Posts tonen met het label RANOV. Alle posts tonen
Posts tonen met het label RANOV. Alle posts tonen

26 augustus 2022

Raad van State: willen naturaliseren zonder dat je je nationaliteit en identiteit kunt aantonen - RANOV uitzondering geldt niet voor anderen

3.1.    Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474, onder 2.2.2) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, onder 3.1) dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood.

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante A] niet heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. De contacten met de Angolese ambassade hebben niet tot enig bewijsstuk van de Angolese autoriteiten geleid waaruit blijkt dat [appellante A] niet in het bezit kan worden gesteld van de benodigde documenten. Verder heeft [appellante A] haar stelling dat het voor haar niet mogelijk is om de documenten te verkrijgen met behulp van derden niet onderbouwd. Daarbij mag, zoals de staatssecretaris in het besluit van 19 februari 2020 terecht heeft gesteld, van haar worden gevraagd dat zij zonodig een professionele derde inschakelt om in Angola de gevraagde documenten te achterhalen. Dat zij het moeilijk vindt om een geschikte professionele derde te vinden, laat onverlet dat van haar mag worden gevraagd dat zij hiertoe daadwerkelijk pogingen onderneemt. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat haar hiertoe de financiële middelen ontbreken, kan daaraan niet afdoen. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2012, onder 4.1.

Het betoog van [appellante A] dat niet van haar kan worden verlangd dat zij naar Angola reist slaagt ook niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:493, onder 4.2) volgt dat, indien aan degene die een verzoek doet om haar het Nederlanderschap te verlenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van die persoon niet kan worden gevergd naar het land van herkomst te reizen om aldaar een geboorteakte en een paspoort te verkrijgen. Dat betekent echter niet dat persoonlijke omstandigheden geen enkele rol kunnen spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [appellante A] heeft echter niet onderbouwd dat het voor haar onmogelijk is om naar Angola te reizen. Een algemene verwijzing naar het reisadvies van 31 mei 2021 voor Angola van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is onvoldoende. Zij heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege haar gezondheidssituatie niet kan reizen naar Angola.

Verder kan de verwijzing naar het vrijstellingsbeleid ten aanzien van Ranov-vergunninghouders niet slagen. Dit is immers eerst bekendgemaakt na het nemen van het besluit op bezwaar, zodat de staatssecretaris daarmee bij het nemen van dit besluit geen rekening behoefde te houden. Eerst op 7 juli 2021 heeft de staatssecretaris aangekondigd: 'Een Kamermeerderheid heeft gevraagd dit gebrek aan perspectief op de nationaliteit bij langdurig in Nederland gevestigde personen op te heffen (…). Ik zie (…) reden om tevens de overige Ranov-vergunninghouders in de optie- en naturalisatieprocedure vrij te stellen' (Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2757). Daarbij heeft hij opgemerkt: 'Deze aanpak is uitdrukkelijk beperkt tot de groep Ranov-zaken, ook in het licht van de herhaalde onderzoeken die hiernaar zijn gedaan. Voor overige zaken blijft onverkort het huidige beleid en de bestaande voorwaarden gehandhaafd.'

Het betoog faalt.

3.3.    Tot slot heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de beroepsgrond over het inburgeringsvereiste geen bespreking behoeft, omdat het niet kunnen vaststellen van de identiteit en nationaliteit van [appellante A] op zichzelf voor de staatssecretaris voldoende is om een naturalisatieverzoek af te wijzen.

 

ECLI:NL:RVS:2022:2438

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 24-08-2022
Datum publicatie 24-08-2022
Zaaknummer 202103577/1/V6
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:2438

Hebben mensen nu zelf niet door hoe ze over komen als smoezenbakkers?



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

 

 Though largely unknown in the West, the seventeenth-century African queen Njinga was one of the most multifaceted rulers in history, a woman who rivaled Queen Elizabeth I in political cunning and military prowess. In this landmark book, based on nine years of research and drawing from missionary accounts, letters, and colonial records, Linda Heywood reveals how this legendary queen skillfully navigated-and ultimately transcended-the ruthless, male-dominated power struggles of her time. Queen Njinga of Angola has long been among the many heroes whom black diasporians have used to construct a pantheon and a usable past. Linda Heywood gives us a different Njinga-one brimming with all the qualities that made her the stuff of legend but also full of all the interests and inclinations that made her human. A thorough, serious, and long overdue study of a fascinating ruler, Njinga of Angola is an essential addition to the study of the black Atlantic world. -Ta-Nehisi Coates This fine biography attempts to reconcile her political acumen with the human sacrifices, infanticide, and slave trading by which she consolidated and projected power. -New Yorker Queen Njinga was by far the most successful of African rulers in resisting Portuguese colonialism... Tactically pious and unhesitatingly murderous...a commanding figure in velvet slippers and elephant hair ripe for big-screen treatment; and surely, as our social media age puts it, one badass woman. -Karen Shook, Times Higher Education

 

 

 

 

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The Plague, jousting, remedies against seasickness - when a historian sister joins her brother the novellist and produce an interesting story - The Lawless Land by Boyd Morrison; Beth Morrison
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2022/03/the-plague-jousting-remedies-against.html




14 juni 2012

VACATURE: Medewerker burgerzaken naturalisatie te Heerlen


Organisatie
Het Flexcenter IGOM is een onderdeel van Start People en staat exclusief opgesteld voor arbeidsbemiddeling binnen de decentrale overheid in Zuid - Limburg.

Functiebeschrijving
Je verricht baliewerkzaamheden aan de frontoffice en je gaat specifiek de Ranov-vreemdelingenbehandelen (mensen die genaturaliseerd moeten worden).

Functie-eisen
Benodigde kennis:
· een gedegen kennis van het Nederlands en buitenlands nationaliteitsrecht;
· kennis van het (Nederlands) internationaal privaatrecht;
· kennis van het vreemdelingenrecht;
· kennis van buitenlandse (bron-)documenten, deze dienen te worden beoordeeld op echtheid;
· kennis van de GBA;
· kennis van het bevolkingssysteem (PROBEV en PROWEB);


Arbeidsvoorwaarden
Werken in een dynamische werkomgeving!


Kijk hier: http://www.studentenbaan.nl/baan/68640/medewerker_burgerzaken_naturalisatie


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

14 oktober 2010

Niet te laat in bezwaar tegen afwijzen Pardonvergunning (uitspraak raad van State)

LJN: BN9962, Raad van State , 201000301/1/V1

Datum uitspraak: 05-10-2010
Datum publicatie: 11-10-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep



Inhoudsindicatie: Ranov / ontvankelijkheid bezwaar / verschoonbare termijn overschrijding
Nu de staatssecretaris zich vanaf de totstandkoming van de Regeling op het standpunt heeft gesteld dat tegen de ambtshalve weigering een aanbod te doen op grond van de Regeling geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend (zie onder meer Kamerstukken II 2006/07, 31 018, nr. 3, blz. 35 en 39) en daarin in individuele zaken heeft volhard tot 3 december 2008, de vreemdeling voorts heeft verklaard dat hij eerst na kennisneming van die uitspraak wist dat hij bezwaar kon maken en hij binnen vier weken na die uitspraak bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem verzonden minuut, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte heeft ontvangen in het door hem gemaakte bezwaar.


www.rechtspraak.nl

27 augustus 2010

Ook een voorwaardelijk opgelegde straf blokkeert het krijgen van een Pardonvergunning (uitspraak Raad van State)

LJN: BN4812, Raad van State , 200905481/1/V2

Datum uitspraak: 16-08-2010
Datum publicatie: 23-08-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / contra-indicatie / gevaar voor de openbare orde / veroordeling wegens misdrijf / ten uitvoer gelegde voorwaardelijke gevangenisstraf
Volgens de Regeling, zoals neergelegd in het WBV 2007/11, wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Evenbedoelde verblijfsvergunning wordt evenwel niet verleend, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien, voor zover thans van belang, wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt. Niet in geschil is dat de vreemdeling wegens het plegen van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en dat de volledige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één maand voor zover eerder voorwaardelijk opgelegd, is bevolen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat bij de berekening van de totaal opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen rekening kan worden gehouden met een tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke veroordeling is een veroordeling tot een bepaalde straf, maar met het bevel de tenuitvoerlegging van die straf op te schorten. In dit geval heeft de rechter bij een latere veroordeling de tenuitvoerlegging alsnog bevolen. In aanmerking genomen dat aan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf een rechterlijk oordeel ten grondslag ligt en dat de Regeling mede ten doel heeft de openbare orde te beschermen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen straf in de zin van de Regeling en heeft hij derhalve terecht deze gevangenisstraf meegeteld in de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De grief slaagt.


