Posts tonen met het label GBA. Alle posts tonen
Posts tonen met het label GBA. Alle posts tonen

17 september 2017

Uitspraak: een relatie kan ook duurzaam zijn als hij niet al zes maanden bestaat






ECLI:NL:RBDHA:2017:10173

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 12-07-2017
Datum publicatie 07-09-2017
Zaaknummer AWB 17/3971 en 17/3972 (vovo)
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Eiser was in het bezit van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met als doel ‘familielid (partner) van een burger van de Unie’. Op een gegeven moment is referente geëmigreerd en was de relatie over. In geschil is of eiser voldoet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf als gesteld in artikel 8.15, vierde lid en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (duurde het partnerschap tussen referente en eiser ten minste drie jaar?). De rechtbank is van oordeel dat niet alleen in situaties waarin gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding is gevoerd sprake kan zijn van een duurzame relatie. Ook volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat de eerste zes maanden van de relatie niet als duurzaam gezien kunnen worden en daarom op de totale duur van de relatie in mindering moeten worden gebracht. Het beroep is gegrond.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam


6.1 De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank verwijst allereerst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2676). In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat niet alleen in situaties waarin gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding is gevoerd sprake kan zijn van een duurzame relatie. Ook in andere gevallen, zoals in het geval van een lange afstandsrelatie of een latrelatie, kan, mits de relatie al enige tijd is bestendigd en een en ander goed is onderbouwd, een duurzame relatie worden aangenomen. Het standpunt van verweerder dat pas sprake is van een duurzame relatie indien deugdelijk bewezen is dat gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding is gevoerd, gaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op.
6.2 Daarnaast overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft betoogd dat verweerder voor de duur van de duurzame relatie dient te rekenen vanaf aanvang van die relatie. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser verwezen naar de in rechtsoverweging 4. genoemde (tussen)uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. Verweerder heeft zich ter zitting ten aanzien van die (tussen)uitspraak op het standpunt gesteld dat, hoewel geen hoger beroep is ingesteld, verweerder zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt dat eiser verblijfsrecht heeft ontleend aan zijn relatie met referente. Dat betekent dat achteraf is gebleken dat in elk geval vanaf de inschrijving in de BRP sprake was van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Het door verweerder gevoerde beleid, waarbij pas na een periode van zes maanden een duurzame relatie wordt aangenomen, is zoals reeds overwogen, onjuist en ziet daarnaast op bewijs van de duurzaamheid van de relatie in de aanvraagfase en zolang de relatie voortduurt. In dit geval gaat het echter om de situatie waarin de relatie is geëindigd, maar (achteraf bezien) vanaf de aanvang deugdelijk bewezen duurzaam is geacht. Net als in voornoemde uitspraak volgt de rechtbank verweerder ook ten aanzien hiervan niet in zijn standpunt dat in een dergelijk geval de eerste zes maanden van de relatie op de totale duur van de relatie in mindering moeten worden gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het beroep is gegrond.
7. Geconcludeerd wordt dat het bestreden besluit gelet op het voorgaande onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Daarmee heeft verweerder het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden, waardoor het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen mogelijkheden om het geschil met toepassing van de bestuurlijke lus of anderszins finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.



http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2017:10173





******************************************************


Winactie dierendag

15 april 2016

Advocaat over het risico van uitschrijven bij het GBA en post van de IND

Julien Luscuere
Attorney at law, Dutch and European immigration and employment

Do you have a Dutch residence permit, and temporary without an address due to a relationship crisis? Or you're trying to evade creditors and bailiffs by canceling your registration at the municipalities? Be aware of the severe consequences! In this last ruling the Counsel of State reiterates that it's the sole responsibility of the immigrant to inform the Immigration office promptly about *any* change of (mail) address, even when you cannot be registered officially. When you didn't, you're out - fore good. https://lnkd.in/eGm7KQ5

