Bij een zaak rond een pardonvergunning horen artikel 8 EVRM aspecten niet te worden meegenomen (uistpraak ABRRvS)
LJN: BL7404, Raad van State , 200907409/1/V1
Datum uitspraak: 05-03-2010
Datum publicatie: 15-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / geen beroep op artikel 8 EVRM
Door te oordelen dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling had dienen te betrekken of in dit geval sprake is van de uitoefening van gezinsleven en, zo ja, van een (gerechtvaardigde) inmenging daarin, heeft de rechtbank niet onderkend dat de omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating hier te lande voor het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM buiten het bereik vallen van de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het VV 2000 genoemde beperking. Voor zover de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating omdat het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven daartoe noopt, staat hem de mogelijkheid open een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor dat verblijfsdoel in te dienen. Aldus is de naleving van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht voldoende verzekerd. Dat voor het indienen van een zodanige aanvraag leges is verschuldigd, zoals de vreemdeling heeft opgemerkt, leidt gezien de in artikel 3.34f, eerste lid, van het VV 2000 opgenomen mogelijkheid tot vrijstelling van die verplichting niet tot een ander oordeel. Dat geldt gezien de in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 voorziene vrijstelling evenzeer ten aanzien van het door de vreemdeling genoemde vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 05-03-2010
Datum publicatie: 15-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / geen beroep op artikel 8 EVRM
Door te oordelen dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling had dienen te betrekken of in dit geval sprake is van de uitoefening van gezinsleven en, zo ja, van een (gerechtvaardigde) inmenging daarin, heeft de rechtbank niet onderkend dat de omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating hier te lande voor het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM buiten het bereik vallen van de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het VV 2000 genoemde beperking. Voor zover de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating omdat het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven daartoe noopt, staat hem de mogelijkheid open een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor dat verblijfsdoel in te dienen. Aldus is de naleving van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht voldoende verzekerd. Dat voor het indienen van een zodanige aanvraag leges is verschuldigd, zoals de vreemdeling heeft opgemerkt, leidt gezien de in artikel 3.34f, eerste lid, van het VV 2000 opgenomen mogelijkheid tot vrijstelling van die verplichting niet tot een ander oordeel. Dat geldt gezien de in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 voorziene vrijstelling evenzeer ten aanzien van het door de vreemdeling genoemde vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties