Posts tonen met het label criminele antecedenten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label criminele antecedenten. Alle posts tonen

19 februari 2018

Uitspraak: Als de IND na zeer lang verblijf een verbijfsvergunning van een crimineel intrekt moet er wel gemotiveerd worden waarom het niet in strijd is met 8 EVRM privéleven


ECLI:NL:RBDHA:2018:1607

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 08-02-2018
Datum publicatie 19-02-2018
Zaaknummer 17 / 9677
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Inhoudsindicatie: veelpleger, actuele bedreiging, 8 EVRM, inreisverbod, beroep gegrond, zwaarte antecedenten, langdurig verblijf
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
 Advocaat Fouad Ben Saddek

Artikel 8 van het EVRM
17. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de intrekking van de verblijfsvergunning tot schending van artikel 8 van het EVRM leidt.
18. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder in het kader van de belangenafweging heeft getoetst aan de ‘guiding principles’ zoals vastgesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de arresten Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001, nr. 54273/00, en Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006, nr. 46410/99. Verweerder is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang om in Nederland te mogen blijven.
19. Enigszins terughoudend toetsend, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de inmenging in het gezinsleven van eiser met zijn vier kinderen gerechtvaardigd is. De volgende omstandigheden zijn hierbij van belang. Eiser is in 2007 gescheiden. De twee jongste – minderjarige – kinderen zijn acht jaar geleden uit huis geplaatst. Naast het contact met hen, dat volgens eiser één maal per week of in de twee weken plaatsvindt, is niet gebleken in welke mate eiser nog bij hun opvoeding is betrokken. Ook is niet gebleken dat eiser daarvoor een financiële bijdrage levert. Wat de beide meerderjarige kinderen betreft, is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en eiser. In het licht van de hiervoor beschreven omstandigheden mag verweerder van eiser vergen om na zijn vertrek naar Marokko via de sociale media contact met zijn kinderen te onderhouden.
20. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de intrekking een gerechtvaardigde inmenging vormt in eisers privéleven.
21. Vaststaat dat eiser, die sinds 19 maart 1974 rechtmatig in Nederland verblijft, vanaf 1997 tot en met 2016 een aanzienlijk aantal misdrijven heeft gepleegd. De ‘zware’ veroordelingen dateren echter van 1997, 1998 en 2002 en zijn dus van lang geleden. De laatste onherroepelijke – lichtere – veroordeling dateert van 31 maart 2016.
Mede gelet op de ter zitting vastgestelde langere duur van het rechtmatig verblijf van eiser, kan verweerder zich niet zonder meer op het standpunt blijven stellen dat dit niet van invloed is op de beoordeling van het recht op respect voor eisers privéleven. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1525, rechtsoverweging 2.2. Daarin heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank er aan is voorbijgegaan dat verweerder het gewicht dat toekomt aan de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten - net als in het geval van eiser - in belangrijke mate heeft gebaseerd op straffen die al geruime tijd geleden zijn opgelegd. Verweerder heeft dan ook ondeugdelijk gemotiveerd waarom ten tijde van de intrekking van de verleende verblijfsvergunning en de uitvaardiging van het inreisverbod alsnog zwaar gewicht toekwam aan die eerdere strafrechtelijke veroordelingen, mede bezien in het licht van de zeer lange periode van rechtmatig verblijf ten tijde van de intrekking van de verleende verblijfsvergunning en uitvaardiging van het inreisverbod, aldus de Afdeling.
Dusdoende is sprake van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. In het kader van eisers beroep op zijn privéleven dient verweerder een nieuwe belangenafweging te maken en daarin de langere duur van het rechtmatig verblijf af te zetten tegen de totale aard en omvang van eisers antecedenten.

De uitspraak in zijn geheel: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:1607&showbutton=true








Booking.com



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

27 september 2016

CS and Rendón Marín: Union Citizens and their Criminal Third-Country National Parents – A Resurgence of the Ruiz Zambrano Ruling?


