25 oktober 2022

UITSPRAAK: Immateriële schadevergoeding vanwege onterecht ingetrokken verblijfsvergunning

verzoek schadevergoeding n.a.v. intrekking asielvergunning – geen materiele schadevergoeding, maar wel immateriële schadevergoeding

ECLI:NL:RBDHA:2022:10877

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 19-10-2022
Datum publicatie 21-10-2022
Zaaknummer AWB 22/799

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 22/799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V- nummer]

gemachtigde: mr. T. Hüpscher,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk.

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 16 oktober 2017 een verzoek om schadevergoeding ingediend in verband met het besluit van verweerder van 16 januari 2014 tot intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker met terugwerkende kracht tot 3 november 1998.

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Verzoeker heeft hiertegen op 23 mei 2018 bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 december 2019 heeft verzoeker verweerder in verband met het uitblijven van een beslissing op bezwaar in gebreke gesteld. Verzoeker heeft op 2 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

Bij besluit van 17 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en meegedeeld dat er geen automatische dwangsom wordt uitgekeerd.

Verzoeker heeft bij brief van 20 mei 2020 meegedeeld het niet eens te zijn met het bestreden besluit. Het beroep van 2 april 2020 is van rechtswege mede tegen dat besluit gericht.

Bij uitspraak van 23 april 2021 (AWB 20/2788) heeft deze rechtbank en zittingsplaats zich onbevoegd verklaard.

Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 10 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:436) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het door verzoeker ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 23 april 2021 vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van verzoeker niet heeft aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Bij brief van 5 juli 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld niet in staat is om uitspraak te doen. Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan door een andere rechter.

Overwegingen

1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en bezit de Soedanese nationaliteit. Bij besluit van 16 januari 2014 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 1 april 2001 ingetrokken. Daarnaast is de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voor verblijf als AMA, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vreemdelingencirculaire 1994’ met terugwerkende kracht tot 3 november 1998 ingetrokken. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 16 januari 2015 (AWB 14/2864) het beroep van verzoeker tegen het besluit van 16 januari 2014 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak staat in rechte vast.

2. Bij brief van 16 oktober 2017 heeft verzoeker een verzoek om schadevergoeding ingediend bij verweerder. Verzoeker stelt dat het hem sinds het voornemen van verweerder van 19 juni 2013 om zijn verblijfsvergunning in te trekken, niet is gelukt om een baan te vinden en dat hij ziek is geworden. Verzoeker staat onder behandeling van de huisarts en van een psychiater. Verzoeker heeft verweerder om een schadevergoeding verzocht vanwege verlies van arbeidsovereenkomsten, van sociale uitkering of sociale zekerheidsbedragen en/of het recht om de Nederlandse nationaliteit te verwerven. Verzoeker vordert een schadevergoeding ter grootte van het minimumloon over de periode 18 juni 2013 tot op heden. Voorts vordert verzoeker om een vergoeding van de immateriële schade (smartengeld) van € 10.000,- per jaar vanaf 19 juni 2013 tot op het moment dat verweerder het schadebesluit heeft genomen.

3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:163 van het BW. Er is niet voldaan aan het causaliteitsvereiste, het relativiteitsvereiste en de schade staat niet vast, aldus verweerder.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Ten aanzien van de gestelde materiële schade heeft verweerder overwogen dat verzoeker geen gronden van bezwaar heeft ingediend tegen het relativiteitsvereiste. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt verweerder dat uit de door verzoeker overgelegde informatie volgt dat bij verzoeker de diagnose ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis is vastgesteld. Verzoeker heeft enkel aangegeven dat hij psychische klachten heeft gekregen door de problemen met verweerder. Verzoeker wordt echter op dit moment niet behandeld. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij een erkend psychiatrische ziekte heeft gekregen door het handelen van verweerder, aldus verweerder.

5. Bij uitspraak van 23 april 2021 (AWB 20/2788) heeft deze rechtbank en zittingsplaats zich onbevoegd verklaard om van het beroep tegen het bestreden besluit kennis te nemen.

6. Bij uitspraak van 10 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:436) heeft de Afdeling het door verzoeker ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank van 23 april 2021 vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van verzoeker niet heeft aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding en daarover niet heeft geoordeeld.

7. Met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat na de uitspraak van de Afdeling verzoeker geen aanvullende gronden heeft ingediend en dat verweerder evenmin een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.

8. Verzoeker stelt – anders dan verweerder - dat er is voldaan aan het relativiteitsbeginsel. Verzoeker verbleef al 14 jaar rechtmatig in Nederland en voelde zich daardoor veilig. Verzoeker was dan ook volkomen verrast dat hij na die lange tijd plotseling werd geconfronteerd met een (voorgenomen) intrekking van zijn verblijfsvergunning. Er is derhalve sprake van een causaal verband tussen de intrekking van de verblijfsvergunning en de schade. Aan het vereiste van relativiteit tussen de geschonden norm en de schade is eveneens voldaan. Verzoeker stelt zich derhalve op het standpunt dat hij recht heeft op een materiële schadevergoeding, omdat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van verweerder niet in staat was en is om de arbeidsmarkt te betreden. Met betrekking tot de immateriële schade stelt verzoeker zich op het standpunt dat de bij hem gediagnosticeerde ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis wel degelijk een erkend psychiatrisch ziektebeeld is.

9.1.

Met ingang van 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

Op grond van artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.

Bij de beantwoording van de vraag of een bestuursorgaan wegens onrechtmatig handelen in het kader van een bestuursrechtelijke besluitbevoegdheid schadevergoedingsplichtig is, wordt aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht.

Op grond van artikel 6:162, eerste lid, van het BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.