ECLI:NL:RVS:2016:744

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 09-03-2016
Datum publicatie 16-03-2016
Zaaknummer 201507056/1/V1
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 18 november 2013 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht vanaf 27 september 2011 ingetrokken.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201507056/1/V1.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 augustus 2015 in zaak nr. 15/3913 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2013 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht vanaf 27 september 2011 ingetrokken.
Bij besluit van 20 februari 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 augustus 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel bedoeld in artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld door zonder nader onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en omstandigheden het door de vreemdeling na het verstrijken van de bezwaartermijn gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe voert de staatssecretaris, onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling van 26 juli 2013 in zaak nr. 201202258/1/V4, van 17 maart 2014 in zaak nr. 201308056/1/V1 en van 11 februari 2015 in zaak nr. 201408520/1/V1, aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft ingevolge artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) verplicht is om de staatssecretaris op de hoogte te stellen van verandering van woon- of verblijfplaats, onder opgave van het nieuwe adres. De door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden doen niet af aan die verplichting, aldus de staatssecretaris.
2. Ingevolge artikel 4.37 van het Vb 2000, zoals luidend ten tijde van het besluit van 18 november 2013 en voor zover thans van belang, is een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats hiervan de staatssecretaris in kennis te stellen, onder opgave van het nieuwe adres.
Ingevolge artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000, zoals luidend ten tijde van het besluit van 18 november 2013, maakt de staatssecretaris de beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Vw 20000, bekend door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
3. De staatssecretaris heeft het besluit van 18 november 2013 overeenkomstig artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 bekendgemaakt door het naar het laatst bekende adres van de vreemdeling in de basisregistratie van Amsterdam (hierna: de GBA; thans: de Basisregistratie Personen) te verzenden, nadat de staatssecretaris had vastgesteld dat de vreemdeling volgens de GBA met onbekende bestemming was vertrokken zonder een ander adres door te geven.
Verder staat vast dat de vreemdeling zijn bezwaarschrift heeft ingediend nadat de termijn voor het maken van bezwaar was geëindigd.
Als reden hiervoor heeft de vreemdeling gesteld dat hij na het vertrek van zijn tante uit de woning op het opgegeven adres een zwervend bestaan heeft geleid. Pas op 19 november 2014 heeft hij kennis genomen van het besluit van 18 november 2013.
4. Dat de vreemdeling niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 november 2013, omdat hij niet meer woonde op het door hem opgegeven adres zonder daarvan de staatssecretaris op de hoogte te stellen, moet voor zijn risico komen. Dat hij geen berichten van de staatssecretaris verwachtte en het besluit nadelige en verstrekkende gevolgen heeft voor hem, doet niet af aan zijn verplichting ingevolge artikel 4.37 van het Vb 2000.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet onderkend dat de vreemdeling niet verschoonbaar de bezwaartermijn heeft overschreden.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
6. De vreemdeling heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
6.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat de zaak waar de vreemdeling zich op heeft beroepen op een ambtelijke misslag berust.
Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald. De staatssecretaris heeft gelet hierop zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
De beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 augustus 2015 in zaak nr. 15/3913:
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
154-827.


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

29 december 2015

Uitspraak: een relatief onbekend rechtsmiddel in de vreemdelingenrechtspraktijk - Verzet - en Bahaddar (3 EVRM) bij terugkeer


ECLI:NL:RBDHA:2015:11214

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 02-10-2015
Datum publicatie 29-12-2015
Zaaknummer AWB - 15 _ 3220 verzet
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Verzet
Inhoudsindicatie verzet
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/3220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2015 op het verzet van

[opposant], opposant, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
tegen de uitspraak in de zaak van
opposant
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Overwegingen

Bij uitspraak van 28 april 2015 is het beroep van opposant (met bovengenoemd registratienummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet tijdig is ingediend.
Op 27 mei 2015 heeft opposant verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Op 31 augustus 2015 is opposant in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Opposant is ter zitting in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te bieden aan te geven of de beschikking van 9 oktober 2014 aan eiser is uitgereikt via de korpschef en of op de dag van uitreiking een kopie van de beschikking en bijlagen per fax zijn verzonden aan [persoon A], die blijkens het voorblad behorende bij de beschikking van 9 oktober 2014 de toenmalige gemachtigde was van eiser.
Verweerder heeft op 1 september 2015 een reactie ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft dit op 8 september 2015 gedaan.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 9 oktober 2014 de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van opposant ingetrokken en een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. Dit besluit is op 15 december 2014 aangetekend en per gewone post naar het GBA-adres van opposant verzonden. Op 16 februari 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 In verzet voert opposant aan dat hij op een zeer laat moment kennis heeft genomen van het bestreden besluit. Het besluit is naar zijn postadres gestuurd maar opposant woont daar niet. Ter zitting heeft opposant aangevoerd dat het bestreden besluit niet juist is uitgereikt nu dit besluit niet is verzonden naar [persoon A] te [plaats] die als advocaat van opposant stond vermeld. Voorts heeft opposant aangevoerd dat het besluit in strijd is met artikel 3 EVRM. Opposant kan niet in veiligheid terugkeren naar Somalië. Zijn familie woont in Nederland en hij heeft geen banden meer met Somalië.
3 De rechtbank constateert dat opposant niet tijdig beroep heeft ingediend. Het betoog dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat het besluit niet is verzonden naar eisers gemachtigde [persoon A] slaagt niet. Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 9 december 2014 blijkt dat verbalisant [voormalig gemachtigde] contact heeft opgenomen met [persoon A]. [voormalig gemachtigde] heeft medegedeeld dat hij de belangen van opposant niet meer behartigde en geen prijs stelde op toezending van het besluit. Derhalve was bij verweerder geen gemachtigde bekend en kon verweerder volstaan met het verzenden van het besluit naar het GBA-adres van opposant.
4 Het betoog dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat opposant niet tijdig kennis heeft genomen van het besluit, slaagt evenmin. Ter zitting heeft opposant aangegeven dat hij in december 2014 op vakantie was in België en daarna zijn post is gaan ophalen. In januari 2015 heeft hij het besluit heeft ontvangen. De beroepstermijn was nog niet overschreden. Hij is met het besluit naar de maatschappelijk werker van school gegaan en die heeft hem naar een advocaat doorverwezen. Ondertussen was de beroepstermijn overschreden. Uit bovenstaande verklaring van opposant blijkt dat hij tijdig op de hoogte is geraakt van het besluit. Dat de maatschappelijk werker hem niet onverwijld heeft doorverwezen naar een advocaat voor het instellen van beroep komt voor rekening en risico van opposant en is geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5 Het vorenstaande laat onverlet dat onder bijzonder omstandigheden, op de individuele zaak betrekken hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 inzake Bahaddar tegen Nederland, LJN: AG8817 de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. Dit geldt ook voor een overschrijding van de beroepstermijn (Zie: uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van onder meer 11 april 2014 (201310204/1/V2) en 4 juni 2014 (201402999/1/V4). Opposant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 EVRM en dat hij niet in veiligheid kan terugkeren naar Somalië. Hij heeft geen banden met Somalië en zijn familie woont in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is of bij terugkeer van opposant naar Somalië geen sprake is van een situatie zoals beschreven in Bahaddar. Het beroep is ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak van 28 april 2015 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Het beroep wordt alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die opposant in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 490,- (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

 De uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:11214


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

05 december 2014

VACATURE: Medewerker publiekszaken backoffice

 Die vreselijke!!!! opmaak komt niet van mij.....

¿ Handelt zelfstandig (aan)vragen af binnen de afdeling Publiekszaken, in het bij-zonder de complexe vraagstukken, welke betrekking hebben op het taakveld Burgerlijke stand (met name waarbij het vreemdelingen betreft), naturalisatie en optie en de BRP (Basisregistratie Personen, voorheen GBA);
¿ Uitvoeren complexe mutaties in BRP;
¿ Optimaliseren kwaliteit van de BRP en de Burgerlijke Stand;
¿ Controle werkzaamheden op het gebied van de BRP en de Burgerlijke Stand;
¿ Applicatiebeheerder BRP;
¿ Verstrekt (intern) gegevens aan de hand van selecties BRP;
¿ Werkzaamheden op het gebied van verkiezingen;
¿ Leveren van een bijdrage aan het beleid op de afdeling Publiekszaken en voor-stellen doen voor nieuwe procedures en werkinstructies;
¿ Is inhoudelijke vraagbaak voor de overige medewerkers;
¿ Levert een actieve bijdrage aan product- en procesontwikkeling.
AanbodHet betreft een parttime functie voor 20 uur per week voor de duur van 1 jaar.