Maria Haag, PhD Researcher, European University Institute (Florence, Italy) & Michigan Grotius Research Scholar, University of Michigan Law School (Ann Arbor, Michigan)
Background
Five years ago, the CJEU delivered its infamous Grand Chamber decision in C-34/09 Ruiz Zambrano. It held that “Article 20 TFEU precludes national measures which have the effect of depriving citizens of the Union of the genuine enjoyment of the substance of the rights conferred by virtue of their status as citizens of the Union” (para 42, emphasis added). This 'genuine enjoyment'-protection had two consequences. First, Union citizens could rely on Article 20 TFEU against their Member State of nationality without having previously made use of their rights to free movement and thus bypassing the Court's general lack of jurisdiction in 'purely internal' situations. Secondly, Member States were precluded from denying a right of residence to third-country national ('TCN') parents or caretakers of minor citizens of that Member State, as these children would otherwise be forced to leave the territory of the EU and thus no longer able to make use of the rights granted by Union citizenship.
Shortly after the delivery of this ground-breaking judgment, the Court of Justice proceeded to interpret Ruiz Zambrano very narrowly in a series of cases (C-434/09 McCarthy, C-256/11 Dereci and Others, C-40/11 Iida, C-356&357/11 O. and S., C-87/12 Ymeraga and Others, C‑86/12 Alokpa and Moudoulou and C-115/15 NA) leading many to wonder about the original significance of the Ruiz Zambrano decision. In contrast to Ruiz Zambrano, these subsequent cases mostly concerned the significance of Article 20 TFEU in a host Member State. The Court held that the applicants fell outside the scope of Article 20, even if they had never moved to another Member State, i.e. had been born in a Member State other than their Member State of nationality and had never left. The most recent cases – C-304/14 CS and C-165/14 Rendón Marín – however, Ruiz Zambrano decision, fully address the right under Article 20 TFEU in the home Member State. On the 13th of September 2016, the Grand Chamber delivered these two decisions in which it considered the effect of a criminal record of a TCN parent on his or her derived residence right under Article 20 TFEU and to what extent this right can be derogated on grounds of public policy or public security.
C-304/14 CS: facts and judgment
The case in CS concerned a Moroccan national, who resided in the UK together with her British national son. In 2012, she was convicted of a criminal offence and given a prison sentence of 12 months. Following her conviction, she was notified of her deportation liability. Her subsequent application for asylum was denied. Upon her appeal, the First-tier Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) found that her deportation would violate her child's rights under Article 20 TFEU. The Home Secretary was granted permission to appeal this decision before the Upper Tribunal, which asked the CJEU, under which circumstances the expulsion of a TCN caretaker of a Union citizen could be permitted under EU law and whether Article 27 and 28 of the Directive 2004/38 (the ‘citizens’ Directive’, which sets out the main rules on EU citizens who move to another Member State) had any effect in this case.
In its two-part decision, the Court firstly answered the question whether a TCN parent of a Union citizen has a derived right of residence in the home Member State under Article 20 TFEU and, secondly, if such a right can be limited on grounds of public policy or public security.
The Court first firmly restated its holding in Ruiz Zambrano. It explained that Article 20 TFEU "precludes national measures which have the effect of depriving Union citizens of the genuine enjoyment of the substance of the rights conferred by virtue of their status as Union citizens" (para 26; citing Ruiz Zambrano para 42). Furthermore, this means that "a right of residence must … be granted to a third-country national who is a family member of [a minor Union citizen] since the effectiveness of citizenship of the Union would otherwise be undermined, if, as a consequence of refusal of such a right that citizen would be obliged in practice to leave the territory of the European Union as whole" (para 29). CS thus had a derived right of residence under Article 20 TFEU in her son's home Member State.
 






Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.


Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

01 september 2016

Prejudiciele vraag over asiel


C-391/16 M

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement:   12 september 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       29 september 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   29 oktober 2016
Trefwoorden: asiel; vluchtelingenverdrag;
Onderwerp: - Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;
- Handvest grondrechten artikel 18 (recht op asiel);
- richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
Verzoeker is geboren in Grozny/Tsjetsjenië. Naar aanleiding van zijn verklaringen (vrees voor vervolging op grond van politieke overtuiging) is hem in TSJ bij besluit van 21-04-2006 asiel verleend. In 2007 wordt hij in veroordeeld voor beroving/afpersing, misdrijven die hij al eerder had gepleegd en waarvoor hij ook in 2004 was veroordeeld tot drie jaar cel. De totale duur van zijn veroordelingen komt hiermee op negen jaar. TSJaut starten in 2008 de procedure tot intrekking van verzoekers asielrecht, zoals geregeld in het TSJ recht (gevaar voor de staatsveiligheid). Het besluit tot intrekking valt op 29-04-2014. Verzoeker gaat tegen het besluit in beroep bij de Rb Praag en na afwijzing in cassatie bij de verwijzende rechter. Hij legt de zaak voor aan de TSJ Ombudsman (VOP) die stelt dat de gronden voor intrekking van internationale bescherming uitputtend en definitief zijn neergelegd in het Verdrag van Genève, en dat verdragstaten dan niet hun eigen beëindigingsclausules mogen opstellen, zoals geschied in de TSJ asielwet. Ook is de omzetting van de kwalificatieRL 2011/95 niet correct verlopen: de intrekkingsclausule vormt schending van het EUrecht.
Bij de verwijzende TSJ rechter (hoogste bestuursrechter) heeft verzoeker onder meer betoogd dat de Rb geen rekening heeft gehouden met zijn klacht over schending van het Vluchtelingenverdrag, de TSJ asielwet en RL 2011/95. Hij beroept zich ook in cassatie op het VOP-advies. De verwijzende rechter ziet zich genoodzaakt de vraag of de TSJ bepalingen verenigbaar zijn met het EUrecht voor te leggen aan het HvJEU:
 “Is artikel 14, leden 4 en 6, van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, ongeldig wegens schending van artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 78, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de in artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde algemene beginselen van EU-recht?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

 Hier gevonden dankzij Steve Peers helemaal in Engeland: http://www.minbuza.nl/ecer/hof-van-justitie/nieuwe-hofzaken-inclusief-verwijzingsuitspraak/2016/c-zaaknummers/c-391-16-m.html

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.


Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

13 april 2014

Een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner ondanks oude criminele antecedenten?

De Vreemdelingencirculaire geeft hierover het volgende weer:

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:
  • een transactieaanbod heeft aanvaard;
  • een strafbeschikking is opgelegd; of
  • is veroordeeld tot:
    • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
    • een taakstraf; of
    • een onvoorwaardelijke geldboete.
Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:
  • gevaar voor de openbare rust;
  • gevaar voor de goede zeden;
  • gevaar voor de volksgezondheid;
  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of
  • ongewenste politieke activiteiten.
De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.
Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;
  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of
  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.
De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:
  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of
  • het transactievoorstel is aanvaard.
Als de tenuitvoerlegging van de straf, vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.
In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:
  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;
  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;
  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.
De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.
De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:
  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;
  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of
  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:
  • meer dan één straf is opgelegd; of
  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:
  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of
  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.
Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.
 (.....)

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de IND een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.
De IND bepaalt de uitgangspositie van de belangenafweging mede door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.
Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

Uitspraak:


ECLI:NL:RBSGR:2008:BH3536
Instantie Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak 24-12-2008
Datum publicatie 20-02-2009
Zaaknummer AWB 08/43126
Bewaringszaak waarin voorschot wordt genomen op reguliere zaak




02 mei 2013

35 maanden in vreemdelingenbewaring

Soms kan het lezen van een buitenlandse uitspraak inspiratie brengen omdat het systeem daar net anders is en er aredere jurisprudentie is die de nadruk op andere elementen legt. Vandaar dat ik hier wel eens Britse uitspraken noem.