Bron: rechtspraak.nl

09 juni 2010

Pardonvergunning en doorverwijzingsbrief (uitspraak Raad van State)

LJN: BM6861, Raad van State , 200908702/1/V2

Datum uitspraak: 27-05-2010
Datum publicatie: 07-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / ononderbroken verblijf / ten onrechte niet in bezit gesteld van doorverwijzingsbriefDe rechtbank heeft bij haar beoordeling of de staatssecretaris zich in het besluit van 11 maart 2009 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemde...Ranov / ononderbroken verblijf / ten onrechte niet in bezit gesteld van doorverwijzingsbrief
De rechtbank heeft bij haar beoordeling of de staatssecretaris zich in het besluit van 11 maart 2009 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven doorslaggevende betekenis toegekend aan de mededeling van de staatssecretaris dat de vreemdeling ten onrechte niet in het bezit is gesteld van een doorverwijzingsbrief. Hiermee heeft de rechtbank niet onderkend dat uit de Regeling en het WBV 2008/31, zoals hiervoor weergegeven, volgt dat een vreemdeling die een burgemeestersverklaring wenst te verkrijgen in beginsel tot 1 januari 2009 de gelegenheid had zich te melden bij de gemeente waar hij feitelijk verblijf had. Volgens dat beleid behoefde de vreemdeling daarvoor niet in het bezit te zijn van een doorverwijzingsbrief. Niet in geschil is dat de vreemdeling zich niet vóór 1 januari 2009 heeft gemeld bij de gemeente waar hij feitelijk verblijf had. Derhalve is geen sprake van een situatie, waarin vóór de inwerkingtreding van het WBV 2008/31 bij de IND bekend was dat de burgemeester een verzoek om een burgemeestersverklaring in behandeling had genomen, waardoor het oude regime nog op de vreemdeling van toepassing zou zijn geweest. Nu hij vóórdat de Regeling was beëindigd met een burgemeestersverklaring noch anderszins heeft aangetoond sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven, heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 11 maart 2009 terecht op het standpunt gesteld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt. Bron: rechtspraak.nl

31 mei 2010

Burgemeestersverklaring in een Pardonzaak. IND had onderzoek moeten doen (uitspraak)

LJN: BM6107, Raad van State , 200909997/1/V2

Datum uitspraak: 25-05-2010
Datum publicatie: 31-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep


Inhoudsindicatie: Ranov / vereiste van ononderbroken verblijf / uitblijven mededeling burgemeester na aanmelding / zorgvuldigheid
Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het besluit van 18 maart 2009 niet aan de in 2.1.1, tweede alinea, vermelde criteria werd voldaan. In aanmerking genomen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2010 in zaak nr. 200908198/1/V2 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de Regeling naar strekking en reikwijdte een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid vormt, betoogt de staatssecretaris terecht dat de door de vreemdeling overgelegde verklaringen niet kunnen dienen als bewijs dat niettemin sprake is van ononderbroken verblijf, nu zowel uit het WBV 2007/11 als uit de in 2.1.1, derde alinea, vermelde toelichting van de staatssecretaris op de Regeling blijkt dat bij de totstandkoming daarvan uitdrukkelijk ervoor is gekozen om andere bewijsmiddelen over het verblijf van een vreemdeling in Nederland niet te betrekken bij de terzake te verrichten beoordeling. De grieven kunnen echter, gelet op het hieronder overwogene, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De staatssecretaris heeft niet bestreden dat de vreemdeling zich bij brief van 20 augustus 2008 tot de burgemeester van Alkmaar heeft gewend voor een verklaring over zijn verblijf in die gemeente. Uit de in 2.1.1. vermelde toelichting van de staatssecretaris op de Regeling blijkt dat een burgemeester, ook indien hij geen verklaring heeft kunnen afgeven, aan de staatssecretaris mededeling dient te doen van het feit dat hij ten aanzien van een vreemdeling die zich bij hem heeft gemeld geen verklaring kan afgeven. Nu niet is gebleken dat ten tijde van het nemen van het besluit van 18 maart 2009 door de burgemeester van Alkmaar ten aanzien van de vreemdeling zodanige mededeling was gedaan, heeft de staatssecretaris zich niet op zorgvuldige wijze ervan vergewist dat geen sprake was van ononderbroken verblijf. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen.


Bron: rechtspraak.nl

31 maart 2010

Kortstondig verblijf buitenslands en de Pardonregeling (uitspraak)

LJN: BL8917, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Rotterdam , 09/26891

Datum uitspraak: 24-03-2010
Datum publicatie: 25-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig


Inhoudsindicatie: Verweerder verwijst naar het verslag zoals neergelegd in TK 2007-2008, 31 018, nr. 41, pagina 7. Bladzijde 7 van voormeld verslag vermeldt dat verweerder de Tweede Kamer heeft medegedeeld dat, als mensen naar het buitenland reizen, de vraag van belang is wat hun intentie is om dat te doen. Ook de duur van het verblijf is belangrijk. In het geval van een kortstondig verblijf buiten Nederland zonder nadere indicatie in het IND-dossier omtrent de beweegredenen, wordt aangenomen dat niet de intentie van het verblijf is zich in dat land te vestigen.

Adverteren bij Daisycon

Als het verblijf langer duurt dan twee weken, mag worden aangenomen dat de intentie is om zich in dat land te vestigen. Die termijn is vastgesteld door de rechter, aldus verweerder in voornoemd overleg. Uit deze gedragslijn van verweerder kan worden afgeleid dat de vreemdeling die de intentie heeft gehad Nederland definitief te verlaten, een verblijf in het buitenland, hoe kort van duur ook, wordt tegengeworpen. Hieruit volgt dat verweerder kennelijk de keuze heeft gemaakt om ook een vreemdeling zoals eiser, die Nederland heeft verlaten om aan zijn vertrekplicht te voldoen, maar die is teruggekeerd naar Nederland om dat hij zijn poging om wat voor reden dan ook gedwarsboomd zag, niet in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank staat die keuze niet in de weg aan een juiste uitvoering van de Pardonregeling en voert het te ver om die keuze als kennelijk onredelijk te aan te merken. Niet in geschil is dat eiser Nederland heeft verlaten en dat hij ook de intentie had Nederland definitief te verlaten. Volgens de gedragslijn wordt dus voor eiser geen uitzondering gemaakt op de beleidsregel dat sprake moet zijn van ononderbroken verblijf in Nederland. Beroep ongegrond.

www.rechtspraak.nl

29 maart 2010

Taakstraf waarbij subsidiair vervangende hechtenis is opgelegd is genoeg om pardon verblijfsvergunning te weigeren (uitspraak Raad van State)

LJN: BL9297, Raad van State , 200907388/1/V1

Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 29-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Ranov / openbare orde / bij taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste een maand is contra-indicatie
Het beleid inzake ongewenstverklaring zoals weergegeven in 2.3.2 is als uitgangspunt genomen voor het in de Regeling opgenomen openbare orde criterium. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2009 in zaak nr. 200906810/1/V1, www.raadvanstate.nl) kan in het voetspoor van dat beleid bij de toepassing van de Regeling jeugddetentie gelijk worden gesteld met gevangenisstraf. Volgens het beleid inzake ongewenstverklaring wordt een taakstraf, waarbij subsidiair vervangende hechtenis is opgelegd van ten minste één maand, gelijkgesteld met een gevangenisstraf, waaronder jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten minste één maand bedraagt. Hieruit volgt dat voor de toepassing van het beleid inzake ongewenstverklaring een door de kinderrechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste één maand gelijk kan worden gesteld met een door de rechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde vervangende hechtenis van ten minste één maand. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, waar in de Regeling de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis van ten minste één maand geldt als contra indicatie voor het doen van een aanbod, voor de toepassing van de Regeling een door de kinderrechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste één maand wegens het plegen van een geweldsmisdrijf evenzeer geldt als contra indicatie. De grief faalt.


