Posts tonen met het label pardonvergunning. Alle posts tonen
Posts tonen met het label pardonvergunning. Alle posts tonen

04 december 2014

Ooit Pardonvergunning niet willen hebben en nu met lege handen vanwege gesteld verkeerd advies (uitspraak)


ECLI:NL:RBDHA:2014:14763

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 04-12-2014
Datum publicatie 04-12-2014
Zaaknummer AWB 14/14935
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Verweerder heeft de aanvraag voor een vergunning vanwege schrijnendheid terecht afgewezen. Verweerder heeft de individuele omstandigheden gewogen en onvoldoende onderscheidend mogen vinden.
Wetsverwijzingen
Vreemdelingenwet 2000, geldigheid: 2014-12-04
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/14935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, met als doel “overige humanitaire redenen” afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Bij besluit van 2 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1976. Eiser is 17 oktober 1999 Nederland ingereisd.
Eiser heeft op 18 oktober 1999 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 15 maart 2000 is zijn aanvraag om toelating als vluchteling afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Wel is eiser bij dit besluit in aanmerking gebracht voor een voorwaardelijke vergunning tot verblijf met ingang van 17 oktober 1999 tot 17 oktober 2000 in verband met de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan. Deze vergunning is uiteindelijk verlengd tot 17 oktober 2002.
Op 12 september 2002 heeft eiser, na beëindiging van categoriale beschermingsbeleid voor Afghanistan, een tweede asielaanvraag ingediend. Ook deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 12 september 2004. Het daartegen gerichte beroep is ongegrond verklaard en het daartegen gerichte hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft eiser op 14 november 2005 een derde asielaanvraag ingediend.
Hangende deze procedure is aan eiser het aanbod gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov, ook wel (generaal) pardonregeling genoemd). Om in aanmerking te komen voor een dergelijke vergunning diende eiser, zoals de Regeling vereiste, alle lopende procedures in te trekken. Bij brief van 27 april 2008 heeft eiser door tussenkomst van zijn advocaat laten weten geen gebruik te maken van het aanbod en zijn asielverzoek niet in te trekken. Op 18 september 2008 is vanuit verweerder aan eisers toenmalige advocaat nogmaals gevraagd of het niet verstandiger is om wel op het aanbod in te gaan omdat de kans op een succesvolle asielprocedure kleiner is en de Ranov-vergunning een zekerheid is. Ook toen is namens eiser volhard in de weigering om op het aanbod in te gaan.
2. Eisers derde asielaanvraag is bij besluit van 29 mei 2009 afgewezen en ook deze afwijzing is tot in hoger beroep bevestigd.
3. Op 16 april 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek wegens gezondheidsredenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze aanvraag is afgewezen en de afwijzing is tot in hoger beroep bevestigd.
4. Op 1 augustus 2013 heeft eiser de aanvraag op grond van schrijnende omstandigheden ingediend die ten grondslag ligt aan het beroep waarop de rechtbank in deze uitspraak zal beslissen. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij volledig ingeburgerd is en over een uitgebreid sociaal netwerk beschikt. Hij heeft een opleiding gevolgd en gedurende één jaar gewerkt. Eiser heeft verder gewezen op zijn psychische klachten en hij stelt dat hij als gevolg van onjuiste advisering geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod aan hem een pardonvergunning te verlenen. Eiser stelt dat hem is voorgehouden dat gezinshereniging met een pardonvergunning niet mogelijk zou zijn. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag bewijsstukken overgelegd waaronder een diploma reiniging rollend materieel, een verklaring van zijn voormalig werkgever, diverse steunverklaringen en handtekeningen.
5. Verweerder heeft bij besluit van 21 januari 2014 de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft verder uiteengezet dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormen om hem vrij te stellen van het mvv-vereiste. Verweerder concludeert, onder verwijzing naar de procedure rondom de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, dat de medische omstandigheden geen aanleiding vormen om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste en dat er verder geen beletselen zijn als bedoeld in artikel 8 EVRM. Verder heeft verweerder in het besluit uitvoerig gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om eiser op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) (de zgn. hardheidsclausule) vrij te stellen van het mvv-vereiste. In samenvattende zin heeft verweerder hierover geconcludeerd dat de combinatie van gronden die eiser aanvoert onvoldoende zijn om te oordelen dat sprake is van een bijzondere situatie. Volgens verweerder is eiser weliswaar drie jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning, en heeft hij ruim dertien jaar in Nederland verbleven en is sprake van integratie in de Nederlandse samenleving, maar voor een groot deel is dit voortgekomen uit het feit dat eiser, nadat zijn verblijfsvergunning niet werd verlengd, in Nederland is gebleven en nieuwe verblijfsprocedures is gestart die niet tot verblijf hebben geleid. Hiermee kon eiser rekening houden. Ook de gevolgen om niet in te gaan op het aanbod voor een pardonvergunning komt volgens verweerder voor eisers eigen rekening. Eisers medische problemen zijn weliswaar ernstig, maar niet zodanig ernstig dat vertrek zeer moeilijk te realiseren is.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
7. Eiser voert in beroep aan dat op korte termijn een second opinion zal worden uitgevoerd met betrekking tot de medische omstandigheden van eiser. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte in bezwaar niet is gehoord. Eiser is van mening dat verweerder dient te motiveren waarom het aanhoudende ziektebeeld van eiser geen aanleiding vormt de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. Verder is eiser van mening dat verweerder dient te motiveren waarom de gang van zaken rondom de pardonvergunning aanleiding zou kunnen zijn de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen.
8. De rechtbank stelt voorop dat de al in bezwaar door eiser aangekondigde second is uitgebleven. Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat deze er ook niet meer gaat komen vanwege financiële redenen. Dit betekent dat de rechtbank bij haar beoordeling dan uit dient te gaan van de juistheid van de stellingen van verweerder omtrent eisers gezondheidstoestand omdat de juistheid verder ook niet door eiser wordt betwist. Dit betekent dat verweerder in de door eiser aangevoerde medische redenen terecht geen aanleiding heeft gezien om eiser op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 vrij te stellen van het mvv-vereiste.
9. Ter zitting is verder desgevraagd gebleken dat eiser geen beroep doet op het door artikel 8 EVRM beschermde recht op privé-leven.
10. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden toegelicht en aangevoerd dat hij meent dat verweerder ten onrechte de door hem aangevoerde omstandigheden ieder voor zich heeft beschouwd, maar niet in onderlinge samenhang. Volgens eiser hadden de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wel aanleiding moeten zijn om hem op grond van de hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv-vereiste. Volgens eiser heeft verweerder dit onvoldoende gemotiveerd.
11. De rechtbank stelt voorop dat zij verweerders weigering om toepassing te geven aan artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 terughoudend dient te toetsen en dat de rechtbank niet daarvoor haar eigen oordeel in de plaats mag stellen. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de weigering eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet buiten de grenzen van de hem toekomende bevoegdheid getreden door eisers aanvraag af te wijzen wegens het ontbreken van een mvv. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder geen oog heeft gehad voor eisers omstandigheden zowel individueel als in onderlinge samenhang bezien. Verweerder maakt in zijn (primaire) besluit namelijk uitdrukkelijk melding van de ‘combinatie van gronden’, zoals door eiser aangevoerd. Verweerder heeft bij zijn afwijzende oordeel mogen betrekken dat eisers situatie in essentie die is van een (meermaals) uitgeprocedeerde asielzoeker die, ondanks de herhaaldelijke afwijzingen, zijn verblijf heeft voortgezet. Verweerder had voor deze groep, voor zover die onder de werking van de oude vreemdelingenwet Nederland was binnengekomen, voorzien in de hiervoor al aangehaalde pardonregeling. Ook eiser behoorde tot de doelgroep van deze pardonregeling en had de mogelijkheid zijn verblijf in Nederland (blijvend) te legaliseren. Het is, met de wetenschap van nu, uiteraard bijzonder pijnlijk dat eiser destijds dit aanbod heeft afgeslagen. In zijn oordeelsvorming heeft verweerder dit evenwel niet ten voordele van eiser hoeven te wegen. Duidelijk is dat verweerder terzake geen enkel verwijt kan worden gemaakt, integendeel, verweerder heeft destijds nog actief aangedrongen op aanvaarding door eiser van de pardonvergunning. Eisers niet onderbouwde stellingen dat hij verkeerd geïnformeerd zou zijn door zijn toenmalige gemachtigde hebben verweerder niet tot een ander oordeel hoeven te brengen. Voor zover eiser zou menen dat er geen beletsel hoeft te zijn om hem nu vergelijkbaar aanbod te doen, heeft verweerder ter zitting er terecht op gewezen dat deze pardonregeling is beëindigd en dat een van de voorwaarden van deze pardonregeling was dat alle lopende aanvragen en procedures beëindigd zouden worden. Dit heeft eiser destijds niet gedaan.
13. De ter zitting aangevoerde omstandigheid dat contact is gelegd met de burgemeester van ’s-Hertogenbosch kan de rechtbank niet in haar oordeelvorming betrekken hetgeen overigens ook geldt voor de vele handtekeningen die eiser heeft ingezameld. In juridische zin kan daaraan geen betekenis worden gehecht. Eiser zelf heeft ter zitting nog gewezen op een krantenknipsel waarin gesproken wordt over het lot van uitgeprocedeerde asielzoekers in Afghanistan. Ook daaraan kan de rechtbank in deze procedure geen betekenis aan toe kennen. Het betreft asielgerelateerde aspecten die niet in een procedure als deze thuis horen. Eiser heeft bovendien al driemaal een asielprocedure vergeefs doorlopen.
14. Gelet op de uitvoerige motivering van het besluit van 21 januari 2014 en hetgeen eiser in bezwaar tegen dat besluit heeft aangevoerd, was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft dus van het horen van eiser in bezwaar kunnen afzien.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.