De volgende zaak gaat over een zeer criminele Iraniër die door Engeland in bewaring is gesteld om uitgezet te worden naar Iran. Echter uitzettingen naar Iran gaat daar heel moeilijk. De vraag ligt daarom voor hoe je zicht op uitzetting moet kwalificeren en welke rol het weigeren van medewerking van meneer speelt en of je iemand die een groot risico voor de maatschappij is dan maar op die maatschappij moet loslaten.

Veel leesplezier hier: http://www.bailii.org/ew/cases/EWHC/Admin/2013/1092.html

PS: Engeland valt echter niet binnen de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn


-------------------------- Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

04 mei 2010

Voortzetten vreemdelingenbewaring ook na 14 maanden nog mogelijk (uitspraak raad van State)

LJN: BM3077, Raad van State , 201002035/1/V3

Datum uitspraak: 27-04-2010
Datum publicatie: 03-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / duur 14 maanden / belangenafweging / voortzetting gerechtvaardigd
Vaststaat dat de vreemdeling ongewenst is verklaard, zodat zijn verblijf hier te lande niet rechtmatig kan zijn en op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat hij volledige medewerking dient te verlenen aan iedere poging van de minister om terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt dat daartoe diverse gesprekken met de vreemdeling zijn gevoerd, waarbij door hem op geen enkele wijze kenbaar is gemaakt dat hij zal meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst of aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de vreemdeling tot op heden geen originele documenten overgelegd die zijn nationaliteit en identiteit kunnen aantonen. De vreemdeling heeft dan ook niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking, die het verstrekken van concrete en verifieerbare gegevens en bescheiden omvat, waaronder documenten die nodig zijn om de uitzetting te bewerkstelligen en het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens en bescheiden te verkrijgen. Voorts valt uit de stukken af te leiden dat ten tijde van de zitting bij de rechtbank een procedure ter verkrijging van een lp bij de autoriteiten van Gambia was opgestart en dat er op 23 februari 2010 een overleg gepland stond tussen de Gambiaanse autoriteiten en de DT&V. Onder deze omstandigheden, en gelet op de ongewenstverklaring en de criminele antecedenten van de vreemdeling, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondanks het feit dat hij op 18 februari 2010 meer dan veertien maanden onafgebroken in vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie had verbleven, geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij afweging van alle betrokken belangen voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd is. De grief slaagt.


Bron: rechtspraak.nl

08 april 2010

SIS-signalering en de Belgie-route (uitspraak)

LJN: BL9814, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 08/44901


Datum uitspraak: 03-03-2010
Datum publicatie: 07-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Verzoek opheffing ongewenstverklaring en (N)SIS-signalering / toepasselijkheid gemeenschapsrecht
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in Nederland maar alleen in België, de lidstaat waar zijn Nederlandse echtgenote verblijft, zijn gemeenschapsrechten kan doen gelden. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser de concrete wens heeft om zich direct bij zijn echtgenote in België te vestigen en dat de SIS-signalering een obstakel vormt om deze wens te verwezenlijken. De rechtbank komt tot de conclusie dat (de echtgenote van eiser die wordt aangeduid als) referente en eiser onder het toepassingsbereik van richtlijn 2004/38 vallen en dat de toets of aan het in de richtlijn opgenomen openbare orde-criterium is voldaan, niet uitgesteld mag worden tot het moment dat eiser in België een verzoek om verblijf heeft ingediend, België voornemens is eiser verblijf te verlenen en België op grond van artikel 25 SUO met Nederland in overleg treedt inzake de signalering dan wel tot het moment dat eiser en referente zich melden aan de Belgisch-Nederlandse grens om Nederland voor korte duur te bezoeken. Nederland heeft een eigen verantwoordelijkheid en zelfstandige plicht om naar aanleiding van het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring en de SIS-signalering te toetsen of eiser naar Europeesrechtelijke maatstaven een gevaar vormt voor de openbare orde.





Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummer: AWB 08/44901

V-nr.

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken

in het geding tussen:

eiser [naam], van Marokkaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht,

en:

de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Pruss, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.


1. Procesverloop

Eiser is ongewenst verklaard. Op 10 december 2007 heeft eiser een verzoek ingediend tot opheffing van de ongewenstverklaring en tot beëindiging van zijn registratie in het Schengeninformatiesysteem (SIS) ingediend. Op 10 maart 2008 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op deze verzoeken. Bij besluiten van 30 juni 2008 is dit bezwaarschrift gegrond verklaard en zijn de verzoeken van 10 december 2007 afgewezen. Bij brief van 3 juli 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij besluiten van 19 december 2008 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Op 23 december 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen deze besluiten ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2009. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenote van eiser [naam] (verder te noemen: referente).
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.


2. Feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is bij beschikking van 17 februari 1997 ongewenst verklaard. Hij is vervolgens teruggekeerd naar Marokko. Eiser en referente, van Nederlandse nationaliteit, hebben elkaar in Marokko leren kennen en zijn vervolgens getrouwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Referente is met de kinderen in Nederland blijven wonen. Zij reizen regelmatig naar Marokko om eiser te zien. De kinderen verblijven normaal gesproken bij hun moeder, maar soms ook langere perioden bij hun vader. Bij vonnis van 31 oktober 2006 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken omdat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. Op 16 mei 2008 is eiseres met haar kinderen vanuit Nederland naar België verhuisd. Zij genieten daar een verblijfsrecht op grond van het gemeenschapsrecht.