Bron: www.rechtspraak.nl

16 maart 2010

Bij een zaak rond een pardonvergunning horen artikel 8 EVRM aspecten niet te worden meegenomen (uistpraak ABRRvS)

LJN: BL7404, Raad van State , 200907409/1/V1

Datum uitspraak: 05-03-2010
Datum publicatie: 15-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / geen beroep op artikel 8 EVRM


Door te oordelen dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling had dienen te betrekken of in dit geval sprake is van de uitoefening van gezinsleven en, zo ja, van een (gerechtvaardigde) inmenging daarin, heeft de rechtbank niet onderkend dat de omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating hier te lande voor het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM buiten het bereik vallen van de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het VV 2000 genoemde beperking. Voor zover de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating omdat het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven daartoe noopt, staat hem de mogelijkheid open een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor dat verblijfsdoel in te dienen. Aldus is de naleving van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht voldoende verzekerd. Dat voor het indienen van een zodanige aanvraag leges is verschuldigd, zoals de vreemdeling heeft opgemerkt, leidt gezien de in artikel 3.34f, eerste lid, van het VV 2000 opgenomen mogelijkheid tot vrijstelling van die verplichting niet tot een ander oordeel. Dat geldt gezien de in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 voorziene vrijstelling evenzeer ten aanzien van het door de vreemdeling genoemde vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf.


Bron: rechtspraak.nl

23 februari 2010

Horen in bezwaar in een pardonzaak (uitspraak Raad van State)

LJN: BL4563, Raad van State , 200907090/1/V2

Datum uitspraak: 12-02-2010
Datum publicatie: 19-02-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep


Inhoudsindicatie: Horen / bezwaar eerder ten onrecht niet-ontvankelijk verklaard / Ranov / minuut biedt inzicht in gronden
Uit de tekst van artikel 7:3 van de Awb, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming ervan kan worden afgeleid dat, indien een bestuursorgaan een bezwaar alsnog inhoudelijk dient te behandelen nadat het dat bezwaar eerder ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, het reeds om die reden niet meer van het horen van belanghebbenden kan afzien. Dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juni 2008 in zaak nr. 20000038/1; www.raadvanstate.nl), de minuut een intern stuk is dat een rol speelt in het besluitvormingsproces maar geen deel uitmaakt van het uiteindelijke besluit, en de rechtbank in zoverre terecht heeft overwogen dat geen inhoudelijk primair besluit voorlag, betekent evenmin dat de staatssecretaris reeds om die reden ten onrechte van het horen heeft afgezien. Daartoe is van belang dat de voorwaarden van de Regeling kenbaar neergelegd zijn in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2007/11 en in de op de vreemdelingen betrekking hebbende minuten, hoewel – zoals uit voormelde uitspraak van 26 juni 2008 voortvloeit – daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt ter vaststelling van de gronden waarom aan hen niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan, niettemin inzicht in die gronden wordt geboden en de vreemdelingen in de brief van 12 december 2007 daarop ook gemotiveerd zijn ingegaan.

05 januari 2010

Bezwaar tegen telefonische afwijzing van Pardonvergunning WEL ontvankelijk (uitspraak rechtbank)

LJN: BK8246, Rechtbank 's-Gravenhage , 08/24227 Print uitspraak


Datum uitspraak: 31-12-2009
Datum publicatie: 05-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Eiser is telefonisch meegedeeld dat hem geen ambtshalve aanbod in het kader van de Pardonregeling wordt gedaan. De Afdeling heeft in BG5956 en BI0739 overwogen dat het niet doen van een ambtshalve aanbod in het kader van de Pardonregeling, aangemerkt dient te worden als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 en dat met het oog op het aanvangen van de termijn van vier weken voor het aanwenden van rechtsmiddelen, op ondubbelzinnige wijze uit een specifiek ten aanzien van de vreemdeling als zodanig kenbare handeling van verweerder dient te kunnen worden afgeleid dat aan die vreemdeling niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan. De Afdeling heeft daarbij voorts overwogen dat voor zover verweerder telefonisch heeft aangegeven dat en waarom de vreemdeling geen aanbod wordt gedaan op grond van de Pardonregeling, geldt dat vanwege de wijze van verstrekking van deze informatie dit niet kan worden aangemerkt als een kenbare handeling, als hiervoor bedoeld. De recht¬bank is van oordeel dat beide uitspraken van de Afdeling in onderling verband moeten worden bezien. In beide zaken is de Afdeling haar oordeel omtrent de kenbaarheid begonnen met de overweging dat de kenbaarheid noodzakelijk is voor het vaststellen van de termijn waarbinnen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De recht¬bank leidt hieruit af dat de Afdeling de situatie heeft willen voorkomen dat een door de vreemdeling gemaakt bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wanneer de vreemdeling pas bezwaar maakt tegen de verzonden minuut en niet reeds tegen de telefonische mededeling. De Afdeling kon, door aan te knopen bij de schriftelijke handeling en te oordelen dat binnen vier weken daarna bezwaar is gemaakt, het tijdstip van de mondelinge mededeling in het midden laten. Echter, de recht¬bank vermag niet in te zien waarom een vreemdeling uit een brief die over zijn familie gaat wél a-contrario moet afleiden dat hem geen aanbod wordt gedaan, terwijl de expliciete telefonische mededeling géén kenbare handeling zou zijn. Dat er geen schriftelijke vastlegging van het telefoongesprek is, doet daaraan niet af. Artikel 72, derde lid, van de Vw2000, vereist niet dat de handeling schriftelijk is vast gelegd. Voor zover een telefonische mededeling niet is aan te merken als een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, geldt dat met analoge toepassing van artikel 6:10 van de Awb op handelingen als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, niet-ontvankelijkverklaring achterwege diende te blijven. Immers, na de telefonische mededeling mocht eiser ervan uitgaan dat de handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, hoewel nog niet kenbaar in de zin van de hiervoor besproken jurisprudentie van de Afdeling, wel reeds had plaatsgevonden. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 73, derde lid, van de Vw 2000 en artikel 6:10 van de Awb.

Adverteren bij Daisycon



Uitspraak


RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam

Reg.nr.: AWB 08/24227
V-nummer:

Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,

tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.A.M. Janssen.


I Procesverloop
1 Eiser, geboren op [1982], bezit de Guinese nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in Nederland. Op 21 mei 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de op 23 april 2008 de door verweerder telefonisch gedane mededeling dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: Pardonregeling). Op 17 juni 2008 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

2 Op 7 juli 2008 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
31 augustus 2009. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen
M.G.G.P. du Pont - van de Goor, tolk in de Franse taal.

II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

1.2 Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

1.3 Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt met de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 met een beschikking tevens gelijk gesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.

1.4 De Pardonregeling is neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) nr. 2007/11 en in werking getreden op 15 juni 2007. Volgens deze regeling wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Als voorwaarden gelden onder meer dat de vreemdeling zijn eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 heeft ingediend, sinds die datum ononderbroken in Nederland heeft verbleven en eventuele lopende toelatingsprocedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsaanvaarding op grond van de Pardonregeling.
Volgens de Pardonregeling wordt de verblijfsvergunning ambtshalve verleend op grond van artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met ingang van de datum waarop de regeling van kracht is geworden.

2.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Pardonregeling een ambtshalve beoordeling is en geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Eisers bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus verweerder.

2.2 In zijn verweerschrift heeft verweerder zich - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van
3 december 2008 (LJN: BG5956) - op het standpunt gesteld dat eisers bezwaarschrift niet is gericht tegen een schriftelijk kenbare handeling waaruit op ondubbelzinnige wijze kan worden afgeleid dat eiser niet ambtshalve een aanbod op grond van de Pardonregeling wordt gedaan.

3.1 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Hij voert daartoe aan dat hij op 23 april 2008 telefonisch van een medewerker van de IND heeft vernomen dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Pardonregeling. Deze mededeling is een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar.

3.2 Subsidiair heeft eiser gesteld dat uit het bestreden besluit op ondubbelzinnige wijze kan worden afgeleid dat geen aanbod op grond van de Pardonregeling wordt gedaan. Het beroepschrift dient alsdan te worden aangemerkt als een bezwaarschrift en de rechtbank dient dit op grond van artikel 6:15 van de Awb door te zenden naar verweerder.

4 De rechtbank oordeelt het volgende.

4.1 Verweerder heeft ter zitting eisers stelling dat eiser op 23 april 2008 telefonisch is meegedeeld dat hem geen ambtshalve aanbod in het kader van de Pardonregeling wordt gedaan, bevestigd, zodat die stelling als vaststaand wordt aangenomen.