Vaardigheden

¿ MBO+ tot HBO opleidingsniveau / werk- en denkniveau
¿ een aantal relevante ervaringsjaren binnen de taakvelden van de Publiekszaken is vereist
¿ Opleidingen gevolgd op het vakgebied van de Burgerlijke Stand en de BRP, zo-als BABZ en BRP specialist (of vergelijkbaar)
¿ Senioriteit op het gebied van Burgerlijke Stand en BRP
¿ Kennis van IPR (Internationaal Personen Recht)
¿ Ambtenaar Burgerlijke Stand
¿ Kennis van Cipers en AS400 is een pré
¿ Gemiddeld krachtenveld (belangen)
¿ Gemiddelde mate van bestuurlijke contacten
¿ Minder of beperkt beleid / meer uitvoeringsvraagstukken
¿ Complexe klantcontacten (in- en externe klantcontacten)
¿ Behoorlijke mate van verantwoordelijkheid (incl. afbreukrisico)
Scholing: MBO

Over de werkgever

Het flexcenter Igom is een onderdeel van Start People en staat exclusief opgesteld voor arbeidsbemiddeling binnen de decentrale overheid in Midden en Zuid Limburg.
Uren per week: 20 uren
Contract: Tijdelijk dienstverband


Zie hier de vacature: http://www.uitzendbureau.nl/vacature/5646437-medewerker-publiekszaken-backoffice



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

10 september 2014

Waarom wil de Gemeente Den Haag dat asielzoekers hun asielrelaas aan de gemeente laten lezen bij inschrijving?

 publiekszaken@denhaag.nl

Geachte heer, mevrouw,

Iemand maakte mij attent op de volgende pagina op uw website waarop is aangegeven dat mensen met een asielachtergrond voor inschrijving bij uw gemeente hun Eerste en Nader Gehoor moeten meenemen: http://www.denhaag.nl/en/residents/services/Vestiging-van-asielzoekers.htm Ik vroeg mij af waarom.

- Blijkt niet uit hun w-document of verblijfsvergunning voldoende over hun identiteit en nationaliteit?
- Hoe verhoudt zich het moeten laten zien van hun asielrelaas aan derden met de vertrouwelijkheid van de asielprocedure?
- Hoe moet ik dit zien in verhouding met het Vluchtelingenverdrag wat toch voorschrijft dat erkende vluchtelingen dezelfde behandeling dienen te krijgen als de overige inwoners van een land? (Immers ik heb nooit bij het GBA hoeven uitleggen waar mijn familie woont, welke politieke voorkeur ik had en voor welke groeperingen ik vrees).

Ik ben dan ook erg benieuwd naar de reden die ongetwijfeld achter het verzoek om al die documentatie mee te  nemen steekt.

In afwachting van uw reactie.

Met vriendelijke groet,

Wytzia Raspe








In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

05 november 2012

Uittreksel GBA moet misschien wel gratis



Het betalen voor een uittreksel uit de GBA zou wel eens in strijd kunnen zijn met het Europees recht. Het gerechtshof in Den Bosch wil daarover uitsluitsel van het EU-Hof.
Het betalen voor een uittreksel uit de GBA zou wel eens in strijd kunnen zijn met het Europees recht. Het gerechtshof in Den Bosch wil daarover uitsluitsel van het EU-Hof van Justitie.
Privacyrichtlijn
Een vrouw die in een verkeersovertredingszaak haar verhuishistorie als bewijs wilde aandragen had daarvoor een uittreksel uit de GBA aangevraagd bij haar gemeente. De 12,80 euro die zij aan leges moest betalen voor een papieren afschrift daarvan wilde ze echter niet betalen en ze liet de zaak voorkomen. Het gerechtshof in Den Bosch denkt bij nadere bestudering van de zaak dat het vragen van leges voor het GBA-uittreksel strijdig kan zijn met het Europees recht. De verstrekking van persoonsgegevens door de overheid is immers vastgelegd in een Europese privacyrichtlijn, waarin volgens het Bossche hof enige onduidelijkheid is gelaten over het al of niet in rekening mogen brengen van leges voor de verstrekking.

Inzagerecht?
Het gerechtshof wil nu via 'prejudiciële vragen' van het EU-hof horen of het tonen van de GBA-gegevens (op een beeldscherm) genoeg is om aan het inzagerecht uit de privacyrichtlijn te voldoen, of de privacyrichtlijn het vragen van leges voor een GBA-uittreksel verbiedt en of 12,80 euro dan schappelijk is. Het zal ongeveer een jaar duren voordat het EU-Hof in Luxemburg uitspraak doet.

Tweede donkere wolk
Jurist Clemens Meerts, die de zaak van de vrouw bepleitte, ziet een 'tweede donkere wolk boven de legesheffing'. Vorig jaar kaartte hij al de legesheffing voor de ID-kaart met succes aan. Hij denkt dat de uitspraak van het Hof ook gevolgen kan hebben voor de leges voor andere verklaringen, zoals een VOG of een geboorteakte.

Bron: http://www.binnenlandsbestuur.nl/digitaal/nieuws/uittreksel-gba-moet-misschien-wel-gratis.8506046.lynkx

Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

19 september 2012

Vreemdelingenbewaring kan niet worden opgelegd als het duidelijk is dat iemand zich niet aan het toezicht onttrekt (Raad van State) Niets lichter middel gewoon helemaal onrechtmatig

LJN: BX7465, Raad van State , zittingsplaats 's-Gravenhage , 201207532/1/V3 Print uitspraak
Datum uitspraak: 06-09-2012
Datum publicatie: 17-09-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Dat de vreemdeling zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden geeft, tezamen met de aan de maatregel ten grondslag gelegde, niet betwiste grond dat hij zich niet heeft gehouden aan één of meer voor hem geldende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vb 2000, in beginsel voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal ontrekken dan wel de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. […]. De vreemdeling heeft in dit geval onweersproken aangevoerd dat hij in een door de gemeente Tubbergen beschikbaar gestelde woning woont en dat hij tot en met juni 2012 een bijstandsuitkering en zorgtoeslag heeft ontvangen. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de vreemdeling staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en dat zijn Burundese identiteitskaart reeds in het bezit was van de Vreemdelingenpolitie Twente. Voorts heeft de vreemdeling onweersproken aangevoerd dat hij zich tijdens de twee jaren voorafgaand aan de inbewaringstelling steeds aan zijn wekelijkse meldplicht gehouden, waarbij hem nimmer te kennen is gegeven dat hij Nederland dient te verlaten. Tevens heeft de vreemdeling steeds te kennen gegeven dat hij naar Burundi terug wil keren als hij in Nederland is uitgeprocedeerd. Onder deze omstandigheden bestond ten tijde van het besluit tot oplegging van de maatregel geen grond om aan te nemen dat een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De maatregel kan in dit geval niet worden gedragen door de daarin genoemde omstandigheden en is van meet af aan onrechtmatig.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak
201207532/1/V3.
Datum uitspraak: 6 september 2012

Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 26 juli 2012 in zaak nr. 12/21363 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief onder meer dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
De vreemdeling betoogt hiertoe dat hij zich tot zijn staandehouding steeds aan zijn wekelijkse meldplicht heeft gehouden, een door de gemeente Tubbergen beschikbaar gestelde vaste woon- of verblijfplaats heeft en beschikt over voldoende middelen van bestaan, omdat hij een uitkering ontvangt. Gelet hierop en nu de vreemdeling niet op de hoogte was van (de inhoud van) de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2009 in de procedure tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel, verkeerde hij in de veronderstelling nog steeds rechtmatig in Nederland te verblijven. Voorts heeft de vreemdeling steeds te kennen gegeven dat hij naar Burundi terug wil keren als hij in Nederland is uitgeprocedeerd, is zijn Burundese identiteitsdocument reeds enige tijd in het bezit van de Vreemdelingenpolitie Twente en heeft hij nimmer een misdrijf gepleegd.
1.1. In de maatregel van bewaring is aangegeven dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling:
- zich niet heeft gehouden aan een of meer voor hem geldende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000); en
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daartoe besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven.
1.2. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Bij besluit van 3 oktober 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Bij uitspraak van 11 augustus 2009, verzonden op 20 augustus 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 december 2009 heeft de Afdeling het door de vreemdeling tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. De minister heeft zich ter zitting bij de rechtbank onweersproken op het standpunt gesteld dat de vreemdeling een vertrektermijn van 28 dagen heeft gekregen.
1.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling bekend is met voormeld besluit van 3 oktober 2008 en voormelde uitspraak van de rechtbank van 11 augustus 2009. Nu het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep geen schorsende werking heeft, is zijn vertrektermijn reeds op 17 september 2009 verstreken en is de vraag, of de vreemdeling bekend was met voormelde uitspraak van de Afdeling van 31 december 2009, in zoverre niet relevant. Nu de vreemdeling Nederland niet voor 17 september 2009 heeft verlaten, kon aan de maatregel ten grondslag worden gelegd dat hij zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden.
1.4. Dat de vreemdeling zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden geeft, tezamen met de aan de maatregel ten grondslag gelegde, niet betwiste grond dat hij zich niet heeft gehouden aan één of meer voor hem geldende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vb 2000, in beginsel voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal ontrekken dan wel de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure zal ontwijken of belemmeren.
1.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 november 2011 in zaak nr. 201107762/1/V3; www.raadvanstate.nl) dient het gedrag van de betrokken vreemdeling van geval tot geval te worden beoordeeld. Telkenmale dient te worden beoordeeld of de door de vreemdeling naar voren gebrachte omstandigheden ten tijde van het besluit tot oplegging van de maatregel aanleiding gaven voor het oordeel dat geen grond bestond om aan te nemen dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken of dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren.
De vreemdeling heeft in dit geval onweersproken aangevoerd dat hij in een door de gemeente Tubbergen beschikbaar gestelde woning woont en dat hij tot en met juni 2012 een bijstandsuitkering en zorgtoeslag heeft ontvangen. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de vreemdeling staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en dat zijn Burundese identiteitskaart reeds in het bezit was van de Vreemdelingenpolitie Twente. Voorts heeft de vreemdeling onweersproken aangevoerd dat hij zich tijdens de twee jaren voorafgaand aan de inbewaringstelling steeds aan zijn wekelijkse meldplicht gehouden, waarbij hem nimmer te kennen is gegeven dat hij Nederland dient te verlaten. Tevens heeft de vreemdeling steeds te kennen gegeven dat hij naar Burundi terug wil keren als hij in Nederland is uitgeprocedeerd.
1.6. Onder deze omstandigheden bestond ten tijde van het besluit tot oplegging van de maatregel geen grond om aan te nemen dat een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De maatregel kan in dit geval niet worden gedragen door de daarin genoemde omstandigheden en is van meet af aan onrechtmatig.
De grief slaagt in zoverre.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 juli 2012 van de minister alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de
Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 2 juli 2012 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
3. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 26 juli 2012 in zaak nr. 12/21363;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5.330,00 (zegge: vijfduizend driehonderddertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van staat





Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

14 september 2012

Geknoei met dubbel paspoort "Turken"

AMSTERDAM - Kinderen van een Turkse vader of moeder krijgen in ons land ten onrechte automatisch een dubbele nationaliteit opgespeld. Gemeenten springen veel te slordig om met het Turks recht.

Lees verder hier: http://www.telegraaf.nl/binnenland/12942713/__Geknoei_met_dubbel_paspoort__.html
Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

14 juni 2012

VACATURE: Medewerker burgerzaken naturalisatie te Heerlen


Organisatie
Het Flexcenter IGOM is een onderdeel van Start People en staat exclusief opgesteld voor arbeidsbemiddeling binnen de decentrale overheid in Zuid - Limburg.

Functiebeschrijving
Je verricht baliewerkzaamheden aan de frontoffice en je gaat specifiek de Ranov-vreemdelingenbehandelen (mensen die genaturaliseerd moeten worden).

Functie-eisen
Benodigde kennis:
· een gedegen kennis van het Nederlands en buitenlands nationaliteitsrecht;
· kennis van het (Nederlands) internationaal privaatrecht;
· kennis van het vreemdelingenrecht;
· kennis van buitenlandse (bron-)documenten, deze dienen te worden beoordeeld op echtheid;
· kennis van de GBA;
· kennis van het bevolkingssysteem (PROBEV en PROWEB);


Arbeidsvoorwaarden
Werken in een dynamische werkomgeving!