3. Standpunten van partijen

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ongewenstverklaring terecht niet is opgeheven, omdat eiser sinds zijn vertrek uit Nederland niet tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven. Er bestaat geen aanleiding om het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring op grond van het gemeenschapsrecht te beoordelen, nu niet is gebleken dat eiser in Nederland als gemeenschapsonderdaan dient te worden aangemerkt. De gezinsleden van migrerende werknemers hebben alleen een afgeleid recht op vrij verkeer. Zij kunnen dit recht alleen inroepen in de lidstaat waar de communautaire werknemer woont. Nu vaststaat dat referente, die de Nederlandse nationaliteit heeft, zich op 16 mei 2008 heeft uitgeschreven uit de Nederlandse Gemeentelijke Basisadministratie en zich in België heeft gevestigd, kan referente in Nederland niet als gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt. Eiser dient zich voor de toelating op grond van het gemeenschapsrecht tot België te richten. Niet is gebleken dat eiser in België op grond van het gemeenschapsrecht verblijft. De (N)SIS signalering kan worden opgeheven op verzoek van een andere Schengenstaat die voornemens is een door Nederland gesignaleerde vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. Dit volgt uit artikel 25 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO). Hiervan is in het onderhavige geval echter niet gebleken. Nu de ongewenstverklaring van eiser gehandhaafd blijft wordt de (N)SIS signalering niet opgeheven. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van het horen van eiser.

Eiser stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38) hier moet worden toegepast. Eiser wordt door zijn ongewenstverklaring belemmerd in zijn recht van vrij verkeer en verblijf. Verweerder toetst ten onrechte aan artikel 10 van Verordening 1612/68. Het is aan verweerder om te toetsen of er sprake is van een actuele bedreiging voor de openbare orde. Indien een lidstaat een beroep wil doen op het voorbehoud van openbare orde of veiligheid moet hij andere lidstaten om inlichtingen verzoeken. Als eiser zich kan beroepen op een circulatierecht binnen de Europese Unie (EU) en daartoe aan verweerder een verzoek richt de ongewenstverklaring op voorhand op te heffen, dient verweerder de voormelde toets te verrichten. Eiser moet op ieder moment de rechtmatigheid van het voortduren van zijn ongewenstverklaring kunnen laten toetsen. De onmogelijkheid voor eiser om het Schengengebied in te reizen levert een inbreuk op van zijn recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser is ten onrechte niet op zijn bezwaren gehoord. Een hoorzitting zou een van de mogelijkheden zijn geweest om vast te stellen of het persoonlijke gedrag van eiser zou nopen tot het oordeel dat er in zijn geval al dan niet sprake is van een actuele bedreiging van de openbare orde.


4. Overwegingen

Regelgeving

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38, is deze van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en diens familieleden, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.

2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 2004/38 hebben burgers van de Unie het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn is het eerste lid eveneens van toepassing ten aanzien van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen, en in het bezit zijn van een geldig paspoort.

3. Artikel 27 van Richtlijn 2004/38, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
2. De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.

4. Artikel 25, eerste lid, van de SUO bepaalt:
“Wanneer een Overeenkomstsluitende Partij overweegt een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering gesignaleerde vreemdeling, treedt zij vooraf in overleg met de signalerende Overeenkomstsluitende Partij en houdt zij rekening met de belangen van deze Partij; de verblijfstitel wordt slechts om ernstige redenen, in het bijzonder uit humanitaire overwegingen of ingevolge internationale verplichtingen, afgegeven.
Wanneer de verblijfstitel wordt afgegeven, gaat de signalerende Overeenkomstsluitende Partij over tot intrekking van de signalering, doch kan zij de vreemdeling op haar nationale signaleringslijst opnemen.”

5. Artikel 96 SUO regelt de signalering ter fine van weigering van toegang. Volgens deze bepaling kunnen de gegevens van vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde in het SIS worden opgenomen.

6. Volgens artikel 105 SUO is de signalerende overeenkomstsluitende partij verantwoordelijk voor de juistheid en de actualiteit van de gegevens, alsmede voor de rechtmatige opneming van de gegevens in het SIS. Overeenkomstig artikel 106 is alleen deze staat bevoegd de door hem ingevoerde gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren of te verwijderen.

7. Volgens artikel 134 SUO zijn de bepalingen van deze overeenkomst slechts van toepassing voorzover zij verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht.

8. De voorwaarden waaronder een vreemdeling in het SIS mag worden opgenomen, zijn nader omschreven in de verklaring van het bij de SUO ingestelde uitvoerend comité van 18 april 1996 betreffende de definiëring van het begrip vreemdeling (PB 2000 L 239, blz. 458; hierna: ‘‘verklaring van 18 april 1996’’). Deze verklaring luidt:
‘‘Met het oog op toepassing van artikel 96 [SUO], [d]ienen personen die onder het gemeenschapsrecht vallen, in beginsel niet te worden opgenomen op de gemeenschappelijke lijst van personen aan wie de toegang moet worden geweigerd. De hiernavolgende personen die onder het gemeenschapsrecht vallen, kunnen evenwel op deze lijst worden opgenomen, indien de voorwaarden van zulk een vermelding aan de regels van het gemeenschapsrecht beantwoorden:
a. leden van gezinnen van burgers van de Europese Unie die de nationaliteit van een derde land bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
b. [...]
Indien wordt vastgesteld dat een persoon die is opgenomen op de gemeenschappelijke lijst van personen aan wie de toegang moet worden geweigerd, een persoon blijkt te zijn die onder het gemeenschapsrecht valt, kan de vermelding op de lijst alleen gehandhaafd worden indien deze verenigbaar is met het gemeenschapsrecht. Indien zulks niet het geval is, neemt de lidstaat die de persoon op de lijst heeft [op]genomen, alle nodige maatregelen om de betrokken persoon van deze lijst te schrappen.’’

9. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan de vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde en hij geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000. Artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de ongewenst verklaarde vreemdeling, in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000, geen rechtmatig verblijf kan hebben.

10. In artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is bepaald dat de artikelen 8.7 tot en met 8.25 van het Vb 2000 (paragraaf 2. EG/EER) van toepassing zijn op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een lidstaat en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
In artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000 is – voor zover van belang – bepaald dat die artikelen eveneens van toepassing zijn op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft:
a. de echtgenoot;
(..).

11. Artikel 8.8, eerste lid, van het Vb 2000 luidt, voor zover hier van belang:
1. Aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, kan de toegang tot Nederland slechts worden geweigerd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, dan wel volksgezondheid:
a. indien de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;
(…)
c. indien hij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland is verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.

12. In paragraaf A3/9.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is het volgende bepaald:
Signalering ‘ONGEW’ (ongewenst verklaard ex artikel 67 Vw)
Deze signalering kan in OPS en (N)SIS voorkomen. (…)
Opname in het OPS of (N)SIS volgt na de verwijdering uit Nederland of indien er geen rechtsmiddelen meer aangewend kunnen worden tegen de beschikking tot ongewenstverklaring (zie artikel 67 Vw) dan wel de aangewende rechtsmiddelen niet in Nederland afgewacht mogen worden.
De ongewenstverklaring betekent dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben (zie artikel 67, derde lid, Vw), hetgeen tot gevolg heeft dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – geen binnenkomst en verblijf in Nederland is toegestaan. (…)”

Beoordeling van het beroep

13. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat verweerder hierin zowel de in het primaire besluit van 30 juni 2008 neergelegde weigering de ongewenstverklaring op te heffen als de daarin neergelegde weigering de (N)SIS-signalering op te heffen, heeft gehandhaafd. Immers, in deze besluiten is onder de rubriek ‘motivering van het besluit’ uitdrukkelijk aangegeven dat, nu de ongewenstverklaring niet wordt opgeheven/gehandhaafd blijft, de (N)SIS-signalering niet wordt opgeheven. Dit besluit kan dan ook niet anders worden begrepen dan dat verweerder daarbij tevens heeft geweigerd de (N)SIS-signalering op te heffen. Dat dit niet uitdrukkelijk uit de rubrieken 1 en 2 onder het kopje ‘Onderwerp van de beschikking’ onderscheidenlijk ‘Besluit’ dan wel uit rubriek 5 onder ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ blijkt doet daar niet aan af (vergelijk uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 30 juli 2007, LJN: BD9601).

14. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38. Volgens verweerder kan eiser alleen in België, de lidstaat waar referente verblijft, zijn gemeenschapsrechten doen gelden.

15. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder, zoals dit ter zitting naar is toegelicht, als volgt. Eiser valt niet onder het bereik van artikel 3 van de Richtlijn 2004/38 en artikel 8.7 van het Vb 2000, omdat hij zich niet in België bevindt en zich ook niet naar België heeft begeven. Zodra eiser zich daadwerkelijk naar België begeeft en daar toegang vraagt om zich bij zijn echtgenote te voegen, kunnen de Belgische autoriteiten op grond van artikel 25 van de SUO aan de Nederlandse autoriteiten vragen de signalering in het SIS in te trekken. Indien aan eiser op grond van het gemeenschapsrecht in België een verblijfsrecht wordt verleend, heeft hij in beginsel ook het recht zijn echtgenote te vergezellen tijdens een bezoek aan Nederland. Als hij zich met dat doel meldt aan de grens zal aan de hand van de criteria van artikel 27 van de Richtlijn 2004/38 en artikel 8.8 van het Vb 2000 worden beoordeeld of de ongewenstverklaring dient te worden opgeheven. Op dit moment meent verweerder dat hij tot toetsing aan het gemeenschapsrechtelijke openbare-ordecriterium nog niet is gehouden, zo begrijpt de rechtbank zijn standpunt.

16. Het standpunt van eiser houdt, na nadere verduidelijking daarvan ter zitting, naar de rechtbank begrijpt het volgende in. Verweerder had zelfstandig moeten beoordelen of de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht. Eiser heeft belang bij opheffing van zijn ongewenstverklaring niet alleen omdat deze in de weg staat aan de hereniging met zijn echtgenote in België maar ook aan de wens om vanuit België met zijn partner naar Nederland te reizen. Door de ongewenstverklaring wordt eiser belemmerd in zijn recht op vrij verkeer, waaronder ook verblijf voor kortere duur valt.

17. De rechtbank stelt vast dat niet door verweerder wordt betwist dat eiser de concrete wens heeft om zich direct bij zijn Nederlandse echtgenote in België te vestigen. Voorts is onbetwist dat de signalering van eiser in het SIS een obstakel vormt om deze wens te verwezenlijken. Eiser heeft verklaard dat een verzoek van eiser tot afgifte van een visum voor kort verblijf in België onder verwijzing naar die signalering is afgewezen. Deze beslissing heeft eiser tot in hoogste instantie aangevochten, vooralsnog zonder het door hem gewenste resultaat.