4.2.1 De Afdeling heeft de uitspraken van 3 december 2008 (LJN: BG5956) en van
20 maart 2009 (LJN: BI0739) overwogen dat het niet doen van een ambtshalve aanbod in het kader van de Pardonregeling, aangemerkt dient te worden als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
Voorts heeft de Afdeling in deze uitspraken overwogen dat met het oog op het aanvangen van de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 neergelegde termijn van vier weken voor het aanwenden van rechtsmiddelen, op ondubbelzinnige wijze uit een specifiek ten aanzien van de vreemdeling als zodanig kenbare handeling van verweerder dient te kunnen worden afgeleid dat aan die vreemdeling niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan. De Afdeling heeft daarbij voorts overwogen dat voor zover verweerder telefonisch heeft aangegeven dat en waarom de vreemdeling geen aanbod wordt gedaan op grond van de Pardonregeling, geldt dat vanwege de wijze van verstrekking van deze informatie dit niet kan worden aangemerkt als een kenbare handeling, als hiervoor bedoeld.

4.2.2 De recht¬bank is van oordeel dat beide uitspraken van de Afdeling in onderling verband moeten worden bezien.
In de zaak die leidde tot de uitspraak van 3 december 2008 is de telefonische mededeling gedaan op of omstreeks 16 juli 2007 en is het bezwaar van de vreemdeling gemaakt op 18 december 2007. Wanneer de mededeling van 16 juli 2007 als voor bezwaar vatbare handeling zou moeten worden aangemerkt, zou het bezwaar te laat zijn gemaakt. In de zaak die leidde tot de uitspraak van 20 maart 2009 (de tweede zaak) is niet duidelijk wanneer de telefonische mededeling precies is gedaan; noch de uitspraak van de recht¬bank, noch de uitspraak van de Afdeling, noch het hoger-beroepschrift vermeldt een concrete datum. Op 10 oktober 2007 heeft verweerder meegedeeld dat voor de ouders van de vreemdeling een verblijfs¬document zou worden aangemaakt. Op 22 oktober 2007 is bezwaar gemaakt.
In beide zaken is de Afdeling haar oordeel omtrent de kenbaarheid begonnen met de overweging dat de kenbaarheid noodzakelijk is voor het vaststellen van de termijn waarbinnen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De recht¬bank leidt hieruit af dat de Afdeling de situatie heeft willen voorkomen dat een door de vreemdeling gemaakt bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wanneer de vreemdeling pas bezwaar maakt tegen de verzonden minuut en niet reeds tegen de telefonische mededeling.
In de tweede zaak is onduidelijk wanneer mondeling is meegedeeld dat de vreemdeling geen aanbod zou worden gedaan. De Afdeling kon, door aan te knopen bij de schriftelijke handeling en te oordelen dat binnen vier weken daarna bezwaar is gemaakt, het tijdstip van de mondelinge mededeling in het midden laten. Echter, de recht¬bank vermag niet in te zien waarom een vreemdeling uit een brief die over zijn familie gaat wél a-contrario moet afleiden dat hem geen aanbod wordt gedaan, terwijl de expliciete telefonische mededeling géén kenbare handeling zou zijn. Dat er geen schriftelijke vastlegging van het telefoongesprek is, doet daaraan niet af. Artikel 72, derde lid, van de Vw2000, vereist niet dat de handeling schriftelijk is vast gelegd.
De recht¬bank realiseert zich dat het vaak lastig is aannemelijk te maken wat in een telefoon¬gesprek is meegedeeld. Dit mag naar haar oordeel echter geen invloed hebben op de mogelijkheid om een rechts¬middel in te stellen, omdat het bewijs van de handeling waartegen het rechtsmiddel wordt aangewend kan worden geleverd gedurende de procedure en door de rechter kan worden beoordeeld.

4.2.3 Voor zover de telefonische mededeling van 23 april 2008 niet is aan te merken als een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, geldt dat met analoge toepassing van artikel 6:10 van de Awb op handelingen als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, niet-ontvankelijkverklaring achterwege diende te blijven. Immers, na de telefonische mededeling mocht eiser ervan uitgaan dat de handeling als bedoeld in
artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, hoewel nog niet kenbaar in de zin van de hiervoor besproken jurisprudentie van de Afdeling, wel reeds had plaatsgevonden.

4.3 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het bezwaar van verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 73, derde lid, van de
Vw 2000 en artikel 6:10 van de Awb.

4.4 Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.

4.5 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,00 en wegingsfactor 1).

III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,

recht doende:

1 verklaart het beroep gegrond;

2 vernietigt het bestreden besluit;

3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00;

5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,00 vergoedt.


Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.

De griffier, De rechter,


www.rechtspraak.nl



01 december 2009

Wanneer is er ondanks verblijf in het buitenland sprake van ononderbroken verblijf van iemand die een pardonvergunning wil? (uitspraak)

LJN: BK4525,President Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/4221, 08/25655

Datum uitspraak: 12-11-2009
Datum publicatie: 01-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: RANOV / ononderbroken verblijf / asielaanvraag in ander land / Dublinclaim / gelijkheidsbeginsel / redelijk beleid



Verweerder heeft ter zitting zijn beleid ten aanzien van de voorwaarde van ‘ononderbroken verblijf’ als volgt nader toegelicht. Een Dublinclaim zonder dat de vreemdeling een asielaanvraag in het betreffende Dublinland heeft ingediend, wordt bij een verblijf van korter dan twee weken in beginsel niet tegengeworpen. Indien aan de Dublinclaim een asielaanvraag is verbonden, of er sprake is van verblijf langer dan twee weken, dan wel indien er anderszins indicaties zijn dat de vreemdeling de intentie had zich in het buitenland te vestigen, wordt niet voldaan aan het vereiste van ‘ononderbroken verblijf’. De rechtbank is van oordeel dat indien een vreemdeling een asielaanvraag in een ander land heeft ingediend, verweerder in beginsel kan aannemen dat deze aanvraag is gedaan met de intentie om zich in dat andere land te vestigen. Het is dan aan de vreemdeling om zulks te weerleggen. Geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid met betrekking tot de situatie dat bij een Dublinclaim als gevolg van een verblijf korter dan twee weken wordt gekeken naar de achterliggende omstandigheden van dat verblijf. Betreffend onderscheid ook niet kennelijk onredelijk.

Bron: www.rechtspraak.nl



27 oktober 2009

Nog een uitspraak waaruit blijkt dat de IND moet afgaan wat betreft de verblijfsgrond voor een verblijfsvergunning op de intentie die blijkt uit de aanvraag (uitspraak rechtbank in pardonzaak: lijkt me belangrijk om te lezen in pardonzaken)

Ging het eerder deze week over een verblijfsvergunning waar de aanvrager op het formulier het verkeerde vakje had aangekruist terwijl uit de begeleidende brief bleek dat hij een andere verblijfsvergunning wilde, hier heeft de IND op een aanvraag om een pardonvergunning die niet als verblijfsgrond in de Vc stond daarom dit gezien als een aanvraag voor een verblijfsvergunning "conform beschikking minister" en dat mag dus niet volgens de rechter. Voor advocaten die pardonners bijstaan lijkt het me een goed idee om te handelen voor hun zaken op zitting komen!!!


LJN: BK1129, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Utrecht , AWB 08/44521


Datum uitspraak: 21-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verzoeker heeft bij brief van 13 maart 2008 verzocht om een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. Hij heeft in dat kader een bezwaarprocedure doorlopen. Verweerder heeft de brief van 13 maart 2008 eveneens aangemerkt als een aanvraag om toekenning van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “conform beschikking Staatssecretaris” en heeft daar op 17 december 2008 op beslist. Gelet op het stelsel van de wet en de daarin opgenomen regeling omtrent het verlenen van ambtshalve verblijfsvergunningen heeft verweerder - zo stelt de voorzieningenrechter ambtshalve vast - niet de ruimte om uit eigen beweging een ingediende aanvraag op te vatten als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb, indien uit de tekst noch de strekking van die brief volgt dat is gevraagd om een dergelijke verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de brief van 13 maart 2008 niet dat verzoeker beoogd heeft een aanvraag te doen als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb, nu uit de tekst en strekking van de brief volgt dat verzoeker alleen heeft verzocht om hem in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. De brief van 13 maart 2008 is door verweerder ten onrechte aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb. De omstandigheid dat verweerder dit heeft gedaan uit oogpunt van zorgvuldigheid, mede gelet op de op dat moment bestaande onduidelijkheid of tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Ranov-regeling bezwaar kon worden gemaakt, kan hieraan - gelet op de imperatieve formulering van artikel 3.6 van het Vb - niet afdoen.




Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht

Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer

zaaknummer: AWB 08/44521


uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen


[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1984, van gestelde Guinese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht,

en

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez.


Inleiding

1.1 Aan de orde is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 7 januari 2009 tegen het besluit van 17 december 2008 strekkende tot afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: "conform beschikking Staatssecretaris".

1.2 Ingevolge artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag niet opgeschort. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaar is beslist.

1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 7 oktober 2009, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.


Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 Ingevolge artikel 78 van de Vw beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank, indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar of het administratief beroep, dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning, zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar of administratief beroep.

2.3 De voorzieningenrechter ziet om de navolgende reden aanleiding om aan artikel 78 van de Vw toepassing te geven.

2.4 Verzoeker heeft bij brief van 13 maart 2008 verzocht hem in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling ‘afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet’ (hierna: de Ranov-regeling). Op grond van die brief heeft verweerder verzoeker op 27 maart 2008 de interne minuut toegezonden, waaruit blijkt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Op 28 maart 2008 is tegen de minuut bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 29 mei 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft bij besluit van 26 februari 2009 het besluit van 29 mei 2008 ingetrokken, opnieuw op het bezwaar beslist en dit bezwaar ongegrond verklaard.

2.5 Verweerder heeft voornoemde brief van 13 maart 2008 aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “conform beschikking Staatssecretaris”. Bij besluit van 17 december 2008 heeft verweerder die aanvraag afgewezen op de grond dat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hij heeft in dit kader verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek ligt thans ter beoordeling voor.

2.6 Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw bepaalt dat de Minister bevoegd is ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.

2.7 Artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt de beperkingen waaronder de Minister een verblijfsvergunning kan verlenen. Het derde lid bepaalt dat de Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw, ook kan verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid.

2.8 Artikel 3.6, eerste lid, van het Vb bepaalt dat een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 14 van de Vw, slechts ambtshalve kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken of verblijf als alleenstaande minderjarig vreemdeling. Op grond van het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.

2.9 Artikel 3.17a van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) bepaalt dat als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb, worden aangewezen de beperkingen verband houdende met verblijf als meerderjarige ex-bama, afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet en voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.

2.10 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij brief van 13 maart 2008 heeft verzocht om een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. Verweerder heeft bij brief van 27 maart 2008 aan verzoeker de minuut inzake de ambtshalve weigering van de verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling doen toekomen. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 3 december 2008, LJN: BG5955 en LJN: BG5956) is het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Ranov-regeling een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw dient te worden gelijkgesteld met een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Zoals in rechtsoverweging 2.4 is aangegeven heeft verzoeker in het kader van die procedure een bezwaarprocedure doorlopen en is bij besluit van 26 februari 2009 het besluit van 29 mei 2008 ingetrokken en is het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.

2.11 Artikel 14, eerste lid, van de Vw bepaalt dat verweerder bevoegd is tot het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning. Deze bevoegdheid is beperkt tot de in artikel 3.6 van het Vb en artikel 3.17a van het VV genoemde beperkingen. De beperking waarover het besluit van 17 december 2008 gaat, valt niet onder de opgesomde beperkingen in het Vb en het VV. Deze ambtshalve beperkingen zijn, gelet op de bewoordingen van artikel 3.6 van het Vb, limitatief. Gelet op het stelsel van de wet en de daarin opgenomen regeling omtrent het verlenen van ambtshalve verblijfsvergunningen heeft verweerder - zo stelt de voorzieningenrechter ambtshalve vast - niet de ruimte om uit eigen beweging een ingediende aanvraag op te vatten als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb, indien uit de tekst noch de strekking van die brief volgt dat is gevraagd om een dergelijke verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de brief van 13 maart 2008 niet dat verzoeker beoogd heeft een aanvraag te doen als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb, nu uit de tekst en strekking van de brief volgt dat verzoeker alleen heeft verzocht om hem in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. De brief van 13 maart 2008 is door verweerder ten onrechte aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb. De omstandigheid dat verweerder dit heeft gedaan uit oogpunt van zorgvuldigheid, mede gelet op de op dat moment bestaande onduidelijkheid of tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Ranov-regeling bezwaar kon worden gemaakt, kan hieraan - gelet op de imperatieve formulering van artikel 3.6 van het Vb - niet afdoen.

2.12 Uit het voorgaande volgt dat voor verweerder niet bevoegd was het besluit van 17 december 2008 te nemen.

2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 78 van de Vw het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2008 gegrond verklaren, nu verweerder dit besluit in strijd met de artikelen 3.6 van het Vb en 3.17a van het VV heeft genomen. Voorts zal hij dit besluit, doende wat verweerder in bezwaar behoort te doen, herroepen.

2.14 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, doende wat verweerder in bezwaar behoort te doen, te bepalen dat verweerder op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb de kosten van verzoeker in de bezwaarprocedure zal vergoeden. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 322,- voor verleende rechtshulp, waarbij 1 punt is toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 322,-, met wegingsfactor 1.

2.15 Ter voorkoming van misverstanden overweegt de voorzieningenrechter, ten overvloede, dat verweerder niet nader zal dienen te beslissen op verzoekers aanvraag van 13 maart 2008.

2.16 Het verzoek om een voorlopige voorziening komt gelet op het voorgaande voor afwijzing in aanmerking.


Beslissing

De voorzieningenrechter:

verklaart het bezwaar gegrond;

herroept het besluit van 17 december 2008;

veroordeelt verweerder in de kosten die verzoeker in het kader van het bezwaar tegen dit besluit heeft gemaakt tot een bedrag van € 322,-, te betalen aan verzoeker;

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.


Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2009.

De griffier:
mr. K.S. Smits

De rechter:
mr. K.J. Veenstra


afschrift verzonden op:



Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.


Bron: rechtspraak.nl



18 oktober 2009

Pardon moet ook gelden voor mensen die klem-hum aanvraag hadden ingediend (uitspraak MK Amsterdam)

LJN: BJ9697,President Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/6285, 09/6286


Datum uitspraak: 24-09-2009
Datum publicatie: 14-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Uitleg begrip ‘asielaanvraag’ als genoemd in de WBV 2007/11 (Ranov) / aanvraag vtv klem hum / brief minister van 21 februari 2007 inzake 14/1-aanvragen is beleid en relevante wijziging van recht
Eiser heeft in 1997 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder stelt dat die aanvraag niet te begrijpen is als een ‘asielaanvraag’ in de zin van WBV 2007/11. Volgens verweerder moet onder die term alleen begrepen worden een aanvraag om toelating als vluchteling. Verweerders onderbouwing daarvan overtuigt niet. Uit de door hem genoemde kamerstukken blijkt dit niet. Daaruit blijkt alleen dat de problemen met groepen asielzoekers hebben geleid tot de regeling. De term ‘asielaanvraag’ noch de term ‘asielzoekers’ komt voor in de Vw 2000 of de Vw (oud). Ook heeft verweerder verwezen naar verschillende internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan, waaronder het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.en heeft betoogd dat dat als gevolg daarvan in de huidige Vreemdelingenwet een strikte scheiding wordt gemaakt tussen asielprocedures en reguliere procedures. De uit die verplichtingen voortvloeiende verantwoordelijkheden hebben er toe geleid dat de Nederlandse overheid ten aanzien van vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend andere verantwoordelijkheden heeft dan ten aanzien van vreemdelingen die dat niet hebben gedaan. Dit betoog overtuigt evenmin. Het onderscheid tussen reguliere en asielprocedures bestond niet ten tijde van het indienen van de aanvraag door eiser. Bij de beoordeling van eisers aanvraag van november 1997 zijn ook asielgerelateerde aspecten betrokken, die onder de Vw 2000 alleen aan de orde kunnen komen bij de beoordeling om een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers aanvraag is aan te merken als een asielaanvraag in de zin van de Regeling. Zoals eerder door deze rechtbank en zittingsplaats is overwogen in de uitspraak van 26 juni 2008 (AWB 07/15061, LJN: BD7254) is de brief van verweerder van 21 februari 2007 aan te merken als beleid. Nu van beleid dan wel van een vaste gedragslijn voorheen geen sprake was, constateert de rechtbank dat verweerder voor het eerst met de brief van 21 februari 2007 beleid heeft bekend gemaakt aangaande de inhoudelijke beoordeling van 14/1-aanvragen. Gelet daarop is er sprake van een wijziging van recht.


