20 maart 2010

Geen situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn in Herat en Diyala (uitspraak Raad van State)

LJN: BL8125, Raad van State , 200909294/1/V2

Datum uitspraak: 04-03-2010
Datum publicatie: 19-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Irak / provincie Diyala / geen situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn
In voormeld arrest van 20 januari 2009 heeft het EHRM geoordeeld dat de algemene veiligheidssituatie in Irak niet zodanig is dat er substantiële gronden zijn om aan te nemen dat burgers die naar dit land worden teruggestuurd louter vanwege hun aanwezigheid aldaar een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken, in onderlinge samenhang bezien, blijkt niet dat sindsdien een zodanige verslechtering van de veiligheidssituatie in de provincie Diyala heeft plaatsgevonden dat ten aanzien van de situatie in die provincie ten tijde van de totstandkoming van voormeld besluit tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. De rechtbank heeft onder die omstandigheden in het door de vreemdeling aangevoerde, waaronder het rapport van de UNHCR, ten onrechte aanleiding gezien het standpunt van de staatssecretaris dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich ten tijde van belang in de provincie Diyala de situatie voordeed, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, en hij op die grond niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ontoereikend gemotiveerd te achten. De grief slaagt.






2. LJN: BL8114, Raad van State , 200909252/1/V2

Datum uitspraak: 12-03-2010
Datum publicatie: 19-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Afghanistan / provincie Herat / geen situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn
Alhoewel uit de door de vreemdeling overgelegde documenten naar voren komt dat in Afghanistan sprake is van een verslechtering van de algemene veiligheidssituatie, een toename van het aantal veiligheidsincidenten en conflictgerelateerde slachtoffers en dat het conflict is geïntensiveerd en zich heeft verspreid naar voorheen stabiele gebieden, kan daaruit niet worden afgeleid dat de mate van het willekeurig geweld in het kader van het door de vreemdeling gestelde gewapend conflict ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 1 november 2009 dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger in de provincie Herat, louter door zijn aanwezigheid in die provincie, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld. De staatssecretaris heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich op dat moment aldaar de situatie voordeed, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, zodat hij ook op die grond geen aanspraak op bescherming kan ontlenen aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 1 november 2009 in zoverre ten onrechte ontoereikend gemotiveerd geacht. De tweede grief slaagt eveneens.

Bron: rechtspraak.nl

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...