Posts tonen met het label Intrekking. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Intrekking. Alle posts tonen

25 oktober 2022

UITSPRAAK: Immateriële schadevergoeding vanwege onterecht ingetrokken verblijfsvergunning

verzoek schadevergoeding n.a.v. intrekking asielvergunning – geen materiele schadevergoeding, maar wel immateriële schadevergoeding

ECLI:NL:RBDHA:2022:10877

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 19-10-2022
Datum publicatie 21-10-2022
Zaaknummer AWB 22/799

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 22/799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V- nummer]

gemachtigde: mr. T. Hüpscher,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk.

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 16 oktober 2017 een verzoek om schadevergoeding ingediend in verband met het besluit van verweerder van 16 januari 2014 tot intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker met terugwerkende kracht tot 3 november 1998.

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Verzoeker heeft hiertegen op 23 mei 2018 bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 december 2019 heeft verzoeker verweerder in verband met het uitblijven van een beslissing op bezwaar in gebreke gesteld. Verzoeker heeft op 2 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

Bij besluit van 17 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en meegedeeld dat er geen automatische dwangsom wordt uitgekeerd.

Verzoeker heeft bij brief van 20 mei 2020 meegedeeld het niet eens te zijn met het bestreden besluit. Het beroep van 2 april 2020 is van rechtswege mede tegen dat besluit gericht.

Bij uitspraak van 23 april 2021 (AWB 20/2788) heeft deze rechtbank en zittingsplaats zich onbevoegd verklaard.

Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 10 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:436) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het door verzoeker ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 23 april 2021 vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van verzoeker niet heeft aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Bij brief van 5 juli 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld niet in staat is om uitspraak te doen. Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan door een andere rechter.

Overwegingen

1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en bezit de Soedanese nationaliteit. Bij besluit van 16 januari 2014 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 1 april 2001 ingetrokken. Daarnaast is de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voor verblijf als AMA, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vreemdelingencirculaire 1994’ met terugwerkende kracht tot 3 november 1998 ingetrokken. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 16 januari 2015 (AWB 14/2864) het beroep van verzoeker tegen het besluit van 16 januari 2014 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak staat in rechte vast.

2. Bij brief van 16 oktober 2017 heeft verzoeker een verzoek om schadevergoeding ingediend bij verweerder. Verzoeker stelt dat het hem sinds het voornemen van verweerder van 19 juni 2013 om zijn verblijfsvergunning in te trekken, niet is gelukt om een baan te vinden en dat hij ziek is geworden. Verzoeker staat onder behandeling van de huisarts en van een psychiater. Verzoeker heeft verweerder om een schadevergoeding verzocht vanwege verlies van arbeidsovereenkomsten, van sociale uitkering of sociale zekerheidsbedragen en/of het recht om de Nederlandse nationaliteit te verwerven. Verzoeker vordert een schadevergoeding ter grootte van het minimumloon over de periode 18 juni 2013 tot op heden. Voorts vordert verzoeker om een vergoeding van de immateriële schade (smartengeld) van € 10.000,- per jaar vanaf 19 juni 2013 tot op het moment dat verweerder het schadebesluit heeft genomen.

3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:163 van het BW. Er is niet voldaan aan het causaliteitsvereiste, het relativiteitsvereiste en de schade staat niet vast, aldus verweerder.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Ten aanzien van de gestelde materiële schade heeft verweerder overwogen dat verzoeker geen gronden van bezwaar heeft ingediend tegen het relativiteitsvereiste. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt verweerder dat uit de door verzoeker overgelegde informatie volgt dat bij verzoeker de diagnose ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis is vastgesteld. Verzoeker heeft enkel aangegeven dat hij psychische klachten heeft gekregen door de problemen met verweerder. Verzoeker wordt echter op dit moment niet behandeld. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij een erkend psychiatrische ziekte heeft gekregen door het handelen van verweerder, aldus verweerder.

5. Bij uitspraak van 23 april 2021 (AWB 20/2788) heeft deze rechtbank en zittingsplaats zich onbevoegd verklaard om van het beroep tegen het bestreden besluit kennis te nemen.

6. Bij uitspraak van 10 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:436) heeft de Afdeling het door verzoeker ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank van 23 april 2021 vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van verzoeker niet heeft aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding en daarover niet heeft geoordeeld.

7. Met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat na de uitspraak van de Afdeling verzoeker geen aanvullende gronden heeft ingediend en dat verweerder evenmin een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.

8. Verzoeker stelt – anders dan verweerder - dat er is voldaan aan het relativiteitsbeginsel. Verzoeker verbleef al 14 jaar rechtmatig in Nederland en voelde zich daardoor veilig. Verzoeker was dan ook volkomen verrast dat hij na die lange tijd plotseling werd geconfronteerd met een (voorgenomen) intrekking van zijn verblijfsvergunning. Er is derhalve sprake van een causaal verband tussen de intrekking van de verblijfsvergunning en de schade. Aan het vereiste van relativiteit tussen de geschonden norm en de schade is eveneens voldaan. Verzoeker stelt zich derhalve op het standpunt dat hij recht heeft op een materiële schadevergoeding, omdat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van verweerder niet in staat was en is om de arbeidsmarkt te betreden. Met betrekking tot de immateriële schade stelt verzoeker zich op het standpunt dat de bij hem gediagnosticeerde ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis wel degelijk een erkend psychiatrisch ziektebeeld is.

9.1.

Met ingang van 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

Op grond van artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.

Bij de beantwoording van de vraag of een bestuursorgaan wegens onrechtmatig handelen in het kader van een bestuursrechtelijke besluitbevoegdheid schadevergoedingsplichtig is, wordt aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht.

Op grond van artikel 6:162, eerste lid, van het BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.

Op grond van artikel 6:163 van het BW bestaat geen verplichting tot schadevergoeding, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.

9.2.

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is vereist dat een daad van het bestuursorgaan te kwalificeren is als onrechtmatig en dat deze het bestuursorgaan is toe te rekenen. Voorts moet er sprake zijn van schade, moet de geschonden norm ertoe strekken het belang van de benadeelde te beschermen (relativiteitsvereiste) en moet er voldoende causaal verband bestaan tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de geleden schade (causaliteitsvereiste).

10. Het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel is bij de uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2015 vernietigd. De onrechtmatigheid van dat besluit staat daarmee vast. De rechtbank zal daarom beoordelen of verzoeker vanwege de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel schade heeft geleden en of die schade moet worden vergoed.

Als er schade is, moet die worden vergoed als aan het relativiteitsvereiste en het causaliteitsvereiste is voldaan.

Materiële schade

11. Ten aanzien van de gestelde materiële schade, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie hebben de regels van het nationale vreemdelingenrecht, op grond waarvan de vreemdeling recht heeft op een verblijfsvergunning, tot doel een recht op verblijf in Nederland te verlenen en strekken die niet tot bescherming van de vermogensrechtelijke belangen, zoals het kunnen verwerven van inkomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7572, en 3 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5893. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Reeds daarom hoeft geen vergoeding van de materiële schade plaats te vinden. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan de vraag of er schade is en of er causaliteit is tussen de onrechtmatige besluitvorming en de gestelde (materiële) schade.

Immateriële schade

12. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade, overweegt de rechtbank als volgt.

12.1.

Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4952), ook aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht.

12.2.

Artikel 6:106 van het BW luidt:

"Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

(…)

b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;

( …)"

12.3.

Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel of lichamelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan meebrengen dat de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dat geval zal degene die zich hierop beroept dit met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW doet zich niet reeds voor bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

12.4.

Het staat vast dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van verzoeker met terugwerkende kracht tot 1 april 2001 onrechtmatig is. Datzelfde geldt voor de verblijfsvergunning van verzoeker onder de beperking ‘voor verblijf als AMA, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vreemdelingencirculaire 1994’ die met terugwerkende kracht tot 3 november 1998 is ingetrokken. Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2015 (AWB 14/2864) is die onrechtmatigheid vastgesteld.

De rechtbank vindt het aannemelijk dat het voornemen en het besluit tot de onrechtmatige intrekking van de verblijfsvergunning asiel tot angst, grote onzekerheid en een groot gevoel van onveiligheid bij verzoeker heeft geleid en daarmee tot een aantasting in de persoon van verzoeker.

Verzoeker beschikte immers over een verblijfsvergunning die hem in juni 1999 was verleend in het kader van een asielprocedure (zie het voornemen tot intrekking van 19 juni 2013). De vergunning beschermde hem tegen terugzending naar Sudan. Het is aannemelijk dat intrekking van een dergelijke vergunning na een zo lange periode de genoemde gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid bij verzoeker heeft doen ontstaan. Dat verzoeker zijn beroepsprocedure over de intrekking in Nederland heeft mogen afwachten maakt dat volgens de rechtbank niet anders. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat de intensiteit van die gevoelens zodanig is geweest dat dat tot een aantasting in de persoon heeft geleid. De rechtbank ziet in de door verzoeker overgelegde stukken ook een bevestiging voor deze klachten en ook voor de aanname dat die klachten het gevolg zijn van de onrechtmatige intrekking en de procedure daarover. In het dossier zitten meerdere medische stukken waaruit kan worden afgeleid dat het psychisch functioneren van verzoeker is aangetast door deze onrechtmatige besluitvorming. Zo staat in die stukken dat verzoeker last heeft van angsten, slaapproblemen en ernstige gevoelens van onveiligheid door de intrekking van zijn asielvergunning. Zoals gezegd vindt de rechtbank voldoende aannemelijk dat die gevolg zijn van het onrechtmatig bevonden besluit. Alleen al daarom heeft verzoeker recht op een vergoeding voor immateriële schade.

13.1.

Een vergoeding voor immateriële schade moet volgens artikel 6:106 van het BW naar billijkheid worden vastgesteld.

13.2.

Verzoeker heeft zijn immateriële schade begroot op € 10.000,- per jaar gerekend vanaf 9 juni 2013 tot en met heden.

13.3.

De rechtbank komt tot een in billijkheid te bepalen bedrag van € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank vindt daarbij van belang dat door het tijdig instellen van beroep verzoeker wist dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mocht afwachten. De rechtbank heeft daarbij verder in overweging genomen dat de angst en onzekerheid behorend bij de intrekking van de verblijfsvergunning asiel in zekere zin (objectief gezien) eindigde toen de rechtbank de uitspraak deed waarmee de intrekking ongedaan werd gemaakt. Een uitspraak waartegen verweerder geen hoger beroep instelde en die dus vier weken na 16 januari 2015 in rechte kwam vast te staan. De periode van onzekerheid heeft dus objectief gezien ca. anderhalfjaar (van het voornemen van 19 juni 2013 tot de uitspraak van 16 januari 2015) geduurd.

Dit alles in overweging genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat een vergoeding voor immateriële schade van € 3.000,- billijk is.

Conclusie

14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder dient te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van totaal € 3.000,-.

15. Verder ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bepaald op € 1.518,-, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een hoogte per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker tot een bedrag van € 3.000,-;

- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 oktober 2022.

 Vindplaats: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:10877

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The Plague, jousting, remedies against seasickness - when a historian sister joins her brother the novellist and produce an interesting story - The Lawless Land by Boyd Morrison; Beth Morrison
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2022/03/the-plague-jousting-remedies-against.html




21 augustus 2020

JURISPRUDENTIE: Somalische boef raakt asielvergunning kwijt. Het unierechtelijk openbare-ordecriterium is niet van toepassing, omdat met de intrekking geen Unierecht wordt toegepast.

Meervoudige kamer. Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd vanwege openbare orde aspecten. Het unierechtelijk openbare-ordecriterium is niet van toepassing, omdat met de intrekking geen Unierecht wordt toegepast. Verweerder hoeft daarom niet te toetsen of sprake is van een actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Het besluit is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Niet is gebleken dat eiser een belangrijke rol speelt in de opvoeding van zijn kinderen of dat de belangen van de kinderen door de uitzetting negatief zullen worden beïnvloed. In de belangenafweging heeft verweerder daarom de ernst van het misdrijf en de kans op recidive zwaarder mogen laten wegen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de inmenging in het gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is.