Zie rechtspraak.nl



Beroep op verschoonbaarheid van overschrijden bezwaartermijn in pardonzaak (uitspraak rechtbank)

LJN: BK0026,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/6849

Datum uitspraak: 18-09-2009
Datum publicatie: 14-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: (afschaffing) Pardonregeling / ontvankelijkheid bezwaar / verschoonbaarheid
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de ambtshalve weigering een aanbod te doen op grond van de pardonregeling. De vraag is of het bezwaar ontvankelijk is. Vaststaat dat verzoeker op 5 september 2008 bekend was met het feit dat aan hem niet ambtshalve een aanbod zou worden gedaan, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op die datum is gaan lopen. Het eerst op 27 januari 2009 ingediende bezwaar is dan ook niet tijdig. De voorzieningenrechter begrijpt verzoekers betoog aldus dat het niet tijdig indienen verschoonbaar moet worden geoordeeld. Nu verzoeker in de, door verweerder gewekte, veronderstelling leefde dat tegen de minuut geen bezwaar kon worden gemaakt, kan het verzoeker niet worden verweten dat hij niet binnen vier weken na het ontvangen van de minuut bezwaar heeft ingesteld. Naar de voorzieningenrechter verzoeker begrijpt, is verzoeker op 1 januari 2009 bekend geworden met het feit dat hij bezwaar kon instellen. Ingevolge vaste jurisprudentie had het van verzoeker verwacht kunnen worden dat hij zo spoedig mogelijk na 1 januari 2009 alsnog bezwaar zou instellen. Het eerst op 27 januari 2009 instellen van bezwaar is niet als zo spoedig mogelijk aan te merken. Overschrijding van de termijn niet verschoonbaar.


Bron: rechtspraak.nl



23 september 2009

Beantwoording kamervragen over de afwikkeling van het Generaal Pardon

Antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie op vragen van het lid
Fritsma (PVV) over de gebrekkige afhandeling van het generaal pardon
(Ingezonden 15 juli 2009; nr. 2009Z13989)

Vraag 1
Erkent u dat u zich niet aan uw belofte houdt om voortvarend het vertrek
ter hand te nemen van de vreemdelingen die niet voor de regeling in
aanmerking komen, nu u van duizenden mensen uit deze groep niet eens
weet waar ze zijn?

Antwoord:
Nee. In mijn brief van 13 juli 2009 inzake de stand van zaken uitvoering
afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (TK 2008-2009, 31018, nr. 52)
is uitvoerig ingegaan op de ontwikkelingen ten aanzien van het vertrek van de
zogenaamde ‘afvallers’ van de Regeling. Uit de hierin opgenomen gegevens is
gebleken dat het vertrek van deze groep juist wel voortvarend ter hand genomen
is. Als vermeld zijn van de circa 6.000 afvallers van de Regeling inmiddels circa
5.500 dossiers (bijna 92%) aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)
overgedragen. Dit heeft inmiddels geresulteerd in het vertrek van zo’n 3.260
personen. Voor een deel gaat het hier om personen die zelfstandig zonder
toezicht zijn vertrokken, hetgeen past bij het uitgangspunt van het Nederlandse
terugkeerbeleid dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het vertrek.
In dit kader is van belang te vermelden dat het aantal personen dat zich indertijd
heeft gemeld in het kader van de Regeling slechts een fractie bedraagt van het
aantal vreemdelingen dat onder de oude Vreemdelingenwet ooit asiel heeft
aangevraagd. Derhalve mag worden aangenomen dat, conform eerdergenoemd
uitgangspunt, het overgrote deel van de uitgeprocedeerde asielzoekers Nederland
op enig moment daadwerkelijk verlaat. Ik verwacht dat dit evenzeer geldt voor
de ‘afvallers’ van de Regeling die zonder toezicht zijn vertrokken.

Vraag 2
Wat gaat u eraan doen om er alsnog voor zorg te dragen dat deze
vreemdelingen worden opgespoord en uitgezet?

Antwoord
Indien illegale vreemdelingen in het kader van het vreemdelingentoezicht worden
aangetroffen, wordt het gedwongen vertrek ter hand genomen. Daarbij kan er
aanleiding zijn om de vreemdeling in vreemdelingenbewaring te stellen om te
voorkomen dat hij/zij zich aan de uitzetting onttrekt.

Vraag 3
Hoeveel vreemdelingen hebben tot nu toe bezwaar, beroep en hoger
beroep ingesteld tegen het niet in aanmerking komen voor de regeling?
Binnen welke termijn worden deze procedures afgehandeld?

Antwoord
Tot 1 augustus 2009 zijn er in totaal ongeveer 3.150 bezwaarprocedures gestart.
Hiervan zijn nog ongeveer 230 bezwaarschriften in behandeling. Naar
verwachting zal de IND het merendeel van deze bezwaarschriften voor het einde
van dit jaar hebben afgehandeld. In dezelfde periode zijn er ongeveer 1.820
beroepsprocedures en 60 hoger-beroepsprocedures gestart. Over de verwachte
doorlooptijd van deze zaken kan ik thans geen uitspraak doen.

Vraag 4
Kunt u garanderen dat de vreemdelingen die deze procedures hebben
gestart niet, net als de hierboven bedoelde groep uit beeld verdwijnen en
meteen worden uitgezet wanneer de uitkomst van de procedures is dat
ze inderdaad niet voor de regeling in aanmerking komen?

Antwoord
Er is geen grond om al deze vreemdelingen in bewaring te stellen. Voorts is het,
na ongegrondverklaring van het beroep, de wettelijke plicht en daarmee de eigen
verantwoordelijkheid van de vreemdeling om voor zijn vertrek zorg te dragen.

Vraag 5
Aan hoeveel criminelen is uiteindelijk een verblijfsvergunning verstrekt
in het kader van de pardonregeling?

Antwoord
De registratie bij de IND met betrekking tot de Regeling is gebaseerd op de
voorwaarden die indertijd zijn afgesproken voor de Regeling. Er heeft dan ook
geen registratie plaatsgevonden van personen met antecedenten die geen
beletsel vormden voor toepassing van de Regeling.

Vraag 6
Hoeveel mensen hebben langer op een woning moeten wachten nu
pardonners Voorrang hebben gekregen bij het verkrijgen van een huis?

Zoals reeds is aangegeven in mijn brief van 27 maart 2009 naar aanleiding van
vragen van de vaste commissie voor Justitie over de rapportage
Vreemdelingenketen over de maanden juli tot en met december 2008 (TK 2008-
2009, 19637, nr. 1259), is er geen sprake van signalen - ook niet via de Minister
voor Wonen, Wijken en Integratie - dat er op de sociale woningmarkt structurele
verdringing van andere woningzoekenden plaatsvindt door de extra taakstelling
ten aanzien van de mensen die vallen onder de Regeling.

Vraag 7
Bent u bereid om de pardonregeling onmiddellijk terug te draaien
aangezien deze ondeugdelijk is, niet in het belang van onze samenleving
is en u de aan de regeling gekoppelde beloften als het uitzetten van
mensen die er niet voor in aanmerking komen niet nakomt? Zo neen,
waarom niet?

Antwoord
Nee. Uit bovenstaande antwoorden moge blijken dat er onvoldoende grond
bestaat voor de genoemde conclusies ten aanzien van de Regeling. Deze worden
door mij dan ook niet gedeeld.