Kijk hier: http://www.studentenbaan.nl/baan/68640/medewerker_burgerzaken_naturalisatie


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

03 december 2011

Geen inschrijving Islamitisch huwelijk

ELST - De gemeente Overbetuwe weigert inschrijving in de basisadministratie van een stel uit Irak dat in het Gelderse Elst woont. Het is de gemeente onduidelijk waar een Engelse imam hun huwelijk heeft gesloten. Lees hier de details:

Bron: http://www.telegraaf.nl/binnenland/11052781/__Islamitisch_huwelijk_niet_in_GBA__.html

Het zal niet het Islamitisch aspect zijn wat het probleem oplevert voor inschrijving. Het gaat er om dat volgens het internationaal verdrag dat erkenning van huwelijken regelt er allerlei eisen aan die huwelijken worden gesteld zoals openbaarheid en geldigheid in het land waar het huwelijk is gesloten. Leila Cotran-Jordans heefft daar een goed boek over geschreven en geeft er ook cursussen in.


Ze kunnen natuurlijk altijd gewoon even overnieuw trouwen voor de burgerlijke stand



Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

17 oktober 2011

Bekendmaken van besluit door toezending (uitspraak rechtbank)

LJN: BT7652, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Maastricht , AWB 11 / 11710 uitspraak

Datum uitspraak: 12-10-2011
Datum publicatie: 14-10-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Bij het besluit van 13 april 2010 is eiser op grond van artikel 67, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), ongewenst verklaard. Het onderhavige geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Indien de bekendmaking van het besluit, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt ingevolge artikel 67, tweede lid, van de Vw 2000 van het besluit mededeling gedaan in de Staatscourant.

Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 augustus 2001 (LJN AE3239) - blijkt dat toezending van een besluit in beginsel kan geschieden aan het laatstelijk aan een bestuursorgaan opgegeven (correspondentie)adres.

In paragraaf A5/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is, voor zover thans van belang, vermeld dat het origineel van het besluit tot ongewenstverklaring aan de vreemdeling in persoon wordt uitgereikt door de vreemdelingenpolitie. Kan uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet plaatsvinden, dan wordt deze - met de brochure - per aangetekende brief gezonden aan zijn laatst bekende adres, wordt afschrift aan de gemachtigde gezonden, zo die er is, en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Staatscourant plaats. Tevens wordt in deze paragraaf verwezen naar het beleid opgenomen in paragraaf B1/9.7.7 van de Vc 2000. Daarin is, voor zover thans van belang, vermeld dat een beschikking die niet aan de vreemdeling in persoon kan worden uitgereikt, door de politie bij aangetekende brief wordt verzonden aan het laatst bekende (GBA)adres van de vreemdeling.
De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.

Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het in geval van eiser niet om een adres in Nederland gaat en het adres niet met een objectieve bron gestaafd is, zoals de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij veronderstelt dat het hiervoor vermelde beleid enkel betrekking heeft op in Nederland bekende adressen van een vreemdeling.

De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 13 april 2010 met de niet aangetekende verzending en de publicatie in de Staatscourant niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Er was een adres van eiser bij verweerder bekend, namelijk het adres in Italië. Gesteld noch gebleken is dat eiser niet langer op dit laatst bekende adres woonachtig was. Verweerder had dan ook overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb en zijn eigen beleid, zoals hierboven vermeld, het besluit bij aangetekende brief aan het laatst bekende adres in Italië moeten toezenden. Indien verweerder twijfels had of eiser nog steeds op het opgegeven adres woonde ofwel twijfel had of dit adres wel bestond, had het op zijn weg gelegen dit te onderzoeken. Dit klemt te meer nu het adres van eiser bij toezending van het besluit van 13 april 2010 op een andere wijze is geschreven dan in het proces-verbaal van 9 november 2009 en verweerder ook op geen enkel moment navraag heeft gedaan naar de postcode van dit adres. De rechtbank ziet, anders dan verweerder, niet in dat voormeld beleid enkel en alleen betrekking heeft op adressen in Nederland, nu dit niet expliciet in het beleid is vermeld. Voor zover het beleid melding maakt van toezending aan het laatst bekende (GBA)adres van een vreemdeling, kan de plaatsing van de letters “GBA” tussen haakjes niet anders worden uitgelegd dat daarmee de mogelijkheid wordt opengelaten dat toezending van een besluit kan plaats vinden naar een ander adres dan een GBA-adres. Dat dit ander adres alleen een adres in Nederland zou (kunnen) zijn is, zoals reeds is overwogen, niet expliciet in het beleid vermeld. Overigens blijkt uit (overweging 12 van) de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 oktober 2009 (nr. AWB 08/39217, aangehecht) dat het in de (uitvoerings)praktijk van verweerder niet ongebruikelijk is dat besluiten als hier in geding aangetekend naar een bij verweerder laatst bekend adres in het buitenland worden gestuurd.