ECLI:NL:RBDHA:2020:7947

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 17-08-2020
Datum publicatie 20-08-2020
Zaaknummer NL19.11634
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Waarom heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken?
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 mei 2013. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser is namelijk bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel is hem ter zake de maatregel bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Intrekking van de verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met het recht op familie- en gezinsleven en het recht op privéleven, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. De inbreuk op deze rechten is namelijk gerechtvaardigd om redenen van openbare orde. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daartoe voert eiser aan dat tot vier keer toe door dezelfde ambtenaar een besluit tot intrekking is genomen. Hierdoor is volgens eiser de objectiviteit van het besluit niet gewaarborgd. Daarnaast is het volgens eiser onzorgvuldig dat het besluit is gebaseerd op een voornemen van meer dan twee jaar geleden en is genomen ruim zeven maanden na de hoorzitting in bezwaar.
3.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De omstandigheid dat tot vier keer toe door dezelfde ambtenaar een besluit tot intrekking is genomen kan weliswaar een teken zijn dat de objectiviteit in het geding is, maar is op zichzelf onvoldoende om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen. Daarvoor is meer nodig. Eiser heeft echter niet aangegeven op welke wijze uit het bestreden besluit blijkt dat dit niet objectief zou zijn.
Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom de omstandigheid, dat er tussen het voornemen, de hoorzitting en het bestreden besluit enige tijd is verlopen, maakt dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Ook hier geldt dat deze omstandigheid weliswaar een teken kan zijn dat sprake is van onzorgvuldig handelen, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om die conclusie te kunnen trekken. Eiser heeft echter niet gewezen op (relevante) gewijzigde omstandigheden sinds het voornemen, die door verweerder niet in de besluitvorming zouden zijn betrokken. Voor zover eiser bedoelt te zeggen dat hij lang in onzekerheid heeft verkeerd, maakt dit het bestreden besluit nog niet onzorgvuldig.
Is het Unierechtelijk openbare-ordebegrip van toepassing?
4. Eiser betoogt dat verweerder gehouden was aan het Unierechtelijk openbare-ordebegrip te toetsen en dus ten onrechte niet heeft beoordeeld of sprake is van een actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Wat eiser in dit kader aanvoert bespreekt de rechtbank hieronder.
4.1. Volgens eiser diende verweerder het Unierechtelijk openbare-ordebegrip toe te passen, omdat sprake is van een terugkeerbesluit en dus van toepassing van de Terugkeerrichtlijn.5 De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Niet in geschil is dat het bestreden besluit een terugkeerbesluit is. Verweerder stelt zich echter terecht op het standpunt dat de openbare orde aspecten in het kader van het terugkeerbesluit geen rol hebben gespeeld. Er is namelijk alleen sprake van het vaststellen van onrechtmatig verblijf als gevolg van het intrekken van de verblijfsvergunning. Verweerder heeft niet op grond van de openbare orde eisers vertrektermijn ingekort of onthouden, of aan eiser een inreisverbod opgelegd. Dat het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning ook als een terugkeerbesluit moet worden aangemerkt, maakt nog niet dat met intrekking van de verblijfsvergunning Unierecht wordt toegepast.
4.2.
Eisers betoog dat verweerder het Unierechtelijk openbare-ordebegrip moet toepassen, omdat eiser ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning evident voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsrecht op grond van de Kwalificatierichtlijn6, slaagt ook niet.
Daarvoor is allereerst van belang dat het besluit, waarmee eiser in het bezit is gesteld van zijn verblijfsvergunning, van 15 september 2003 is en dus dateert van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn. Omdat de subsidiaire beschermingsstatus ten tijde van dit besluit nog niet bestond, had deze dus ook niet aan eiser verleend kunnen worden. Dat de verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 vanwege een risico op schending van artikel 3 van het EVRM feitelijk gezien vergelijkbaar is met het verlenen van subsidiaire bescherming, maakt dit niet anders. De door eiser gemaakte vergelijking met het gelijk stellen van het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a, van de Vw 2000 met de vluchtelingenstatus gaat niet op. Deze status, welke voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag7, bestond namelijk al ten tijde van het verkrijgen van de verblijfsvergunning door eiser, maar is toen niet aan hem verleend.
Ten tweede is van belang dat de verblijfsvergunning van eiser niet is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, maar op grond van sub f van dit artikellid. Dit betreft een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning als afhankelijk familielid van iemand met een zelfstandige asielvergunning. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze vergunningsverlening. Eisers stelling dat er geen procesbelang was om rechtsmiddelen aan te wenden volgt de rechtbank niet. Verweerder wijst in dit kader terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 20198, waarin de Afdeling heeft overwogen dat uit haar rechtspraak9 volgt dat de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde het laatste moment is waarop de grond waarop de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend aan de orde kan worden gesteld en de bevoegde rechter moet kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de gronden waarop die niet is verleend en eventueel het moment waarop dit is gebeurd. Omdat het besluit van verweerder van 15 september 2003 zowel zag op verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, had eiser ten tijde van dit besluit dus wel degelijk procesbelang en had hij tegen de verleningsgrond kunnen procederen. Omdat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser vooraf werd gegaan door een afgeleide verblijfsvergunning, valt zijn verblijfstitel dus niet samen met de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus. Dit betekent dat artikel 14, vierde lid, of artikel 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn, en daarmee het daarin neergelegde Unierechtelijke openbare-ordebegrip, niet van toepassing zijn.10
4.3. Het betoog van eiser, dat gekeken moet worden naar de grondslag van de aan hem bij beschikking van 24 december 1992 verleende vergunning tot verblijf, volgt de rechtbank ook niet. Deze verblijfsvergunning is door eiser namelijk niet tijdig verlengd. De grondslag waarop deze was verleend, is voor de vraag of verweerder de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van eiser heeft mogen intrekken daarom niet relevant. Dit zou hooguit anders zijn wanneer eiser was erkend als vluchteling, maar niet in geschil is dat, dat hier niet het geval is. De uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 19 juli 201811, waar eiser naar verwijst, kunnen hem daarom ook niet baten. In die zaken waren de vreemdelingen namelijk voortdurend in het bezit geweest van een vergunning tot verblijf, die later is omgezet naar een verblijfsvergunning asiel onder de Vw 2000, en was geen sprake van een zogenaamd verblijfsgat, zoals bij eiser het geval is. Dit betoog van eiser slaagt daarom niet.
4.4. Het betoog van eiser, dat verweerder had moeten beoordelen of eiser op enig moment voldeed aan de (materiële) voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsrecht op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn12, slaagt ook niet. Nog los van de vraag of in dat geval het door eiser bedoelde Unierechtelijke openbare-ordebegrip van toepassing zou zijn, is van belang dat de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan eiser niet op grond van deze richtlijn heeft plaatsgevonden. Eiser is namelijk daarvoor, bij besluit van 15 september 2003, in het bezit gesteld van deze vergunning. De Gezinsherenigingsrichtlijn dateert van 22 september 2003 en de implementatiewetgeving van deze richtlijn is pas op 1 november 2004 in werking getreden.
4.5. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat, ook als met de intrekking geen Unierecht wordt toegepast, op grond van het evenredigheidsbeginsel toch het Unierechtelijke openbare-ordebegrip van toepassing is. Volgens eiser valt niet in te zien dat, als het Hof van Justitie het onevenredig acht om niet naar de actuele dreiging te kijken, dit in het kader van het nationaalrechtelijke evenredigheidsbeginsel wel acceptabel zou zijn. Het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel houdt namelijk niet meer in dan dat de gebruikte middelen geschikt moeten zijn om de door de betreffende Europese regeling nagestreefde doelen te verwezenlijken en niet verder mogen gaan dan ter bereiking daarvan noodzakelijk is.13 De rechtbank overweegt dat afhankelijk van de (doelen van de) relevante Europese regeling, het in het kader van een openbare orde-criterium daarvoor vereist kan zijn om te beoordelen of sprake is van een actuele dreiging. Dat dit niet voor alle Europese migratierichtlijnen geldt, blijkt uit twee arresten van het Hof van Justitie van 12 december 2019.14 Omdat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel dus niet in alle gevallen van openbare orde verplicht tot het beoordelen van de actuele dreiging, kan eiser reeds daarom niet worden gevolgd in zijn betoog dat dit daarom voor het nationaalrechtelijke evenredigheidsbeginsel wel zou gelden. Het betoog van eiser slaagt niet.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft hoeven te beoordelen of ten aanzien van eiser sprake is van een actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde.
Heeft verweerder de verblijfsvergunning kunnen intrekken op grond van het nationaalrechtelijk openbare-ordebegrip?
5. Uit wat onder 4 is overwogen, volgt dat verweerder bij de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser terecht heeft getoetst aan het nationaalrechtelijk openbare-ordebegrip. Eiser heeft geen gronden gericht tegen de toets die verweerder in dit kader heeft verricht, zodat van de juistheid hiervan kan worden uitgegaan. Overigens heeft de rechtbank in haar uitspraken van 22 december 2014 en 4 december 2017 al geoordeeld dat verweerder de toepassing van het nationaalrechtelijk openbare-ordebegrip voldoende had gemotiveerd.
Is intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest?
6. Omdat, zoals onder 4 is overwogen, met het bestreden besluit geen Unierecht wordt toegepast, is ook het EU Handvest niet van toepassing. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest kan dan ook geen doel treffen.
Is intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser is er geen sprake van een ‘fair balance’ tussen de betrokken belangen. Gelet op onder meer de duur van zijn verblijf in Nederland, de leeftijd van zijn kinderen en de situatie in Somalië, dient het belang van eiser en zijn kinderen bij het voortduren van eisers verblijfsrecht als zeer groot te worden aangemerkt. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de belangen van zijn kinderen.
7.1. Verweerders standpunt, dat hij bij het intrekken van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet gehouden is om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen, volgt de rechtbank niet. Uit artikel 3.86, zeventiende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2019 volgt namelijk dat verweerder dat wel moet doen.15 Voorgaande leidt echter niet tot de conclusie dat het besluit moet worden vernietigd. Verweerder heeft namelijk wel aan artikel 8 van het EVRM getoetst, maar dan in het kader van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2.
Bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM een inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt, moeten volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de ‘guiding principles’ uitdrukkelijk bij de afweging worden betrokken.16 Bij de afweging van het belang van de staat tegen het persoonlijke belang van eiser moet niet alleen ingegaan worden op de afzonderlijke beoordelingspunten, maar moeten deze ook in hun onderling samenhang worden bezien. Er moet sprake zijn van een juist evenwicht (fair balance) tussen de af te wegen belangen. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2017.17
De rechtbank dient in het licht van het voorgaande te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in deze belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn familie- en gezinsleven en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
7.3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Nederland gezinsleven heeft met zijn partner en hun minderjarige kinderen en dat de intrekking van de verblijfsvergunning inmenging oplevert in het recht op gezinsleven van eiser.
7.4.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank alle van belang zijnde feiten en omstandigheden kenbaar en op deugdelijke wijze in zijn belangenafweging betrokken. Daarbij heeft verweerder kenbaar getoetst aan de ‘guiding principles’ die het EHRM heeft geformuleerd in haar onder 7.2 aangehaalde rechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, vanwege het gevaar voor de openbare orde, de inmenging in het gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft, in het nadeel van eiser, veel gewicht mogen toekennen aan de door eiser bij herhaling gepleegde ernstige misdrijven, waaronder gewelds- en drugsdelicten, over een periode van meer dan tien jaar.18 Dat de meeste ernstige delicten dateren uit 1997 en 1998 is weliswaar een factor die moet worden meegewogen, maar dit doet er niet aan af dat eiser ook daarna nog lange tijd meerdere ernstige misdrijven heeft gepleegd. Dat eiser op 15 september 2003, toen verweerder dus van deze veroordelingen wist, met terugwerkende kracht in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, maakt niet dat verweerder de delicten van vóór die datum niet in zijn afweging mag betrekken. Anders dan in het arrest Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk19 is bij eiser namelijk sprake van het veelvuldig, bij herhaling, hebben gepleegd van strafbare feiten en is juist geen sprake van een langdurige periode van verblijf zonder het plegen van strafbare feiten. Daarbij stelt verweerder terecht dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. Eiser heeft dit weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met bijvoorbeeld rapporten van de reclassering. Een enkele afname in het aantal en de ernst van de gepleegde feiten waarvoor eiser is veroordeeld, is onvoldoende om anders te concluderen. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat eiser tijdens het gehoor van 21 september 2018 zelf heeft verklaard nog steeds bang te zijn om terug te vallen in zijn oude gedrag.
Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser mogen betrekken dat de partner van eiser op de hoogte was van eisers strafblad en ongewisse verblijfsstatus toen hun relatie werd hersteld en er daarna nog twee kinderen zijn geboren.
Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiser een belangrijke rol speelt in de opvoeding van zijn kinderen of dat de belangen van de kinderen negatief zullen worden beïnvloed als eiser Nederland zou moeten verlaten. Eiser heeft dit weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met verklaringen van (objectieve) derden, zoals de school. Daarbij heeft verweerder ook belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser niet met zijn partner en kinderen samenwoont en hen niet financieel ondersteunt.20 Dat eiser wel de intentie zou hebben serieus invulling te geven aan zijn vaderrol en dat hij vanwege zijn eigen financiële omstandigheden maar zeer beperkt kan bijdragen in de kosten, doet daar niet aan af.
7.5. De rechtbank erkent dat de uitzetting van eiser vérreikende consequenties heeft voor de relatie met zijn kinderen. Maar niet is gebleken dat eiser een belangrijke rol speelt in de opvoeding van zijn kinderen of dat de belangen van de kinderen door de uitzetting negatief zullen worden beïnvloed. In de belangenafweging heeft verweerder daarom de ernst van het misdrijf en de kans op recidive zwaarder mogen laten wegen. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de inmenging in het gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is.
Afsluitende overwegingen
8. Eiser heeft geen gronden gericht tegen het standpunt van verweerder dat voor hem bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico op ernstige schade dreigt, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