18 september 2009

Pardonregeling en gezinsleden van 1-f-er (uitspraak)

LJN: BJ7946, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Middelburg , Awb 08/39725


Datum uitspraak: 17-09-2009
Datum publicatie: 17-09-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet / ontvankelijkheid / definitie gezinslid van een 1 F'er



10. De vraag is of het gerechtvaardigd is dat verweerder de situatie van eiseres zondermeer gelijkstelt aan die van gezinsleden van een 1-F’er die in zijn of haar land van herkomst reeds deel uitmaakten van dat gezin en zich beroepen op de Pardonregeling.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de parlementaire geschiedenis niet is gebleken dat verweerder bij de totstandkoming van de Pardonregeling een situatie waarin eiseres verkeert in ogenschouw heeft genomen en daarin heeft verdisconteerd. Zo is er in de definitie van gezinslid geen nuance aangebracht voor het geval dat een asielzoeker eerst hier te lande een relatie of huwelijk is aangegaan met een zogeheten 1-F’er. De regeling gaat er klaarblijkelijk vanuit dat het gezin in het land van herkomst van de 1-F’er en zijn partner bestond ten tijde van de aan die 1-F’er verweten gedragingen. Dit klemt in het geval van eiseres omdat zij eerst hier te lande een relatie is aangegaan met een 1-F’er, welke 1-F’er daarenboven afkomstig is uit een ander land van herkomst (Libanon) dan eiseres (Iran). Verweerders argument voor het onthouden van een aanbod aan eiseres - een 1-F’er zou bij het doen van een aanbod aan de echtgenoot of partner via artikel 8 van het EVRM rechtmatig verblijf kunnen verkrijgen - overtuigt de rechtbank zonder een nadere motivering van verweerder niet, mede omdat onder omstandigheden gezinsleden van 1-F’ers op zelfstandige gronden in aanmerking kunnen komen voor een vergunning tot verblijf. Mede in het licht hiervan komt het de rechtbank onjuist voor dat eiseres die een niet met dat van haar partner samenvallend asielrelaas heeft met een dergelijk gezinslid gelijk wordt gesteld. Hierbij komt dat eiseres toch niet op enige wijze (mede)verantwoordelijk is te houden voor de door haar partner begane gedragingen in zijn land van herkomst terwijl zij op geen enkele wijze toen en daar deel uitmaakte van zijn leven en via de veel later aangegane relatie daarvoor de onderhavige haar persoonlijk betreffende gevolgen heeft te dragen.

11. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb te worden vernietigd.

Bron: rechtspraak.nl

17 augustus 2009

Interessante uitspraak over bezwaartermijnen bij Pardonzaken (uitspraak rechtbank)

LJN: BJ5143, Rechtbank Roermond , AWB 09 / 8715


Datum uitspraak: 10-08-2009
Datum publicatie: 12-08-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verweerder is er ten onrechte onder verwijzing naar de toelichting op artikel II van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2008/31 (Stcrt. 29 december 2008, nr. 2562) vanuit gegaan de bezwaartermijn te kunnen wijzigen. De bezwaartermijn wordt bepaald door de wet en in het onderhavige geval door de Vreemdelingenwet 2000, die voor wat betreft de bezwaartermijn afwijkt van de Algemene wet bestuursrecht. Anders dan in de toelichting staat heeft verweerder het bezwaarschrift niet als tijdig ingediend aangemerkt, maar wel de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht. De rechtbank dient te beoordelen of zij de termijnoverschrijding verschoonbaar acht nu de vraag of een bezwaar tijdig is en zo nee, of een termijnoverschrijding verschoonbaar is, een vraag van openbare orde is. De rechtbank ziet zich in dit verband voor het probleem gesteld dat een handeling niet minder feitelijk en/of kenbaar wordt doordat verweerder door zijn wijze van beoordeling van de vraag of iemand een aanbod dient te krijgen op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet en het gebrek aan schriftelijke besluitvorming daarover richting de vreemdeling lange tijd een onduidelijke situatie heeft geschapen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding eiseres die termijnoverschrijding tegen te werpen nu verweerder kennelijk die onduidelijke wijze van besluitvorming, althans voor zover mogelijk, nog heeft proberen goed te maken door een rekkelijke opvatting te huldigen voor wat betreft de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inderdaad bij de uitspraak van 3 december 2008 als hoogste bevoegde rechter in dit soort zaken uitsluitsel heeft gegeven over hoe de weigering tot het doen van een aanbod juridisch gekwalificeerd diende te worden.




Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer

Procedurenummer: AWB 09 / 8715

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

[naam eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. drs. [naam gemachtigde],

tegen

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.


1. Procesverloop

1.1. Eiseres heeft bij schrijven van 15 december 2008, ontvangen door verweerder
op 18 december 2008, bezwaar gemaakt tegen een zogenoemde (concept)minuut van verweerder, verzonden op 16 juli 2008, waaruit blijkt dat er geen grond bestond eiseres een aanbod te doen tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (de Regeling), neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11 (Stcrt. 13 juni 2007, nr. 111). Bij schrijven van 12 februari 2009 heeft eiseres de gronden van bezwaar ingediend.

1.2. Tevens heeft eiseres op 4 maart 2009 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van een voorlopige voorziening uitzetting te verbieden, totdat op het beroep is beslist.

1.3. Eiseres heeft bij schrijven van 6 maart 2009 de gronden van bezwaar aangevuld.

1.4. Bij besluit van 9 maart 2009, verzonden op 11 maart 2009, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

1.5. Eiseres heeft bij faxbericht van 12 maart 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2008.

1.6. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend hangende bezwaar, gelijkgesteld met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep.

1.7. Bij faxbericht van 18 maart 2009 heeft eiseres de gronden van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

1.8. Voorts heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend en de gronden van
het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening aangevuld bij faxbericht van
14 april 2009. Vervolgens heeft eiseres de gronden van het beroep en de gronden van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening nogmaals aangevuld bij faxbericht van 17 juni 2009.

1.9. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.

1.10. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. [naam gemachtigde 2],
als waarnemer van haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger]. Als tolk is verschenen mevrouw [naam tolk].

1.11. Voormeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 09 / 7373 is op 10 juli 2009 eveneens op een zitting behandeld.


2. Overwegingen

2.1. Eiseres is geboren op 26 december 1975. Bij schrijven van 28 juni 2008 heeft eiseres aan verweerder verzocht om inzage in de ambtshalve beoordeling van verweerder ten aanzien van de Regeling. Aan dit verzoek heeft verweerder op 16 juli 2008 gehoor gegeven door toezending van de onder 1.1 genoemde (concept)minuut. Bij schrijven van
15 december 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet doen aan haar van een aanbod op grond van het WBV 2007/11 alsmede op 4 maart 2009 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.

2.2. Bij uitspraken van 3 december 2008 (LJN: BG5955 en LJN: BG5956, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld – kort gezegd – dat ingevolge het bepaalde in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 een handeling van een bestuursorgaan gelijk is te stellen met een besluit en dat tegen een kenbare handeling waaruit blijkt van het niet doen van een aanbod op grond van de Regeling bezwaar openstaat. Toezending van de eerdergenoemde (concept)minuut met een inhoud als hier aan de orde is een kenbare handeling waaruit blijkt dat eiseres geen aanbod wordt gedaan. De rechtbank ziet zich derhalve vervolgens allereerst gesteld voor de vraag of eiseres tijdig bezwaar heeft ingediend. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

2.3. Artikel 3:41 van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.

2.4. In afwijking van artikel 6:7 van de Awb bedraagt ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.

2.5. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

2.6. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2.7. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.8. Gelet op het vorenstaande heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet tijdig bezwaar ingediend tegen de schriftelijke bevestiging van verweerder dat zij geen aanbod krijgt in de zin van de Regeling. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres immers eerst bij schrijven van 15 december 2008, ontvangen door verweerder op 18 december 2008, bezwaar heeft ingediend naar aanleiding van de op 16 juli 2008 toegezonden (concept)minuut.

2.9. Verweerder heeft zich echter onder verwijzing naar de toelichting op artikel II van WBV 2008/31 (Stcrt. 29 december 2008, nr. 2562), zijnde het WBV waarbij de Regeling is beëindigd, op het standpunt gesteld dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en het bezwaarschrift van eiseres ontvankelijk geacht.

2.10. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.

2.11. Voornoemde toelichting, voor zover thans van belang, luidt als volgt:

“(..) Aangezien pas bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2008 is vastgesteld dat het hier om een feitelijke handeling gaat waartegen een bezwaarschrift kan worden ingediend, eindigt de bezwaartermijn niet eerder dan vier weken na deze uitspraak. Vreemdelingen die op of vóór de datum van deze uitspraak de minuut hebben opgevraagd, kunnen derhalve tot en met uiterlijk 31 december 2008 bezwaar aantekenen. (..)”

Blijkens die toelichting gaat verweerder er kennelijk van uit de bezwaartermijn te kunnen wijzigen. Die bezwaartermijn – en daarmee de vraag of een bezwaarschrift al dan niet tijdig is te achten – wordt echter bepaald door de wet en in het onderhavige geval door de Vw 2000, die voor wat betreft de bezwaartermijn afwijkt van de Awb. Anders dan in de voormelde toelichting staat heeft verweerder het bezwaarschrift ook niet als tijdig ingediend aangemerkt, maar wel de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht.