28 oktober 2014

Kamerstukken vreemdelingenbeleid vanaf 21 oktober tot nu

 Ik  heb even ruzie met de layout maar u komt er wel uit hoop ik:
 
Vreemdelingenbeleid; Brief regering; Aanpassing nareisbeleid (38 kB)

27-10-2014 | Kamerstuk 19637 nr. 1904 | Tweede Kamer  
Antwoord op vragen van het lid Voortman over de situatie in de IJsselhallen in Zwolle (38 kB)

27-10-2014 | Kamervragen (Aanhangsel) 2014-2015, 331 | Tweede Kamer
Het bericht dat de rechters bij de Raad van State zelden de kant van de vluchteling kiezen (38 kB)

24-10-2014 | Kamervragen zonder antwoord 2014-2015, 2014Z18814 | Tweede Kamer
Vreemdelingenbeleid; Brief regering; Kabinetsreactie op het ACVZ-advies ‘Sporen uit het verleden’ (59 kB)

23-10-2014 | Kamerstuk 19637 nr. 1903 | Tweede Kamer
Vreemdelingenbeleid; Brief regering; Informatie over het beleid voor asielzoekers naar landen waar ebola heerst en over het beleid voor migranten die naar Nederland komen uit landen waar ebola heerst (40 kB)

23-10-2014 | Kamerstuk 19637 nr. 1902 | Tweede Kamer
Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van de leden Gesthuizen, Van Ojik en Voordewind over opvang en terugkeer van vluchtelingen (Kamerstuk 34006, nr. 2) (52 kB)

23-10-2014 | Niet-dossierstuk, 2014D37761 | Tweede Kamer  22-10-2014 | Kamervragen zonder antwoord 2014-2015, 2014Z18664 | Tweede Kamer Lijst van ingekomen stukken (41 kB)



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

14 oktober 2010

Niet te laat in bezwaar tegen afwijzen Pardonvergunning (uitspraak raad van State)

LJN: BN9962, Raad van State , 201000301/1/V1

Datum uitspraak: 05-10-2010
Datum publicatie: 11-10-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep



Inhoudsindicatie: Ranov / ontvankelijkheid bezwaar / verschoonbare termijn overschrijding
Nu de staatssecretaris zich vanaf de totstandkoming van de Regeling op het standpunt heeft gesteld dat tegen de ambtshalve weigering een aanbod te doen op grond van de Regeling geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend (zie onder meer Kamerstukken II 2006/07, 31 018, nr. 3, blz. 35 en 39) en daarin in individuele zaken heeft volhard tot 3 december 2008, de vreemdeling voorts heeft verklaard dat hij eerst na kennisneming van die uitspraak wist dat hij bezwaar kon maken en hij binnen vier weken na die uitspraak bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem verzonden minuut, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte heeft ontvangen in het door hem gemaakte bezwaar.


www.rechtspraak.nl

27 augustus 2010

Ook een voorwaardelijk opgelegde straf blokkeert het krijgen van een Pardonvergunning (uitspraak Raad van State)

LJN: BN4812, Raad van State , 200905481/1/V2

Datum uitspraak: 16-08-2010
Datum publicatie: 23-08-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / contra-indicatie / gevaar voor de openbare orde / veroordeling wegens misdrijf / ten uitvoer gelegde voorwaardelijke gevangenisstraf
Volgens de Regeling, zoals neergelegd in het WBV 2007/11, wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Evenbedoelde verblijfsvergunning wordt evenwel niet verleend, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien, voor zover thans van belang, wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt. Niet in geschil is dat de vreemdeling wegens het plegen van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en dat de volledige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één maand voor zover eerder voorwaardelijk opgelegd, is bevolen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat bij de berekening van de totaal opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen rekening kan worden gehouden met een tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke veroordeling is een veroordeling tot een bepaalde straf, maar met het bevel de tenuitvoerlegging van die straf op te schorten. In dit geval heeft de rechter bij een latere veroordeling de tenuitvoerlegging alsnog bevolen. In aanmerking genomen dat aan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf een rechterlijk oordeel ten grondslag ligt en dat de Regeling mede ten doel heeft de openbare orde te beschermen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen straf in de zin van de Regeling en heeft hij derhalve terecht deze gevangenisstraf meegeteld in de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De grief slaagt.


Bron: rechtspraak.nl

31 mei 2010

Burgemeestersverklaring in een Pardonzaak. IND had onderzoek moeten doen (uitspraak)

LJN: BM6107, Raad van State , 200909997/1/V2

Datum uitspraak: 25-05-2010
Datum publicatie: 31-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep


Inhoudsindicatie: Ranov / vereiste van ononderbroken verblijf / uitblijven mededeling burgemeester na aanmelding / zorgvuldigheid
Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het besluit van 18 maart 2009 niet aan de in 2.1.1, tweede alinea, vermelde criteria werd voldaan. In aanmerking genomen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2010 in zaak nr. 200908198/1/V2 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de Regeling naar strekking en reikwijdte een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid vormt, betoogt de staatssecretaris terecht dat de door de vreemdeling overgelegde verklaringen niet kunnen dienen als bewijs dat niettemin sprake is van ononderbroken verblijf, nu zowel uit het WBV 2007/11 als uit de in 2.1.1, derde alinea, vermelde toelichting van de staatssecretaris op de Regeling blijkt dat bij de totstandkoming daarvan uitdrukkelijk ervoor is gekozen om andere bewijsmiddelen over het verblijf van een vreemdeling in Nederland niet te betrekken bij de terzake te verrichten beoordeling. De grieven kunnen echter, gelet op het hieronder overwogene, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De staatssecretaris heeft niet bestreden dat de vreemdeling zich bij brief van 20 augustus 2008 tot de burgemeester van Alkmaar heeft gewend voor een verklaring over zijn verblijf in die gemeente. Uit de in 2.1.1. vermelde toelichting van de staatssecretaris op de Regeling blijkt dat een burgemeester, ook indien hij geen verklaring heeft kunnen afgeven, aan de staatssecretaris mededeling dient te doen van het feit dat hij ten aanzien van een vreemdeling die zich bij hem heeft gemeld geen verklaring kan afgeven. Nu niet is gebleken dat ten tijde van het nemen van het besluit van 18 maart 2009 door de burgemeester van Alkmaar ten aanzien van de vreemdeling zodanige mededeling was gedaan, heeft de staatssecretaris zich niet op zorgvuldige wijze ervan vergewist dat geen sprake was van ononderbroken verblijf. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen.