vindplaats: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:7947


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: An nteresting glimpse of history: "The sword and the garden" - about the first Moghul emperor

19 oktober 2019

"Relatives of refugees are not legally refugees after all" - wat betekent dit voor de Nederlandse praktijk?


The Court of Appeal has held that the UN Refugee Convention should not be interpreted to include an implied type of derivative refugee status for the family members of refugees. As a result, anyone who was granted refugee status under UK law as the family member of a recognised refugee does not benefit from the protections in the Refugee Convention against withdrawal of refugee status.
The legal issue is a highly technical matter of treaty interpretation, but it has wide practical ramifications for the family members of recognised refugees. In effect, the Court of Appeal has ruled that the Home Office has been mistakenly giving out refugee status to the family members of actual refugees.

Lees hier verder:  https://www.freemovement.org.uk/family-reunion-refugees-not-protected-by-refugee-convention/

Het gaat hier om een nareiziger in Engeland wiens moeder vluchteling is en die zelf een afgeleidde vluchtelingenstatus kreeg. Hij vindt dat hij niet kan worden uitgezet omdat hij vluchteling is en het Vluchtelingenverdrag daar in artikel 32 en 33 tegen zou beschermen. Het Engelse Court of Appeal vindt echter dat we daar helemaal niet naar hoeven te kijken omdat nareizers geen vluchtelingen zijn want zij voldoen niet aan de definitie van vluchteling Ze hebben zich niet op vervolging beroepen en ze zijn er nooit op beoordeeld.

Maar hoe nu met de nareizigers in Nederland?

In Nederland mogen familieleden nareizen op basis van artikel 29 lid 2 Vw en ingetrokken op basis van artikel 32 Vw. Een van de redenen is een gevaar voor openbare orde zoals ook het geval is in de Britse zaak.

"JS claimed that he held derivative refugee status and was protected against refoulement unless the exceptions in Article 32 and 33 of the Refugee Convention were fulfilled."

 Als een van deze nareizigers zich vervolgens op het gevaar voor refoulement zou beroepen zou ook Nederland kunnen zeggen "dan had u een zelfstandig asielverzoek moeten indienen". Het is immers zo dat een status op grond van artikel 29 Vw alleen als deze op basis van het eerste lid onder a is verleend erkenning als vluchteling behelst.

Daarom is het belangrijk dat nareizigers met een eigen asielverhaal ook een eigen zelfstandige asielaanvraag indienen.

De schrijver schrijft daarom:

"The modern Home Office guidance on refugee family reunion is now clear that the family members of refugees are not also refugees, even if they can benefit from similar rights to refugees (see page 25). This case emphasises the importance of family members admitted under the family reunion policy also making their own, separate claim for refugee status where appropriate. For those who were apparently granted refugee status in the past and now find that they do not have this status, they can claim entitlement to the same rights under domestic law on the ground that they have a substantive legitimate expectation to the rights in the Refugee Convention."

Dit alsnog indienen werkt niet in Nederland want dan zal worden gezegd dat er geen belang is want iemand heeft al een vergunning en is veilig.  Maar wellicht wel iets om in de gaten te houden. Ik ben al jaren uit de asielpraktijk dus corrigeer me waar nodig.




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Dagelijks nieuwe ZZP opdrachten op freelancespecialisten.nl

03 juni 2019

Nederlanderschap afpakken van Syriëganger blijkt ondanks wet lastig

In het buitenland strijdende Syriëgangers kunnen sinds 2017 hun Nederlanderschap verliezen zonder dat zij al strafrechtelijk zijn veroordeeld. Maar in de praktijk gebeurt dat zelden. Hoe kan dat?

Lees verder in het NRC: https://www.nrc.nl/nieuws/2019/06/02/nederlanderschap-afpakken-van-syrieganger-blijkt-ondanks-wet-lastig-a3962340




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

28 augustus 2018

Op familiebezoek nog even langs Zweden en dan in bewaring

Ze hadden een beetje een vaag verhaal en niet voldoende middelen (reden voor intrekking). Volgens de krant zou Nederland niets willen doen en hoeft er geen overleg. Maar ook Zweden kan toch zo iemand zijn doopzeel lichten en zien dat deze jongens al vaker een visum hadden en terug zijn gegaan? En waarom zou overleg met Nederland niet kunnen: die gaf toch het visum?























Hoe een familiebezoek eindigt in de Zweedse cel

Visumzaak
De Senegalese broers Ibralo en Pape Matar Fall bezochten hun vader in Nederland. Op weg naar een neef in Zweden werden ze, ondanks hun visum, bij de Zweedse grens gearresteerd. Vijf weken later zitten ze nog steeds vast.















https://www.nrc.nl/nieuws/2018/08/27/hoe-een-familiebezoek-eindigt-in-de-zweedse-cel-a1614394



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

19 februari 2018

Uitspraak: Als de IND na zeer lang verblijf een verbijfsvergunning van een crimineel intrekt moet er wel gemotiveerd worden waarom het niet in strijd is met 8 EVRM privéleven


ECLI:NL:RBDHA:2018:1607

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 08-02-2018
Datum publicatie 19-02-2018
Zaaknummer 17 / 9677
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Inhoudsindicatie: veelpleger, actuele bedreiging, 8 EVRM, inreisverbod, beroep gegrond, zwaarte antecedenten, langdurig verblijf
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
 Advocaat Fouad Ben Saddek