18. Zoals deze rechtbank en nevenzittingsplaats eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 18 april 2008, JV 2008/257) moet naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) de personele werkingssfeer van de EG-rechtelijke bepalingen inzake materiële en procedurele waarborgen rond verwijdering en toegangsweigering om redenen van openbare orde ruim worden uitgelegd (zie onder meer HvJ 25 juli 2002, BRAX, JV 2002/291; HvJ 31 januari 2006, Commissie tegen Spanje, JV 2006,123; HvJ 7 juni 2007, Commissie tegen Nederland, JV 2007/369). Uit dit laatste arrest volgt voorts dat de bedoelde waarborgen, die thans zijn opgenomen in Richtlijn 2004/38, van toepassing zijn op alle unieburgers en hun familieleden, dus niet alleen op (familieleden van) unieburgers die rechtmatig in een andere lidstaat verblijven. Het is verder vaste rechtspraak van het HvJ dat de exceptie van openbare orde een afwijking vormt van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van personen die strikt moet worden opgevat, en waarvan de reikwijdte niet eenzijdig door de lidstaten kan worden bepaald. Deze restrictieve uitlegging van het begrip openbare orde beschermt tevens het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, ingeval dat samenvalt met het recht op vrij verkeer van personen.

19. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft voorts omtrent het toepassingsbereik van artikel 3 van de Richtlijn en artikel 8.7 van het Vb 2000 in eerdere uitspraken het volgende overwogen. Met artikel 8.7 van het Vb 2000 is beoogd artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn te implementeren. Beoordeeld dient te worden of artikel 8.7 van het Vb 2000 een juiste implementatie van de Verblijfsrichtlijn bevat. Vastgesteld wordt dat artikel 8.7 van het Vb 2000, anders dan artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn, de werkingssfeer van de Verblijfsrichtlijn beperkt tot vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een lidstaat, niet zijnde Nederland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. De rechtbank overweegt dat bepalingen van nationaal recht conform de Verblijfsrichtlijn dienen te worden uitgelegd. Dit betekent dat artikel 8.7 van het Vb 2000 aldus moet worden gelezen dat deze bepaling ook ziet op (de in het tweede lid van dit artikel genoemde familieleden van) een Nederlander die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Dit leidt ertoe dat artikel 8.7 van het Vb 2000 naar het oordeel van de rechtbank eveneens op referente van toepassing is. (Zie de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2009, JV 2009/452 en van 7 juli 2009, LJN: BJ2237.)

20. Verder volgt uit het beginsel van effectieve werking dat de bepalingen van het gemeenschapsrecht dienen te worden toegepast op een wijze die bijdraagt aan de effectiviteit van het systeem en zo dienen te worden uitgelegd dat de daarin gewaarborgde rechten niet theoretisch of illusoir, maar praktisch en effectief zijn (zie onder meer de uitspraak van het HvJ van 20 september 1990, Sevince, NJ 1992, 75). Dit beginsel brengt mee dat een rechthebbende zich op de voor hem minst bezwarende wijze moet kunnen beroepen op de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde rechten. De door verweerder voorgestelde wijze waarop eiser die rechten te gelde dient te maken, zoals in rechtsoverweging 14 weergegeven, voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan dit vereiste van effectieve werking.

21. Uit de rechtspraak van het HvJ blijkt voorts dat een overeenkomstsluitende staat bij een onderdaan van een derde staat die is gehuwd met een onderdaan van een lidstaat pas mag overgaan tot signalering in het SIS nadat die lidstaat heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van deze persoon een werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast in de zin van de richtlijn. Om die reden dient de opneming in het SIS te worden gestaafd door inlichtingen aan de hand waarvan de lidstaat die het SIS raadpleegt kan vaststellen of de aanwezigheid van betrokkene in de Schengenruimte een werkelijke en genoegzame bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (zie HvJ 31 januari 2006, Commissie tegen Spanje, rechtsoverweging 52 en 53, JV 2006/123). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen wezenlijk verschil tussen het besluit van een lidstaat tot ongewenstverklaring en signalering in het SIS en het besluit tot afwijzing van een verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring en de SIS-signalering.

22. De rechtbank komt op grond van de voorgaande overwegingen tot de conclusie dat referente en eiser onder het toepassingsbereik van Richtlijn 2004/38 vallen en dat de toets of aan het in die Richtlijn opgenomen openbare-ordecriterium is voldaan niet uitgesteld mag worden tot het moment dat eiser bij België een verzoek om verblijf heeft ingediend, België voornemens is eiser verblijf te verlenen en België op grond van artikel 25 SUO met Nederland in overleg treedt inzake de signalering dan wel tot het moment dat eiser en referente zich melden aan de Belgisch-Nederlandse grens om Nederland voor korte duur te bezoeken. Anders dan verweerder kennelijk meent, is de in artikel 25 SUO neergelegde procedure in een geval als dit niet richtinggevend. Uit de artikelen 105 en 134 SUO en de verklaring van 8 april 1996 volgt immers dat, waar het gaat om personen die onder het gemeenschapsrecht vallen en wiens signalering niet verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, op de lidstaten de verplichting rust om alle nodige maatregelen te nemen om de signalering ongedaan te maken. Dit betekent dat Nederland een eigen verantwoordelijkheid en zelfstandige plicht heeft om naar aanleiding van het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring en de SIS-signalering te toetsen of eiser naar Europeesrechtelijke maatstaven een gevaar vormt voor de openbare orde.

23. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder bij het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring van eiser had dienen te onderzoeken of ten aanzien van eiser aan het gemeenschapsrechtelijke openbare-ordecriterium is voldaan. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is zowel het besluit inzake het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring als het besluit inzake het verzoek om opheffing van de SIS-signalering ontoereikend gemotiveerd. De besluiten zijn strijdig met artikel 7:12 van de Awb en dienen te worden vernietigd.

24. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, nu verweerder zich nog niet heeft uitgelaten over de vraag of eiser op grond van zijn persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.

25. De rechtbank veroordeelt verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).

26. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.


4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden besluiten;

- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 145,-- (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.


Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, en mrs. J.C. Boeree en J. Jonkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.T.P. Scheers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2010


Www.rechtspraak.nl

20 maart 2010

Ook taakstraf staat verblijfsvergunning in de weg en de omstandigheden van het delict tellen alleen bij de strafrechter mee (uitspraak)

LJN: BL8102, Raad van State , 200901523/1/V3


Datum uitspraak: 11-03-2010
Datum publicatie: 19-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Afwijzing verblijfsvergunning regulier / gevaar voor openbare orde / toetsing bijzondere omstandigheden

Adverteren bij Daisycon



Niet in geschil is dat de vreemdeling wegens een door hem gepleegd misdrijf bij vonnis van 8 maart 2005 door de rechtbank te Leeuwarden is veroordeeld tot een taakstraf. Gelet op het ter zake gevoerde beleid, weergegeven in rechtsoverweging 2.3.1., wordt in dat geval de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De formulering van paragraaf B1/4.4.1 biedt de staatssecretaris behoudens in geval van omstandigheden die daarin niet zijn verdisconteerd geen ruimte voor een nadere belangenafweging. De door de rechtbank vermelde omstandigheden, verband houdend met het gepleegde misdrijf, moeten geacht worden bij de vaststelling van het beleid te zijn betrokken in die zin dat ervan moet worden uitgegaan dat deze omstandigheden reeds door de strafrechter zijn beoordeeld. Bij de toepassing van het beleid door de staatssecretaris geldt een veroordeling tot een taakstraf zoals hier aan de orde voor hem als een vaststaand gegeven in verband waarmee een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, moet worden afgewezen. De bedoelde omstandigheden vormen om die reden evenmin bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die de staatssecretaris tot een nadere belangenafweging noopten. Nu er voorts geen andere relevante omstandigheden naar voren zijn gebracht, is de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging niet in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. De grief slaagt


Bron: rechtspraak.nl

DUS is het zaak dat strafrechtadvocaten rechters in de strafzaak al op de verblijfsrechtelijke consequenties wijzen!

01 februari 2010

Kamerstukken: kamervragen en antwoorden over asiel, migratie en integratie


Vragen over minderjarigen in vreemdelingenbewaring en uitzetcentra  http://www.justitie.nl/images/2010Z01601%20minderjarigen%20in%20vreemdelingenbewaring%20en%20uitzetcentra_18390_tcm34-253457.pdf?cp=34&cs=580

5633896 kabinetsreactie onderzoek polygame huwelijken
http://www.justitie.nl/images/kabinetsreactie%20onderzoek%20polygame%20huwelijken_18388_tcm34-252427.pdf?cp=34&cs=580

overplaatsing van vreemdelingen uit de noodopvang naar reguliere opvang
http://www.justitie.nl/images/2010Z01462%20overplaatsing%20noodopvang%20naar%20reguliere%20opvang_18385_tcm34-253456.pdf?cp=34&cs=580

5631694 maximale termijnen voor het tegenwerpen van antecedenten in vreemdelingenrechtelijke procedures
http://www.justitie.nl/images/antecedenten%20in%20vreemdelingenrechtelijke%20procedures_18380_tcm34-252094.pdf?cp=34&cs=580

155541 antwoorden kamervraag inzake het bericht IND convenant zet au-pairbureaus klem
http://www.justitie.nl/images/2009Z22286%20Antwoorden%20kamervragen%20inzake%20het%20bericht%20%20IND%20convenant%20zet%20au-pairbureaus%20klem_18319_tcm34-251667.pdf?cp=34&cs=580

5633546 locatie Ter Apel en Ontwikkelingen in de opvangcapaciteit
http://www.justitie.nl/images/Locatie%20Ter%20Apel%20en%20Ontwikkelingen%20in%20de%20opvangcapaciteit_18336_tcm34-251675.pdf?cp=34&cs=580

5630171 reactie op de 7de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel
http://www.justitie.nl/images/Reactie%20op%20de%20zevende%20rapportage%20van%20de%20Nationaal%20Rapporteur%20Mensenhandel_18300_tcm34-250797.pdf?cp=34&cs=580

Het uitzetten van een ongewenst verklaarde vreemdeling in Leeuwarden
http://www.justitie.nl/images/2010Z00925%20uitzetten%20van%20ongewenst%20verklaarde%20vreemdeling%20in%20Leeuwarden_18248_tcm34-253441.pdf?cp=34&cs=580

5633935 Antwoorden kamervragen inzake een bredere meldplicht voor alle instanties die met slachtoffers van mensenhandel te maken krijgen
http://www.justitie.nl/images/2009Z20088%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20bredere%20meldplicht%20voor%20slachtoffer%20van%20mensenhandel_18247_tcm34-250081.pdf?cp=34&cs=580

156363 Antwoorden kamervraag inzake Nederlandse nationaliteit van adoptiekinderen uit Ethiopie
http://www.justitie.nl/images/2009Z21789%20kamervragen%20inzake%20de%20nederlandse%20nationaliteit%20van%20adoptiekinderen%20uit%20ethiopie_18245_tcm34-250079.pdf?cp=34&cs=580

154855 antwoorden kamervragen inzake de verblijfsvergunning van M.A.
http://www.justitie.nl/images/2009Z21142%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20verblijfsvergunning%20van%20M%20A_18116_tcm34-247650.pdf?cp=34&cs=580

over de overdracht van asielzoekers aan Griekenland
over de overdracht van asielzoekers aan Griekenland

5635077 Antwoorden kamervragen inzake uitgenodigde vluchtelingen
http://www.justitie.nl/images/2009Z22355%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20uitgenodigde%20vluchtelingen_18064_tcm34-246350.pdf?cp=34&cs=580

5635036 Antwoorden kamervraag inzake de selectie van vluchtelingen door de UNHCR
http://www.justitie.nl/images/2009Z22552%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20selectie%20vluchtelingen%20UNHCR_18065_tcm34-246351.pdf?cp=34&cs=580


23 september 2009

Beantwoording kamervragen over de afwikkeling van het Generaal Pardon

Antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie op vragen van het lid
Fritsma (PVV) over de gebrekkige afhandeling van het generaal pardon
(Ingezonden 15 juli 2009; nr. 2009Z13989)

Vraag 1
Erkent u dat u zich niet aan uw belofte houdt om voortvarend het vertrek
ter hand te nemen van de vreemdelingen die niet voor de regeling in
aanmerking komen, nu u van duizenden mensen uit deze groep niet eens
weet waar ze zijn?