2.12. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank dient te beoordelen of zij, evenals verweerder, die termijnoverschrijding verschoonbaar acht nu de vraag of een bezwaar tijdig is en zo nee, of een termijnoverschrijding verschoonbaar is, een vraag van openbare orde is. De rechtbank ziet zich in dit verband voor het probleem gesteld dat een handeling niet minder feitelijk en/of kenbaar wordt doordat verweerder door zijn wijze van beoordeling van de vraag of iemand een aanbod dient te krijgen op grond van de meergenoemde regeling en het gebrek aan schriftelijke besluitvorming daarover richting de vreemdeling lange tijd een onduidelijke situatie heeft geschapen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding eiseres die termijnoverschrijding tegen te werpen nu verweerder kennelijk die onduidelijke wijze van besluitvorming, althans voor zover mogelijk, nog heeft proberen goed te maken door een rekkelijke opvatting te huldigen voor wat betreft de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen en de Afdeling inderdaad bij de uitspraak van 3 december 2008 als hoogste bevoegde rechter in dit soort zaken uitsluitsel heeft gegeven over hoe de weigering tot het doen van een aanbod juridisch gekwalificeerd diende te worden.

2.13. Vervolgens is aan de orde de vraag of het bestreden besluit van 9 maart 2009 in rechte stand kan houden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormt en niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling, aangezien eiseres wegens het plegen
van twee misdrijven in totaal onherroepelijk is veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van het horen van eiseres op grond van artikel 7:3 van de Awb kon worden afgezien. Verweerder heeft zich eveneens
op het standpunt gesteld dat van een situatie als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb in het onderhavige geval geen sprake is en dat er geen toetsing heeft hoeven plaatsvinden aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu voornoemd artikel buiten het ambtshalve beoordelingskader van de Regeling valt.

2.14. Eiseres heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat zij geen gevaar vormt voor de openbare orde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het feit dat er sprake is van recidive niet aan haar zou moeten worden tegengeworpen, aangezien het meest recent gepleegde feit dateert van tien jaar geleden. Verweerder heeft volgens eiseres, gezien het voorgaande en gezien de omstandigheid dat eiseres acht kinderen en een partner met de Nederlandse nationaliteit heeft, ten onrechte geen toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat weigering om haar een vergunning te verlenen een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert.
Als aan eiseres geen vergunning wordt verleend zal zij moeten terugkeren naar het land
van herkomst, hetgeen een inbreuk van haar recht op family life met haar kinderen en haar partner betekent. Ten slotte heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord.

2.15. Ingevolge het bepaalde in WBV 2007/11, thans opgenomen in B 14/5.1 van
de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), is in het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 besloten om de nalatenschap van de Vw (oud) af
te wikkelen. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud)
een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn.

2.16. Ingevolge paragraaf B14/5.3.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt de verblijfsvergunning op grond van de regeling, in afwijking van het beleid in B1/4.4, niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt.
Bij de berekening of er sprake is van een straf of maatregel van ten minste één maand, worden meerdere veroordelingen bij elkaar opgeteld. Het is niet vereist dat de uitspraak waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden.
Een eens gepleegd misdrijf wordt – gelijk het staande beleid inzake eerste toelating – niet blijvend tegengeworpen. Ingeval van een veroordeling wegens drugs , zeden dan wel geweldsmisdrijven bedraagt de termijn, gedurende welke de veroordeling een contra indicatie vormt voor vergunningverlening, tien jaren. Ingeval van een veroordeling wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren. De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing indien sprake is van het bij herhaling plegen van misdrijven.


2.17. Niet in geschil is dat eiseres bij vonnis van het Gerechtshof te Leeuwarden van
9 juli 1998 (zaaknummer 18-081155-96) is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf wegens het meermalen plegen van diefstal (artikel 310 van het Wetboek van strafrecht).
Evenmin is in geschil dat eiseres bij vonnis van de politierechter te Breda van 17 juni 1999 (zaaknummer 02-018154-98) is veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf wegens het wederom plegen van diefstal, nu door twee of meer verenigde personen (artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht).

2.18. Vervolgens overweegt de rechtbank dat nu in het onderhavige geval sprake is
van het bij herhaling plegen van een misdrijf dit volgens het beleid van verweerder, in tegenstelling tot het standpunt van eiseres, tegengeworpen blijft worden.

2.19. De rechtbank overweegt verder dat het beleid in WBV 2007/11 zogenaamd begunstigend beleid betreft. Aan verweerder komt op dit punt beleidsvrijheid toe.
Derhalve heeft de rechtbank slechts een beperkte toetsingsbevoegdheid.

2.20. Met betrekking tot het door eiseres aangevoerde dat er gezien de omstandigheid dat het meest recent gepleegde feit dateert van tien jaar geleden reden is gelegen voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb, overweegt de rechtbank het volgende.

2.21. Voornoemde door eiseres aangevoerde omstandigheid is een reeds door het beleid
voorzien geval en valt daarmee buiten het toepassingsbereik van artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juli 2005 (LJN: AU0289).

2.22. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM vanwege het feit dat zij acht kinderen en een partner met de Nederlandse nationaliteit heeft, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 3 november 2004 (JV 2005/13) en van 24 maart 2006 (JV 2006/171), dat de toetsing van artikel 8 van het EVRM in dit kader niet aan de orde is. Bij de beoordeling van het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, hoeft geen rekening met artikel 8 van het EVRM te worden gehouden.
De bevoegdheid van verweerder om in afwijking van de hoofdregel dat een verblijfsvergunning op aanvraag wordt verleend, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, is in artikel 3.6 van het Vb 2000 immers begrensd tot de in die bepaling limitatief opgesomde beperkingen waaronder verblijf kan worden toegestaan.. Reeds omdat in de vreemdelingenwetgeving en het bij de toepassing daarvan gevoerde beleid is voorzien in een specifieke beperking die betrekking heeft op het uitoefenen van gezinsleven is dat verder evenmin een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.

2.23. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij ten onrechte niet op haar bezwaar is gehoord, overweegt de rechtbank als volgt.

2.24. Uitgangspunt is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte regel dat er voor het bestuur een hoorplicht is in de bezwaarprocedure. Artikel 7:3 van de Awb somt de uitzonderingen op deze algemene regel op. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie. Gelet op hetgeen door eiseres in bezwaar is aangevoerd, deed naar het oordeel van de rechtbank deze situatie zich hier voor. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het horen in bezwaar.

2.25. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep voor ongegrond dient te worden gehouden.

2.26. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.

2.27. Mitsdien wordt beslist als volgt.


3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. K.M.A.W. van Mulken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2009.

10 augustus 2009

Pardonner die kort in Duitsland was en daar asiel aanvroeg (uitspraak)

LJN: BJ4884, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09 / 6227 en AWB 09 / 6226

Datum uitspraak: 07-08-2009
Datum publicatie: 10-08-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Beroep gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde schriftelijk kenbare handeling, strekkende tot het niet doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud), WBV 2007/11, (RANOV). Verweerder heeft het aanbod niet gedaan omdat niet gebleken is van ononderbroken verblijf in Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker op 8 februari 2002 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en op 6 juni 2002, na een claimakkoord van de Duitse autoriteiten, aan de Nederlandse autoriteiten is overgedragen. Verzoeker heeft betoogd dat zijn verblijf in Duitsland de facto slechts van korte duur is geweest en dat hij niet de intentie had om zich in Duitsland te vestigen. Volgens verweerder moet indien sprake is van een Dublinclaim onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarin een asielaanvraag is ingediend enerzijds en de situatie waarin géén asielaanvraag is ingediend anderzijds. Alléén in laatstgenoemde situatie komt volgens verweerder betekenis toe aan de verblijfsduur in de andere lidstaat en aan de intentie die aan het verblijf aldaar ten grondslag ligt. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker het gestelde omtrent de werkelijke duur en intentie van zijn verblijf in Duitsland niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd. Ook wanneer zou moeten worden aangenomen dat de intentie om zich in Duitsland te vestigen er aan de zijde van verzoeker niet zou zijn, acht de voorzieningenrechter het niet op voorhand onredelijk dat de consequenties van het indienen van een asielaanvraag in een andere lidstaat in beginsel voor rekening en risico komen van degene die de aanvraag indient. In de door verzoeker aangevoerde omstandigheden heeft verweerder geen grond hoeven vinden om de inherente afwijkingsbevoegdheid toe te passen. Het door verzoeker op enkele uitspraken van voorzieningenrechters van verschillende zittingsplaatsen gebaseerde beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op.

Overigens rechtspraak.nl was vergeten de uitspraak te anonimiseren.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...