven en een verblijfsvergunning verleend.
Verweerder
heeft vervolgens ten onrechte geen aanleiding gezien om eiseres
aanvullend te horen omtrent haar afkomst. Dit had wel plaats dienen te
vinden alvorens de conclusie kan worden getrokken dat zij niet uit
[woonplaats] afkomstig is. Volgens eisers betekent het voorgaande dat er
sprake is van diverse motiveringsgebreken die niet tot intrekking van
de verblijfsvergunningen kunnen leiden, zodat er evenmin aanleiding is
om een inreisverbod aan eiser op te leggen. Zij wijzen daarbij nog op
het belang van hun kinderen en het feit dat [woonplaats] onder controle
staat van Al-Shabaab.
6. De
rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling
van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298), dat eiser geen belang heeft bij
de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn
verblijfsvergunning zolang het aan hem opgelegde inreisverbod
voortduurt. Belang bij toetsing in rechte van een besluit tot intrekking
van de verblijfsvergunning is, bij samenloop daarvan met een besluit
tot het uitvaardigen van een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld
in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, dan ook eerst aan de orde
indien het besluit tot het uitvaardigen van dat inreisverbod wordt
ingetrokken, herroepen of vernietigd dan wel dat inreisverbod wordt
opgeheven.
Volgens vaste rechtspraak van
de Afdeling, onder meer de uitspraak van 18 februari 2014
(ECLI:NL:RVS:2014:638), dient verweerder bij uitvaardiging van een zwaar
inreisverbod met inachtneming van alle relevante feiten en
omstandigheden een afweging te maken tussen het algemeen belang dat
wordt gediend met het beschermen van de openbare orde of veiligheid, de
nationale veiligheid en de internationale betrekkingen en het
individuele belang van een vreemdeling bij verblijfsaanspraken in
Nederland, dan wel bescherming tegen uitzetting. Tegen die afweging kan
een vreemdeling in het kader van een beroep tegen een zwaar inreisverbod
bij de bestuursrechter opkomen. Indien uit de toetsing van die afweging
volgt dat de vreemdeling aan de vereisten voor verlening of verlenging
van een verblijfsvergunning voldoet, is daarmee in beginsel gegeven dat
een tegen hem uitgevaardigd inreisverbod niet in stand kan blijven.
Gezien
het voorgaande moet eerst worden beoordeeld of aan eiser een
inreisverbod had mogen worden opgelegd. Of verweerder de
verblijfsvergunning van de desbetreffende vreemdeling heeft kunnen
intrekken, kan ten volle in het kader van de toetsing van dat
inreisverbod aan de orde worden gesteld. De rechtbank ziet daarom
aanleiding de gronden van eiser gericht tegen de intrekking van zijn
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van het beroep
tegen het inreisverbod te bespreken.
7. De rechtbank beoordeelt eerst of aan eiser een inreisverbod had mogen worden opgelegd.
8.
In artikel 66a, eerste lid, aanhef onder a, van de Vw 2000 is, voor
zover hier van belang, bepaald dat verweerder een inreisverbod
uitvaardigt tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en
die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede
lid, van de Vw 2000.
Ingevolge
het zevende lid van dit artikel kan de vreemdeling jegens wie een
inreisverbod geldt, in afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met
uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een
eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 28 heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is
beslist, geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:
a.
bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens
een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is
bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a
van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;
c. (---);
d. (---).
In
het achtste lid van dit artikel s bepaald dat verweerder in afwijking
van het eerste lid om humanitaire of andere redenen kan afzien van het
uitvaardigen van een inreisverbod.
Ingevolge
artikel 6.5a, derde lid, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het
inreisverbod ten hoogste drie jaren, indien het betreft een vreemdeling
die veroordeeld is tot een vrijheidsstraf korter dan zes maanden.
9.