Bron: rechtspraak.nl

29 maart 2010

Taakstraf waarbij subsidiair vervangende hechtenis is opgelegd is genoeg om pardon verblijfsvergunning te weigeren (uitspraak Raad van State)

LJN: BL9297, Raad van State , 200907388/1/V1

Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 29-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Ranov / openbare orde / bij taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste een maand is contra-indicatie
Het beleid inzake ongewenstverklaring zoals weergegeven in 2.3.2 is als uitgangspunt genomen voor het in de Regeling opgenomen openbare orde criterium. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2009 in zaak nr. 200906810/1/V1, www.raadvanstate.nl) kan in het voetspoor van dat beleid bij de toepassing van de Regeling jeugddetentie gelijk worden gesteld met gevangenisstraf. Volgens het beleid inzake ongewenstverklaring wordt een taakstraf, waarbij subsidiair vervangende hechtenis is opgelegd van ten minste één maand, gelijkgesteld met een gevangenisstraf, waaronder jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten minste één maand bedraagt. Hieruit volgt dat voor de toepassing van het beleid inzake ongewenstverklaring een door de kinderrechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste één maand gelijk kan worden gesteld met een door de rechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde vervangende hechtenis van ten minste één maand. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, waar in de Regeling de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis van ten minste één maand geldt als contra indicatie voor het doen van een aanbod, voor de toepassing van de Regeling een door de kinderrechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste één maand wegens het plegen van een geweldsmisdrijf evenzeer geldt als contra indicatie. De grief faalt.


Bron: www.rechtspraak.nl

16 maart 2010

Bij een zaak rond een pardonvergunning horen artikel 8 EVRM aspecten niet te worden meegenomen (uistpraak ABRRvS)

LJN: BL7404, Raad van State , 200907409/1/V1

Datum uitspraak: 05-03-2010
Datum publicatie: 15-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ranov / geen beroep op artikel 8 EVRM


Door te oordelen dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling had dienen te betrekken of in dit geval sprake is van de uitoefening van gezinsleven en, zo ja, van een (gerechtvaardigde) inmenging daarin, heeft de rechtbank niet onderkend dat de omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating hier te lande voor het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM buiten het bereik vallen van de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het VV 2000 genoemde beperking. Voor zover de vreemdeling stelt aanspraak te hebben op toelating omdat het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven daartoe noopt, staat hem de mogelijkheid open een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor dat verblijfsdoel in te dienen. Aldus is de naleving van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht voldoende verzekerd. Dat voor het indienen van een zodanige aanvraag leges is verschuldigd, zoals de vreemdeling heeft opgemerkt, leidt gezien de in artikel 3.34f, eerste lid, van het VV 2000 opgenomen mogelijkheid tot vrijstelling van die verplichting niet tot een ander oordeel. Dat geldt gezien de in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 voorziene vrijstelling evenzeer ten aanzien van het door de vreemdeling genoemde vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf.


Bron: rechtspraak.nl

23 februari 2010

Horen in bezwaar in een pardonzaak (uitspraak Raad van State)

LJN: BL4563, Raad van State , 200907090/1/V2

Datum uitspraak: 12-02-2010
Datum publicatie: 19-02-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep


Inhoudsindicatie: Horen / bezwaar eerder ten onrecht niet-ontvankelijk verklaard / Ranov / minuut biedt inzicht in gronden
Uit de tekst van artikel 7:3 van de Awb, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming ervan kan worden afgeleid dat, indien een bestuursorgaan een bezwaar alsnog inhoudelijk dient te behandelen nadat het dat bezwaar eerder ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, het reeds om die reden niet meer van het horen van belanghebbenden kan afzien. Dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juni 2008 in zaak nr. 20000038/1; www.raadvanstate.nl), de minuut een intern stuk is dat een rol speelt in het besluitvormingsproces maar geen deel uitmaakt van het uiteindelijke besluit, en de rechtbank in zoverre terecht heeft overwogen dat geen inhoudelijk primair besluit voorlag, betekent evenmin dat de staatssecretaris reeds om die reden ten onrechte van het horen heeft afgezien. Daartoe is van belang dat de voorwaarden van de Regeling kenbaar neergelegd zijn in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2007/11 en in de op de vreemdelingen betrekking hebbende minuten, hoewel – zoals uit voormelde uitspraak van 26 juni 2008 voortvloeit – daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt ter vaststelling van de gronden waarom aan hen niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan, niettemin inzicht in die gronden wordt geboden en de vreemdelingen in de brief van 12 december 2007 daarop ook gemotiveerd zijn ingegaan.

01 december 2009

Wanneer is er ondanks verblijf in het buitenland sprake van ononderbroken verblijf van iemand die een pardonvergunning wil? (uitspraak)

LJN: BK4525,President Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/4221, 08/25655

Datum uitspraak: 12-11-2009
Datum publicatie: 01-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: RANOV / ononderbroken verblijf / asielaanvraag in ander land / Dublinclaim / gelijkheidsbeginsel / redelijk beleid



Verweerder heeft ter zitting zijn beleid ten aanzien van de voorwaarde van ‘ononderbroken verblijf’ als volgt nader toegelicht. Een Dublinclaim zonder dat de vreemdeling een asielaanvraag in het betreffende Dublinland heeft ingediend, wordt bij een verblijf van korter dan twee weken in beginsel niet tegengeworpen. Indien aan de Dublinclaim een asielaanvraag is verbonden, of er sprake is van verblijf langer dan twee weken, dan wel indien er anderszins indicaties zijn dat de vreemdeling de intentie had zich in het buitenland te vestigen, wordt niet voldaan aan het vereiste van ‘ononderbroken verblijf’. De rechtbank is van oordeel dat indien een vreemdeling een asielaanvraag in een ander land heeft ingediend, verweerder in beginsel kan aannemen dat deze aanvraag is gedaan met de intentie om zich in dat andere land te vestigen. Het is dan aan de vreemdeling om zulks te weerleggen. Geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid met betrekking tot de situatie dat bij een Dublinclaim als gevolg van een verblijf korter dan twee weken wordt gekeken naar de achterliggende omstandigheden van dat verblijf. Betreffend onderscheid ook niet kennelijk onredelijk.

Bron: www.rechtspraak.nl



26 november 2009

Geen pardonvergunning door verschillende identiteiten (uistpraak)

LJN: BK4565, Rechtbank 's-Gravenhage , AWb 09/21539 en 09/18807

Datum uitspraak: 19-11-2009
Datum publicatie: 26-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig


Inhoudsindicatie: Identiteitsherstel, gebruik van verschillende identiteiten in verschillende procedures. Uit het beleid van verweerder volgt dat aan iemand die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten heeft opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht, geen verblijf op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Regeling) wordt verleend. Niet in geschil is dat eiser onder de ene naam asiel heeft aangevraagd, onder een andere naam een EU-verblijfsdocument heeft aangevraagd, en in het kader van de mogelijkheid tot herstel van zijn identiteit, weer een andere naam - zijn werkelijke naam - heeft opgegeven. Gelet op het doel en de strekking van de Regeling legt de rechtbank dit beleid zo uit dat, om te kunnen bepalen dat iemand niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Regeling, voldoende moet vaststaan dat in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten zijn gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat eiser in verschillende procedures verschillende identiteiten en nationaliteiten heeft gebruikt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf op grond de Regeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de voorlopige voorziening af.