Antwoord:
Nee. In mijn brief van 13 juli 2009 inzake de stand van zaken uitvoering
afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (TK 2008-2009, 31018, nr. 52)
is uitvoerig ingegaan op de ontwikkelingen ten aanzien van het vertrek van de
zogenaamde ‘afvallers’ van de Regeling. Uit de hierin opgenomen gegevens is
gebleken dat het vertrek van deze groep juist wel voortvarend ter hand genomen
is. Als vermeld zijn van de circa 6.000 afvallers van de Regeling inmiddels circa
5.500 dossiers (bijna 92%) aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)
overgedragen. Dit heeft inmiddels geresulteerd in het vertrek van zo’n 3.260
personen. Voor een deel gaat het hier om personen die zelfstandig zonder
toezicht zijn vertrokken, hetgeen past bij het uitgangspunt van het Nederlandse
terugkeerbeleid dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het vertrek.
In dit kader is van belang te vermelden dat het aantal personen dat zich indertijd
heeft gemeld in het kader van de Regeling slechts een fractie bedraagt van het
aantal vreemdelingen dat onder de oude Vreemdelingenwet ooit asiel heeft
aangevraagd. Derhalve mag worden aangenomen dat, conform eerdergenoemd
uitgangspunt, het overgrote deel van de uitgeprocedeerde asielzoekers Nederland
op enig moment daadwerkelijk verlaat. Ik verwacht dat dit evenzeer geldt voor
de ‘afvallers’ van de Regeling die zonder toezicht zijn vertrokken.

Vraag 2
Wat gaat u eraan doen om er alsnog voor zorg te dragen dat deze
vreemdelingen worden opgespoord en uitgezet?

Antwoord
Indien illegale vreemdelingen in het kader van het vreemdelingentoezicht worden
aangetroffen, wordt het gedwongen vertrek ter hand genomen. Daarbij kan er
aanleiding zijn om de vreemdeling in vreemdelingenbewaring te stellen om te
voorkomen dat hij/zij zich aan de uitzetting onttrekt.

Vraag 3
Hoeveel vreemdelingen hebben tot nu toe bezwaar, beroep en hoger
beroep ingesteld tegen het niet in aanmerking komen voor de regeling?
Binnen welke termijn worden deze procedures afgehandeld?

Antwoord
Tot 1 augustus 2009 zijn er in totaal ongeveer 3.150 bezwaarprocedures gestart.
Hiervan zijn nog ongeveer 230 bezwaarschriften in behandeling. Naar
verwachting zal de IND het merendeel van deze bezwaarschriften voor het einde
van dit jaar hebben afgehandeld. In dezelfde periode zijn er ongeveer 1.820
beroepsprocedures en 60 hoger-beroepsprocedures gestart. Over de verwachte
doorlooptijd van deze zaken kan ik thans geen uitspraak doen.

Vraag 4
Kunt u garanderen dat de vreemdelingen die deze procedures hebben
gestart niet, net als de hierboven bedoelde groep uit beeld verdwijnen en
meteen worden uitgezet wanneer de uitkomst van de procedures is dat
ze inderdaad niet voor de regeling in aanmerking komen?

Antwoord
Er is geen grond om al deze vreemdelingen in bewaring te stellen. Voorts is het,
na ongegrondverklaring van het beroep, de wettelijke plicht en daarmee de eigen
verantwoordelijkheid van de vreemdeling om voor zijn vertrek zorg te dragen.

Vraag 5
Aan hoeveel criminelen is uiteindelijk een verblijfsvergunning verstrekt
in het kader van de pardonregeling?

Antwoord
De registratie bij de IND met betrekking tot de Regeling is gebaseerd op de
voorwaarden die indertijd zijn afgesproken voor de Regeling. Er heeft dan ook
geen registratie plaatsgevonden van personen met antecedenten die geen
beletsel vormden voor toepassing van de Regeling.

Vraag 6
Hoeveel mensen hebben langer op een woning moeten wachten nu
pardonners Voorrang hebben gekregen bij het verkrijgen van een huis?

Zoals reeds is aangegeven in mijn brief van 27 maart 2009 naar aanleiding van
vragen van de vaste commissie voor Justitie over de rapportage
Vreemdelingenketen over de maanden juli tot en met december 2008 (TK 2008-
2009, 19637, nr. 1259), is er geen sprake van signalen - ook niet via de Minister
voor Wonen, Wijken en Integratie - dat er op de sociale woningmarkt structurele
verdringing van andere woningzoekenden plaatsvindt door de extra taakstelling
ten aanzien van de mensen die vallen onder de Regeling.

Vraag 7
Bent u bereid om de pardonregeling onmiddellijk terug te draaien
aangezien deze ondeugdelijk is, niet in het belang van onze samenleving
is en u de aan de regeling gekoppelde beloften als het uitzetten van
mensen die er niet voor in aanmerking komen niet nakomt? Zo neen,
waarom niet?

Antwoord
Nee. Uit bovenstaande antwoorden moge blijken dat er onvoldoende grond
bestaat voor de genoemde conclusies ten aanzien van de Regeling. Deze worden
door mij dan ook niet gedeeld.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...