Eisers hebben zich beroepen op de prejudiciële vragen die de Afdeling
op 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1695) aan het Hof heeft gesteld met
betrekking tot het gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel
7, vierde lid van Richtlijn 2008/115/EG. Het Hof heeft in het arrest van
11 juni 2015 (C-554/13) de gestelde vragen beantwoord.
10.
Ter zitting heeft verweerder zich onder verwijzing naar het bestreden
besluit primair op het standpunt gesteld dat het arrest geen betrekking
heeft op onderhavig beroep, omdat het geen betrekking heeft op een
inreisverbod maar op een terugkeerbesluit. Subsidiair heeft verweerder
erkend dat er in dit geval geen sprake is van een actuele bedreiging en
dat de opgelegde 0-dagen vertrektermijn bij het terugkeerbesluit niet
afdoende is gemotiveerd. Volgens verweerder dient een vertrektermijn van
28 dagen te worden opgelegd. Verweerder heeft de rechtbank verzocht op
dit punt zelf in de zaak te voorzien.
11.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval vanwege het
terugkeerbesluit en het inreisverbod de Terugkeerrichtlijn van
toepassing en heeft eiser zich terecht op de prejudiciële vragen en het
inmiddels gewezen arrest van he Hof beroepen.
In dit arrest is ten
aanzien van het gevaar voor de openbare orde het volgende overwogen:
“Bijgevolg dient een lidstaat het begrip „gevaar voor de openbare orde”
in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115 per geval te
beoordelen teneinde na te gaan of de persoonlijke gedragingen van de
betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de
openbare orde vormen. Wanneer een lidstaat daarbij steunt op een
algemene praktijk of een vermoeden om vast te stellen dat er sprake is
van een dergelijk gevaar, zonder dat naar behoren rekening wordt
gehouden met de persoonlijke gedragingen van de derdelander en met het
gevaar dat van die gedragingen uitgaat voor de openbare orde, gaat die
lidstaat voorbij aan de vereisten die voortvloeien uit een individueel
onderzoek van het betrokken geval en uit het evenredigheidsbeginsel.
Daaruit volgt dat het enkele feit dat een derdelander wordt verdacht
van het plegen van een naar nationaal recht als misdrijf strafbaar
gesteld feit of daarvoor is veroordeeld, er op zich geen
rechtvaardiging voor kan vormen dat deze derdelander wordt beschouwd
een gevaar voor de openbare orde te zijn in de zin van artikel 7, lid
4, van richtlijn 2008/115.”
12.
Gelet op het voorgaande dient verweerder ook in dit geval voornoemd
unierechtelijk openbare orde criterium toe te passen. Immers, ook in dit
geval ligt aan het inreisverbod een terugkeerbesluit ten grondslag. In
dit geval heeft verweerder bij het opleggen van het inreisverbod ten
onrechte uitsluitend gekeken naar het delict dat eiser in het verleden
heeft gepleegd en de overige door het Hof aangegeven omstandigheden,
zoals het gevaar voor recidive, niet beoordeeld.
13.
Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is derhalve
gegrond. Het bestreden besluit van eiser dient daarbij wegens strijd met
het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:2 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. De rechtbank ziet
geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is
dat de Afdeling in afwachting is van een nieuw ambtsbericht van de
minister van Buitenlandse Zaken en om die reden thans in Somalische
zaken artikel 8:72, derde lid, van de Awb niet toepast.
14.
Nu het inreisverbod is vernietigd, heeft eiser procesbelang bij het
beroep voor zover dat is gericht de intrekking van zijn
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de afwijzing van de
aanvraag van de verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd.
15.
Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of verweerder niet in strijd
met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld
door alsnog tot intrekking van de vergunning(en) over te gaan.
16.
De rechtbank overweegt dat verweerder op 23 oktober 2009 aan eiser een
asielvergunning heeft verleend en niet de uitkomst van de strafzaak
heeft afgewacht, hoewel het op dat moment bij verweerder bekend was zijn
dat eiser verdacht werd van het plegen van een strafbaar feit (bij
inreis van Nederland gebruik maken van een vals of vervalst paspoort).