Bron: www.rechtspraak.nl




27 oktober 2009

Nog een uitspraak waaruit blijkt dat de IND moet afgaan wat betreft de verblijfsgrond voor een verblijfsvergunning op de intentie die blijkt uit de aanvraag (uitspraak rechtbank in pardonzaak: lijkt me belangrijk om te lezen in pardonzaken)

Ging het eerder deze week over een verblijfsvergunning waar de aanvrager op het formulier het verkeerde vakje had aangekruist terwijl uit de begeleidende brief bleek dat hij een andere verblijfsvergunning wilde, hier heeft de IND op een aanvraag om een pardonvergunning die niet als verblijfsgrond in de Vc stond daarom dit gezien als een aanvraag voor een verblijfsvergunning "conform beschikking minister" en dat mag dus niet volgens de rechter. Voor advocaten die pardonners bijstaan lijkt het me een goed idee om te handelen voor hun zaken op zitting komen!!!


LJN: BK1129, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Utrecht , AWB 08/44521


Datum uitspraak: 21-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verzoeker heeft bij brief van 13 maart 2008 verzocht om een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. Hij heeft in dat kader een bezwaarprocedure doorlopen. Verweerder heeft de brief van 13 maart 2008 eveneens aangemerkt als een aanvraag om toekenning van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “conform beschikking Staatssecretaris” en heeft daar op 17 december 2008 op beslist. Gelet op het stelsel van de wet en de daarin opgenomen regeling omtrent het verlenen van ambtshalve verblijfsvergunningen heeft verweerder - zo stelt de voorzieningenrechter ambtshalve vast - niet de ruimte om uit eigen beweging een ingediende aanvraag op te vatten als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb, indien uit de tekst noch de strekking van die brief volgt dat is gevraagd om een dergelijke verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de brief van 13 maart 2008 niet dat verzoeker beoogd heeft een aanvraag te doen als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb, nu uit de tekst en strekking van de brief volgt dat verzoeker alleen heeft verzocht om hem in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. De brief van 13 maart 2008 is door verweerder ten onrechte aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb. De omstandigheid dat verweerder dit heeft gedaan uit oogpunt van zorgvuldigheid, mede gelet op de op dat moment bestaande onduidelijkheid of tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Ranov-regeling bezwaar kon worden gemaakt, kan hieraan - gelet op de imperatieve formulering van artikel 3.6 van het Vb - niet afdoen.




Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht

Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer

zaaknummer: AWB 08/44521


uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen


[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1984, van gestelde Guinese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht,

en

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez.


Inleiding

1.1 Aan de orde is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 7 januari 2009 tegen het besluit van 17 december 2008 strekkende tot afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: "conform beschikking Staatssecretaris".

1.2 Ingevolge artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag niet opgeschort. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaar is beslist.

1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 7 oktober 2009, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.


Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 Ingevolge artikel 78 van de Vw beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank, indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar of het administratief beroep, dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning, zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar of administratief beroep.

2.3 De voorzieningenrechter ziet om de navolgende reden aanleiding om aan artikel 78 van de Vw toepassing te geven.

2.4 Verzoeker heeft bij brief van 13 maart 2008 verzocht hem in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling ‘afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet’ (hierna: de Ranov-regeling). Op grond van die brief heeft verweerder verzoeker op 27 maart 2008 de interne minuut toegezonden, waaruit blijkt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Op 28 maart 2008 is tegen de minuut bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 29 mei 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft bij besluit van 26 februari 2009 het besluit van 29 mei 2008 ingetrokken, opnieuw op het bezwaar beslist en dit bezwaar ongegrond verklaard.

2.5 Verweerder heeft voornoemde brief van 13 maart 2008 aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “conform beschikking Staatssecretaris”. Bij besluit van 17 december 2008 heeft verweerder die aanvraag afgewezen op de grond dat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hij heeft in dit kader verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek ligt thans ter beoordeling voor.

2.6 Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw bepaalt dat de Minister bevoegd is ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.

2.7 Artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt de beperkingen waaronder de Minister een verblijfsvergunning kan verlenen. Het derde lid bepaalt dat de Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw, ook kan verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid.