Artikel 8 van het EVRM
17. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de intrekking van de verblijfsvergunning tot schending van artikel 8 van het EVRM leidt.
18. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder in het kader van de belangenafweging heeft getoetst aan de ‘guiding principles’ zoals vastgesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de arresten Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001, nr. 54273/00, en Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006, nr. 46410/99. Verweerder is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang om in Nederland te mogen blijven.
19. Enigszins terughoudend toetsend, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de inmenging in het gezinsleven van eiser met zijn vier kinderen gerechtvaardigd is. De volgende omstandigheden zijn hierbij van belang. Eiser is in 2007 gescheiden. De twee jongste – minderjarige – kinderen zijn acht jaar geleden uit huis geplaatst. Naast het contact met hen, dat volgens eiser één maal per week of in de twee weken plaatsvindt, is niet gebleken in welke mate eiser nog bij hun opvoeding is betrokken. Ook is niet gebleken dat eiser daarvoor een financiële bijdrage levert. Wat de beide meerderjarige kinderen betreft, is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en eiser. In het licht van de hiervoor beschreven omstandigheden mag verweerder van eiser vergen om na zijn vertrek naar Marokko via de sociale media contact met zijn kinderen te onderhouden.
20. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de intrekking een gerechtvaardigde inmenging vormt in eisers privéleven.
21. Vaststaat dat eiser, die sinds 19 maart 1974 rechtmatig in Nederland verblijft, vanaf 1997 tot en met 2016 een aanzienlijk aantal misdrijven heeft gepleegd. De ‘zware’ veroordelingen dateren echter van 1997, 1998 en 2002 en zijn dus van lang geleden. De laatste onherroepelijke – lichtere – veroordeling dateert van 31 maart 2016.
Mede gelet op de ter zitting vastgestelde langere duur van het rechtmatig verblijf van eiser, kan verweerder zich niet zonder meer op het standpunt blijven stellen dat dit niet van invloed is op de beoordeling van het recht op respect voor eisers privéleven. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1525, rechtsoverweging 2.2. Daarin heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank er aan is voorbijgegaan dat verweerder het gewicht dat toekomt aan de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten - net als in het geval van eiser - in belangrijke mate heeft gebaseerd op straffen die al geruime tijd geleden zijn opgelegd. Verweerder heeft dan ook ondeugdelijk gemotiveerd waarom ten tijde van de intrekking van de verleende verblijfsvergunning en de uitvaardiging van het inreisverbod alsnog zwaar gewicht toekwam aan die eerdere strafrechtelijke veroordelingen, mede bezien in het licht van de zeer lange periode van rechtmatig verblijf ten tijde van de intrekking van de verleende verblijfsvergunning en uitvaardiging van het inreisverbod, aldus de Afdeling.
Dusdoende is sprake van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. In het kader van eisers beroep op zijn privéleven dient verweerder een nieuwe belangenafweging te maken en daarin de langere duur van het rechtmatig verblijf af te zetten tegen de totale aard en omvang van eisers antecedenten.

De uitspraak in zijn geheel: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:1607&showbutton=true








Booking.com



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

31 augustus 2015

Cursus Middelenvereiste en intrekking verblijfsvergunning in de praktijk


Op maandag 5 oktober 2015 organiseert Stg. Migratierecht Nederland de cursus Middelenvereiste en intrekking verblijfsvergunning in de praktijk
 
Docenten: Marianne Wiersma, advocaat te Rotterdam en Ciara Clerx, stafmedewerker juridische zaken IND 


http://www.stichtingmigratierecht.nl/cursussen/middelenvereiste-intrekking-verblijfsvergunning-de-praktijk



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

UITSPRAAK over Somalië, zwaar inreisverbod, intrekking, vertrouwensbeginsel, hoorplicht, wijze van horen, openbare orde, ontbreken gevaar voor recidive