Op grond van artikel 6:163 van het BW bestaat geen verplichting tot schadevergoeding, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.

9.2.

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is vereist dat een daad van het bestuursorgaan te kwalificeren is als onrechtmatig en dat deze het bestuursorgaan is toe te rekenen. Voorts moet er sprake zijn van schade, moet de geschonden norm ertoe strekken het belang van de benadeelde te beschermen (relativiteitsvereiste) en moet er voldoende causaal verband bestaan tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de geleden schade (causaliteitsvereiste).

10. Het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel is bij de uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2015 vernietigd. De onrechtmatigheid van dat besluit staat daarmee vast. De rechtbank zal daarom beoordelen of verzoeker vanwege de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel schade heeft geleden en of die schade moet worden vergoed.

Als er schade is, moet die worden vergoed als aan het relativiteitsvereiste en het causaliteitsvereiste is voldaan.

Materiële schade

11. Ten aanzien van de gestelde materiële schade, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie hebben de regels van het nationale vreemdelingenrecht, op grond waarvan de vreemdeling recht heeft op een verblijfsvergunning, tot doel een recht op verblijf in Nederland te verlenen en strekken die niet tot bescherming van de vermogensrechtelijke belangen, zoals het kunnen verwerven van inkomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7572, en 3 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5893. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Reeds daarom hoeft geen vergoeding van de materiële schade plaats te vinden. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan de vraag of er schade is en of er causaliteit is tussen de onrechtmatige besluitvorming en de gestelde (materiële) schade.

Immateriële schade

12. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade, overweegt de rechtbank als volgt.

12.1.

Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4952), ook aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht.

12.2.

Artikel 6:106 van het BW luidt:

"Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

(…)

b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;

( …)"

12.3.

Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel of lichamelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan meebrengen dat de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dat geval zal degene die zich hierop beroept dit met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW doet zich niet reeds voor bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

12.4.

Het staat vast dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van verzoeker met terugwerkende kracht tot 1 april 2001 onrechtmatig is. Datzelfde geldt voor de verblijfsvergunning van verzoeker onder de beperking ‘voor verblijf als AMA, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vreemdelingencirculaire 1994’ die met terugwerkende kracht tot 3 november 1998 is ingetrokken. Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2015 (AWB 14/2864) is die onrechtmatigheid vastgesteld.

De rechtbank vindt het aannemelijk dat het voornemen en het besluit tot de onrechtmatige intrekking van de verblijfsvergunning asiel tot angst, grote onzekerheid en een groot gevoel van onveiligheid bij verzoeker heeft geleid en daarmee tot een aantasting in de persoon van verzoeker.

Verzoeker beschikte immers over een verblijfsvergunning die hem in juni 1999 was verleend in het kader van een asielprocedure (zie het voornemen tot intrekking van 19 juni 2013). De vergunning beschermde hem tegen terugzending naar Sudan. Het is aannemelijk dat intrekking van een dergelijke vergunning na een zo lange periode de genoemde gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid bij verzoeker heeft doen ontstaan. Dat verzoeker zijn beroepsprocedure over de intrekking in Nederland heeft mogen afwachten maakt dat volgens de rechtbank niet anders. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat de intensiteit van die gevoelens zodanig is geweest dat dat tot een aantasting in de persoon heeft geleid. De rechtbank ziet in de door verzoeker overgelegde stukken ook een bevestiging voor deze klachten en ook voor de aanname dat die klachten het gevolg zijn van de onrechtmatige intrekking en de procedure daarover. In het dossier zitten meerdere medische stukken waaruit kan worden afgeleid dat het psychisch functioneren van verzoeker is aangetast door deze onrechtmatige besluitvorming. Zo staat in die stukken dat verzoeker last heeft van angsten, slaapproblemen en ernstige gevoelens van onveiligheid door de intrekking van zijn asielvergunning. Zoals gezegd vindt de rechtbank voldoende aannemelijk dat die gevolg zijn van het onrechtmatig bevonden besluit. Alleen al daarom heeft verzoeker recht op een vergoeding voor immateriële schade.

13.1.

Een vergoeding voor immateriële schade moet volgens artikel 6:106 van het BW naar billijkheid worden vastgesteld.

13.2.

Verzoeker heeft zijn immateriële schade begroot op € 10.000,- per jaar gerekend vanaf 9 juni 2013 tot en met heden.

13.3.

De rechtbank komt tot een in billijkheid te bepalen bedrag van € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank vindt daarbij van belang dat door het tijdig instellen van beroep verzoeker wist dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mocht afwachten. De rechtbank heeft daarbij verder in overweging genomen dat de angst en onzekerheid behorend bij de intrekking van de verblijfsvergunning asiel in zekere zin (objectief gezien) eindigde toen de rechtbank de uitspraak deed waarmee de intrekking ongedaan werd gemaakt. Een uitspraak waartegen verweerder geen hoger beroep instelde en die dus vier weken na 16 januari 2015 in rechte kwam vast te staan. De periode van onzekerheid heeft dus objectief gezien ca. anderhalfjaar (van het voornemen van 19 juni 2013 tot de uitspraak van 16 januari 2015) geduurd.

Dit alles in overweging genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat een vergoeding voor immateriële schade van € 3.000,- billijk is.

Conclusie

14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder dient te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van totaal € 3.000,-.

15. Verder ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bepaald op € 1.518,-, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een hoogte per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker tot een bedrag van € 3.000,-;

- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 oktober 2022.

 Vindplaats: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:10877

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The Plague, jousting, remedies against seasickness - when a historian sister joins her brother the novellist and produce an interesting story - The Lawless Land by Boyd Morrison; Beth Morrison
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2022/03/the-plague-jousting-remedies-against.html




Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...