Ook heeft verweerder, nadat eiser op 18 december 2008 bij verstek was
veroordeeld en hij op 17 december 2009 een aanvraag tot afgifte van een
machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres en zijn
twee kinderen had ingediend, geen aanleiding gezien om tot intrekking
van eisers vergunning over te gaan. Vervolgens zijn eiseres en de
kinderen met een mvv in het kader van nareis naar Nederland gekomen en
hebben zich bij eiser gevoegd. Verweerder heeft hen bij besluit van 18
februari 2011 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd. Eerst nadat eiser op 3 oktober 2013 een aanvraag tot
verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had
ingediend, heeft verweerder het voornemen tot intrekking kenbaar
gemaakt. Op basis van het voorgaande is bij eiser het gerechtvaardigd
vertrouwen gewekt dat zijn verblijfsvergunning niet zou worden
ingetrokken. Dat verweerder niet eerder tot intrekking van de vergunning
is overgegaan omdat de veroordeling nog niet onherroepelijk was, doet
hieraan niet af. Uit voornoemde handelwijze van verweerder heeft eiser
niet kunnen afleiden dat zijn veroordeling op enig moment nog tot
intrekking zou kunnen leiden. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.
17.
De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om te beoordelen of verweerder
zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen
aanleiding is voor vergunningverlening op een andere asielgrond.
Verweerder heeft op basis van het eerste gehoor, het nader gehoor en het
aanvullend gehoor gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat
hij in 1994 is teruggekeerd naar Zuid-Somalië, dat hij in [woonplaats]
woonachtig is geweest en aldaar problemen heeft ondervonden. Verweerder
heeft zich daarbij gebaseerd op de antwoorden die eiser heeft gegeven op
een aantal vragen omtrent zijn gestelde woonomgeving. Volgens
verweerder heeft eiser ten onrechte verklaard dat er geen dorpen liggen
tussen [woonplaats] en [plaats 1]. Verder heeft eiser gesteld dat de
omgeving vlak is, terwijl er volgens verweerder sprake is van meerdere
hoogteverschillen van meer dan 2 meter dan wel 3.5 meter of meer dan 4
meter. Voorts zou eiser ten onrechte hebben verklaard dat de brug over
de rivier naar de plaats [plaats 1] een cementen brug is met aan beide
zijden een vangrail en niets aan de bovenzijde, terwijl het volgens
verweerder een boogbrug betreft. Tot slot heeft eiser volgens verweerder
ten onrechte verklaard dat een autorit tussen [woonplaats] en [plaats
2] 20 tot 30 minuten en van [woonplaats] naar [plaats 3] een uur duurt,
nu de afstand ongeveer 5.7 respectievelijk 8.2 kilometer bedraagt en het
een kaarsrechte weg betreft.
18.
De rechtbank overweegt dat niet valt uit te sluiten dat eisers
antwoorden op de vragen over de hier bovenstaande punten in dit geval
zijn beïnvloed door de wijze van vragen van verweerder en het verschil
in perspectief van eiser en de vragensteller. Daardoor is discussie
ontstaan over de interpretatie van bepaalde begrippen, welke discussie
in beroep is doorgegaan. Gelet hierop en het geringe aantal
tegenstrijdigheden dat verweerder heeft tegengeworpen, heeft verweerder
zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt
gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit
[woonplaats] afkomstig is. Bij het voorgaande is tevens van belang dat
verweerder ten onrechte heeft nagelaten om eiseres omtrent hun gestelde
gezamenlijke verblijf in [woonplaats] aanvullend te horen.
19.
Gelet op de samenhang van de bestreden besluiten van eiser en eiseres
worden de beide beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten
vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheids- en
vertrouwensbeginsel en wegens schending van artikel 7:12 van de Awb. De
overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
20.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in
de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het
bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op €
980,-- (1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter
zitting, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,-- (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Hier staat de uitspraak:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:10152
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak.
Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.