2.8 Artikel 3.6, eerste lid, van het Vb bepaalt dat een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 14 van de Vw, slechts ambtshalve kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken of verblijf als alleenstaande minderjarig vreemdeling. Op grond van het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.

2.9 Artikel 3.17a van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) bepaalt dat als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb, worden aangewezen de beperkingen verband houdende met verblijf als meerderjarige ex-bama, afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet en voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.

2.10 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij brief van 13 maart 2008 heeft verzocht om een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. Verweerder heeft bij brief van 27 maart 2008 aan verzoeker de minuut inzake de ambtshalve weigering van de verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling doen toekomen. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 3 december 2008, LJN: BG5955 en LJN: BG5956) is het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Ranov-regeling een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw dient te worden gelijkgesteld met een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Zoals in rechtsoverweging 2.4 is aangegeven heeft verzoeker in het kader van die procedure een bezwaarprocedure doorlopen en is bij besluit van 26 februari 2009 het besluit van 29 mei 2008 ingetrokken en is het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.

2.11 Artikel 14, eerste lid, van de Vw bepaalt dat verweerder bevoegd is tot het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning. Deze bevoegdheid is beperkt tot de in artikel 3.6 van het Vb en artikel 3.17a van het VV genoemde beperkingen. De beperking waarover het besluit van 17 december 2008 gaat, valt niet onder de opgesomde beperkingen in het Vb en het VV. Deze ambtshalve beperkingen zijn, gelet op de bewoordingen van artikel 3.6 van het Vb, limitatief. Gelet op het stelsel van de wet en de daarin opgenomen regeling omtrent het verlenen van ambtshalve verblijfsvergunningen heeft verweerder - zo stelt de voorzieningenrechter ambtshalve vast - niet de ruimte om uit eigen beweging een ingediende aanvraag op te vatten als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb, indien uit de tekst noch de strekking van die brief volgt dat is gevraagd om een dergelijke verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de brief van 13 maart 2008 niet dat verzoeker beoogd heeft een aanvraag te doen als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vb, nu uit de tekst en strekking van de brief volgt dat verzoeker alleen heeft verzocht om hem in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov-regeling. De brief van 13 maart 2008 is door verweerder ten onrechte aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb. De omstandigheid dat verweerder dit heeft gedaan uit oogpunt van zorgvuldigheid, mede gelet op de op dat moment bestaande onduidelijkheid of tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Ranov-regeling bezwaar kon worden gemaakt, kan hieraan - gelet op de imperatieve formulering van artikel 3.6 van het Vb - niet afdoen.

2.12 Uit het voorgaande volgt dat voor verweerder niet bevoegd was het besluit van 17 december 2008 te nemen.

2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 78 van de Vw het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2008 gegrond verklaren, nu verweerder dit besluit in strijd met de artikelen 3.6 van het Vb en 3.17a van het VV heeft genomen. Voorts zal hij dit besluit, doende wat verweerder in bezwaar behoort te doen, herroepen.

2.14 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, doende wat verweerder in bezwaar behoort te doen, te bepalen dat verweerder op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb de kosten van verzoeker in de bezwaarprocedure zal vergoeden. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 322,- voor verleende rechtshulp, waarbij 1 punt is toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 322,-, met wegingsfactor 1.

2.15 Ter voorkoming van misverstanden overweegt de voorzieningenrechter, ten overvloede, dat verweerder niet nader zal dienen te beslissen op verzoekers aanvraag van 13 maart 2008.

2.16 Het verzoek om een voorlopige voorziening komt gelet op het voorgaande voor afwijzing in aanmerking.


Beslissing

De voorzieningenrechter:

verklaart het bezwaar gegrond;

herroept het besluit van 17 december 2008;

veroordeelt verweerder in de kosten die verzoeker in het kader van het bezwaar tegen dit besluit heeft gemaakt tot een bedrag van € 322,-, te betalen aan verzoeker;

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.


Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2009.

De griffier:
mr. K.S. Smits

De rechter:
mr. K.J. Veenstra


afschrift verzonden op:



Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.


Bron: rechtspraak.nl



Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...