ECLI:NL:RBDHA:2015:10152

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 27-08-2015
Datum publicatie 28-08-2015
Zaaknummer VK-15_4799 en 15_5202
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Bodemzaak
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Somalië, zwaar inreisverbod, intrekking, vertrouwensbeginsel, hoorplicht, wijze van horen, openbare orde, ontbreken gevaar voor recidive
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 23 oktober 2009 is aan eiser een vergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met ingang van 30 oktober 2008 tot 30 oktober 2013.
Eiser is bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 18 december 2009 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand ter zake van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (bezit van een vals of vervalst paspoort). De pleegdatum van het delict is 11 juni 2008. Het vonnis is op 21 februari 2013 onherroepelijk geworden.
Eiseres is bij besluit van 18 februari 2011 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid en onder e, van de Vw 2000, geldig van 14 februari 2011 tot 14 februari 2016.
3. Naar aanleiding van eisers aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd respectievelijk verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, heeft verweerder besloten tot intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De intrekking is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, te weten gevaar voor de openbare orde.
Op de pleegdatum van het strafbare feit, 11 juni 2008, had eiser nog geen rechtmatig verblijf. Op grond van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zoals dat gold ten tijde van belang, is bij een verblijfsduur van minder dan een jaar, een gevangenisstraf van een maand voldoende om de verblijfsvergunning in te trekken. Bovendien betreft het delict waarvoor eiser is veroordeeld een misdrijf waartegen een maximale gevangenisstraf van meer dan drie jaren is bedreigd.
Verweerder heeft aan eiser op grond van 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod opgelegd. Tevens wordt geconcludeerd dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, onder b, van de Vw 2000.
De intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat de grond voor verlening van haar vergunning is komen te vervallen.
4. Volgens verweerder komen eisers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de andere gronden van artikel 29, van de Vw 2000. Verweerder heeft de gestelde herkomst van eiser als ongeloofwaardig aangemerkt omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 1994 van Noord-Somalië is teruggekeerd naar Zuid-Somalië en in [woonplaats] woonachtig is geweest. Volgens verweerder is het asielrelaas van eiseres uitsluitend gebaseerd op hetgeen eiser heeft verklaard. Om die reden komt eiseres evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de gronden van artikel 29 van de Vw 2000. De intrekking van de vergunningen en het opleggen van een inreisverbod aan eiser leiden niet tot schending van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
5. Eisers hebben hiertegen het volgende aangevoerd. Zij stellen dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door eerst na jaren het enige door eiser gepleegde en bij verweerder reeds bekende strafbare feit tegen te werpen, de vergunningen in te trekken en een inreisverbod op te leggen. Eisers hebben zich in dit kader tevens beroepen op de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 23 oktober 2013 ( ECLI:NL:RVS:2013:1695) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft gesteld met betrekking tot het gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 7, vierde lid van Richtlijn 2008/115/EG. Het Hof heeft in het arrest van 11 juni 2015 (C-554/13) de gestelde vragen beantwoord.
Voorts is van belang dat eiser niet lang na binnenkomst in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van het categoriaal beschermingsbeleid dat gold voor Somaliërs afkomstig uit Midden- en Zuid-Somalië, waarbij de afkomst van eiser niet in twijfel is getrokken. Eisers hebben in beroep puntsgewijs gereageerd op de stellingen in het bestreden besluit op basis waarvan verweerder de afkomst van eiser betwijfelt.
Ook is, ondanks het door eiser begane strafbare feit, destijds aan eiseres in het kader van nareis een machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven en een verblijfsvergunning verleend.
Verweerder heeft vervolgens ten onrechte geen aanleiding gezien om eiseres aanvullend te horen omtrent haar afkomst. Dit had wel plaats dienen te vinden alvorens de conclusie kan worden getrokken dat zij niet uit [woonplaats] afkomstig is. Volgens eisers betekent het voorgaande dat er sprake is van diverse motiveringsgebreken die niet tot intrekking van de verblijfsvergunningen kunnen leiden, zodat er evenmin aanleiding is om een inreisverbod aan eiser op te leggen. Zij wijzen daarbij nog op het belang van hun kinderen en het feit dat [woonplaats] onder controle staat van Al-Shabaab.
6. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298), dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning zolang het aan hem opgelegde inreisverbod voortduurt. Belang bij toetsing in rechte van een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning is, bij samenloop daarvan met een besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, dan ook eerst aan de orde indien het besluit tot het uitvaardigen van dat inreisverbod wordt ingetrokken, herroepen of vernietigd dan wel dat inreisverbod wordt opgeheven.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 18 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:638), dient verweerder bij uitvaardiging van een zwaar inreisverbod met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden een afweging te maken tussen het algemeen belang dat wordt gediend met het beschermen van de openbare orde of veiligheid, de nationale veiligheid en de internationale betrekkingen en het individuele belang van een vreemdeling bij verblijfsaanspraken in Nederland, dan wel bescherming tegen uitzetting. Tegen die afweging kan een vreemdeling in het kader van een beroep tegen een zwaar inreisverbod bij de bestuursrechter opkomen. Indien uit de toetsing van die afweging volgt dat de vreemdeling aan de vereisten voor verlening of verlenging van een verblijfsvergunning voldoet, is daarmee in beginsel gegeven dat een tegen hem uitgevaardigd inreisverbod niet in stand kan blijven.
Gezien het voorgaande moet eerst worden beoordeeld of aan eiser een inreisverbod had mogen worden opgelegd. Of verweerder de verblijfsvergunning van de desbetreffende vreemdeling heeft kunnen intrekken, kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod aan de orde worden gesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding de gronden van eiser gericht tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van het beroep tegen het inreisverbod te bespreken.
7. De rechtbank beoordeelt eerst of aan eiser een inreisverbod had mogen worden opgelegd.
8. In artikel 66a, eerste lid, aanhef onder a, van de Vw 2000 is, voor zover hier van belang, bepaald dat verweerder een inreisverbod uitvaardigt tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt, in afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:
a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;
c. (---);
d. (---).
In het achtste lid van dit artikel s bepaald dat verweerder in afwijking van het eerste lid om humanitaire of andere redenen kan afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Ingevolge artikel 6.5a, derde lid, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste drie jaren, indien het betreft een vreemdeling die veroordeeld is tot een vrijheidsstraf korter dan zes maanden.
9. Eisers hebben zich beroepen op de prejudiciële vragen die de Afdeling op 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1695) aan het Hof heeft gesteld met betrekking tot het gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 7, vierde lid van Richtlijn 2008/115/EG. Het Hof heeft in het arrest van 11 juni 2015 (C-554/13) de gestelde vragen beantwoord.
10. Ter zitting heeft verweerder zich onder verwijzing naar het bestreden besluit primair op het standpunt gesteld dat het arrest geen betrekking heeft op onderhavig beroep, omdat het geen betrekking heeft op een inreisverbod maar op een terugkeerbesluit. Subsidiair heeft verweerder erkend dat er in dit geval geen sprake is van een actuele bedreiging en dat de opgelegde 0-dagen vertrektermijn bij het terugkeerbesluit niet afdoende is gemotiveerd. Volgens verweerder dient een vertrektermijn van 28 dagen te worden opgelegd. Verweerder heeft de rechtbank verzocht op dit punt zelf in de zaak te voorzien.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval vanwege het terugkeerbesluit en het inreisverbod de Terugkeerrichtlijn van toepassing en heeft eiser zich terecht op de prejudiciële vragen en het inmiddels gewezen arrest van he Hof beroepen.
In dit arrest is ten aanzien van het gevaar voor de openbare orde het volgende overwogen: “Bijgevolg dient een lidstaat het begrip „gevaar voor de openbare orde” in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115 per geval te beoordelen teneinde na te gaan of de persoonlijke gedragingen van de betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. Wanneer een lidstaat daarbij steunt op een algemene praktijk of een vermoeden om vast te stellen dat er sprake is van een dergelijk gevaar, zonder dat naar behoren rekening wordt gehouden met de persoonlijke gedragingen van de derdelander en met het gevaar dat van die gedragingen uitgaat voor de openbare orde, gaat die lidstaat voorbij aan de vereisten die voortvloeien uit een individueel onderzoek van het betrokken geval en uit het evenredigheidsbeginsel. Daaruit volgt dat het enkele feit dat een derdelander wordt verdacht van het plegen van een naar nationaal recht als misdrijf strafbaar gesteld feit of daarvoor is veroordeeld, er op zich geen rechtvaardiging voor kan vormen dat deze derdelander wordt beschouwd een gevaar voor de openbare orde te zijn in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115.”
12. Gelet op het voorgaande dient verweerder ook in dit geval voornoemd unierechtelijk openbare orde criterium toe te passen. Immers, ook in dit geval ligt aan het inreisverbod een terugkeerbesluit ten grondslag. In dit geval heeft verweerder bij het opleggen van het inreisverbod ten onrechte uitsluitend gekeken naar het delict dat eiser in het verleden heeft gepleegd en de overige door het Hof aangegeven omstandigheden, zoals het gevaar voor recidive, niet beoordeeld.
13. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is derhalve gegrond. Het bestreden besluit van eiser dient daarbij wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat de Afdeling in afwachting is van een nieuw ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken en om die reden thans in Somalische zaken artikel 8:72, derde lid, van de Awb niet toepast.
14. Nu het inreisverbod is vernietigd, heeft eiser procesbelang bij het beroep voor zover dat is gericht de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd.
15. Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of verweerder niet in strijd met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door alsnog tot intrekking van de vergunning(en) over te gaan.
16. De rechtbank overweegt dat verweerder op 23 oktober 2009 aan eiser een asielvergunning heeft verleend en niet de uitkomst van de strafzaak heeft afgewacht, hoewel het op dat moment bij verweerder bekend was zijn dat eiser verdacht werd van het plegen van een strafbaar feit (bij inreis van Nederland gebruik maken van een vals of vervalst paspoort). Ook heeft verweerder, nadat eiser op 18 december 2008 bij verstek was veroordeeld en hij op 17 december 2009 een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres en zijn twee kinderen had ingediend, geen aanleiding gezien om tot intrekking van eisers vergunning over te gaan. Vervolgens zijn eiseres en de kinderen met een mvv in het kader van nareis naar Nederland gekomen en hebben zich bij eiser gevoegd. Verweerder heeft hen bij besluit van 18 februari 2011 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eerst nadat eiser op 3 oktober 2013 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had ingediend, heeft verweerder het voornemen tot intrekking kenbaar gemaakt. Op basis van het voorgaande is bij eiser het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zijn verblijfsvergunning niet zou worden ingetrokken. Dat verweerder niet eerder tot intrekking van de vergunning is overgegaan omdat de veroordeling nog niet onherroepelijk was, doet hieraan niet af. Uit voornoemde handelwijze van verweerder heeft eiser niet kunnen afleiden dat zijn veroordeling op enig moment nog tot intrekking zou kunnen leiden. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.
17. De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor vergunningverlening op een andere asielgrond. Verweerder heeft op basis van het eerste gehoor, het nader gehoor en het aanvullend gehoor gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 1994 is teruggekeerd naar Zuid-Somalië, dat hij in [woonplaats] woonachtig is geweest en aldaar problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de antwoorden die eiser heeft gegeven op een aantal vragen omtrent zijn gestelde woonomgeving. Volgens verweerder heeft eiser ten onrechte verklaard dat er geen dorpen liggen tussen [woonplaats] en [plaats 1]. Verder heeft eiser gesteld dat de omgeving vlak is, terwijl er volgens verweerder sprake is van meerdere hoogteverschillen van meer dan 2 meter dan wel 3.5 meter of meer dan 4 meter. Voorts zou eiser ten onrechte hebben verklaard dat de brug over de rivier naar de plaats [plaats 1] een cementen brug is met aan beide zijden een vangrail en niets aan de bovenzijde, terwijl het volgens verweerder een boogbrug betreft. Tot slot heeft eiser volgens verweerder ten onrechte verklaard dat een autorit tussen [woonplaats] en [plaats 2] 20 tot 30 minuten en van [woonplaats] naar [plaats 3] een uur duurt, nu de afstand ongeveer 5.7 respectievelijk 8.2 kilometer bedraagt en het een kaarsrechte weg betreft.
18. De rechtbank overweegt dat niet valt uit te sluiten dat eisers antwoorden op de vragen over de hier bovenstaande punten in dit geval zijn beïnvloed door de wijze van vragen van verweerder en het verschil in perspectief van eiser en de vragensteller. Daardoor is discussie ontstaan over de interpretatie van bepaalde begrippen, welke discussie in beroep is doorgegaan. Gelet hierop en het geringe aantal tegenstrijdigheden dat verweerder heeft tegengeworpen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit [woonplaats] afkomstig is. Bij het voorgaande is tevens van belang dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om eiseres omtrent hun gestelde gezamenlijke verblijf in [woonplaats] aanvullend te horen.
19. Gelet op de samenhang van de bestreden besluiten van eiser en eiseres worden de beide beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en wegens schending van artikel 7:12 van de Awb. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
20. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,-- (1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,-- (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:


Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:10152




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Vraag over hoofdverblijf in Nederland en detentie in een buitenlandse gevangenis in het kader van intrekking van een verblijfsvergunning

In de groep Vreemdelingenrecht op Linkedin waar deskundigen elkaar helpen werd deze vraag gesteld door advocaat Fouad Ben-Saddek:

Ik heb een client die bedreigd wordt met intrekking met TWK van zijn VROT vanwege verplaatsing hoofdverblijf. Dit laatste is het gevolg van een langdurige detentie (4 jr) in het buitenland. B1/6.2.1 is duidelijk.
Kan ik hier nog wat mee, zit er ergens nog een konijn in de hoed?

Nog niet zolang geleden was detentie in het buitenland een reden om verplaatsing van iemand's hoofdverblijf niet tegen te werpen en dus niet iemand's verblijfsvergunning in te trekken.

Een tweede advocaat, Julien Luscuere, antwoordt de eerste:

Dit is inderdaad vorig jaar veranderd (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-18053.html). Er zijn hier nog al wat juridische en praktische kanttekeningen bij te zetten - niet voor niets heeft het lang geduurd voordat deze regeling is aangepast na lang zeuren van de Tweede Kamer. Het komt er immers op neer dat NL zich richt op het vonnis van een buitenlandse (straf)rechter ongeacht de daar heersende strafbepalingen en procedurele waarborgen. Het is te eenvoudig om die blind te volgen; denk maar aan hoe verschillend drugsdelicten worden "gewaardeerd". En wat te denken van de kwaliteit van de procesgang en rechtsbijstand? Verder valt hier vanuit het perspectief van de Richtlijn 2003/86/EG , 2003/109/EG en uiteraard 8 EVRM ook het nodige over te zeggen. En tenslotte, vergeet het overgangsrecht niet! Dat de regeling hier zelf niets over regelt, neemt niet weg dat het maar zeer de vraag is in hoeverre deze onmiddellijke werking kan hebben voor strafbare feiten die vóór invoering plaatsvonden.
 Nog een laatste toevoeging: er is natuurlijk ook een rare samenloop met de intrekkingsgrond op grond van de openbare orde. Dit beleid kan er zomaar toe leiden dat de veroordeling voor het strafdelict zelf niet tot intrekking kan leiden op grond van de glijdende schaal ex art. 3.86 Vreemdelingenbesluit, maar dat door de detentie > 6 maanden alsnog tot intrekking kan worden overgegaan. Dat het beleid hier helemaal geen rekening mee houdt, komt mij kennelijk onredelijk voor.
Het illustreert verder het belang van een WOTS-verzoek. De houder van een vvr OT kan onder bepaalde voorwaarden zijn straf in NL uitzitten. Het is mij gebleken dat hier steeds moeilijker over wordt gedaan. Ik zou hier mijn collega's in het strafrecht willen aanraden alles op alles te zetten om die overplaatsing te realiseren met het argument dat de veroordeelde anders straks óók nog zijn verblijfsrecht verliest. (Ik vraag me af of de Tweede Kamer beseft wat al deze geslaagde WOTS-verzoeken de Nlse samenleving gaat kosten...)
Ik ben trouwens behoorlijk gealarmeerd door deze ontwikkeling omdat ik de uitvoeringsexcessen al zie opdoemen. Ik heb vanmorgen met een advocaat gebeld die mede gespecialiseerd is in uitleverings- en overdrachtszaken. Hij zag ook de nodige bezwaren vanuit die regelgeving. Ik heb hem gevraagd zijn gedachten daar over te laten gaan, en mogelijk gaat hij deze uitwerken in een artikeltje in Asiel- en Migrantenrecht. Wordt dus vervolgd... (extra toepasselijk in deze context ;-)
 Met toestemming van beide heren hier gepubliceerd.

Stelt u ook prijs in overleg met collega's en mensen die op een ander vlak werkzaam zijn in het Vreemdelingenrecht? Meldt u dan vooral aan voor deze groep. Niet alleen advocaten maar ook veel mensen van de IND, Dienst Terugkeer en Vertrek, Vluchtelingenwerk en dergelijke zijn er lid.



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...