Onder de hiervoor gegeven omstandigheden moet worden geoordeeld dat verweerder bij de toezending van het besluit van 13 april 2010 niet volgens zijn eigen beleid heeft gehandeld, hetgeen in strijd is met artikel 4:84 van de Awb. De uitspraken van de Afdeling waar verweerder in dit kader in het verweerschrift naar heeft verwezen leiden niet tot een ander oordeel nu deze uitspraken zien op een casuspositie waarin het laatste adres van de vreemdeling niet bekend was, dan wel de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken. Verweerder had derhalve niet op de in het bestreden besluit gegeven gronden kunnen besluiten tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift, zodat het besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

13 september 2011

Raad van State over bewijs duurzame relatie in het kader van EU vrij verkeer van personen (Uitspraak ABRRvS)


LJN: BS1678, Raad van State , 201009139/1/V4Print uitspraak
Datum uitspraak:06-09-2011
Datum publicatie:12-09-2011
Rechtsgebied:Vreemdelingen
Soort procedure:Hoger beroep
Inhoudsindicatie:De richtlijn staat er naar het oordeel van de Afdeling niet aan in de weg dat een duurzame relatie pas wordt aangenomen indien wordt aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de Unie, die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer, ten minste zes maanden een relatie hebben. De richtlijn staat er naar het oordeel van de Afdeling evenmin aan in de weg dat een duurzame relatie in beginsel pas wordt aangenomen wanneer de partners gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding voeren. Voorts kan van partners, die stellen een duurzame relatie te onderhouden en die stellen in Nederland samen te wonen, deugdelijk bewijs van die samenwoning worden verlangd. Door echter, behoudens omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, uitsluitend een GBA-inschrijving gedurende zes maanden, danwel de geboorte van een kind, als bewijs van de gestelde duurzame relatie te accepteren, geeft de minister gelet op de richtlijn een te beperkte uitleg aan het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie'. Temeer nu de minister ter zitting heeft aangevoerd dat hij geen situatie kan bedenken waarin sprake is van vorenbedoelde omstandigheden. Bovendien is de inschrijving in de GBA volgens de minister eerst mogelijk wanneer de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Dat komt er in wezen op neer dat het bewijs van de gestelde duurzame relatie – inschrijving in de GBA - het vereiste van eerder rechtmatig verblijf in Nederland bevat. Aldus maakt de minister het in bepaalde gevallen voor een familielid dat een duurzame relatie onderhoudt met een burger van de Unie, die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, feitelijk onmogelijk om zijn aanspraak op verblijf op grond van artikel 8.7, eerste en vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder h, van het Vb 2000 geldend te maken.
Uitspraak
201009139/1/V4. 
Datum uitspraak: 6 september 2011 

RAAD VAN STATE 
AFDELING 
BESTUURSRECHTSPRAAK 

Uitspraak op het hoger beroep van: 

de minister van Justitie, 
appellant, 

tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 18 augustus 2010 in zaak nrs. 09/43014 en 10/27783 in het geding tussen: 

[de vreemdeling] 

en 

de minister van Justitie. 


1. Procesverloop 

Bij besluit van 30 september 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. 

Bij besluit van 13 november 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. 

Bij mondelinge uitspraak van 18 augustus 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 24 augustus 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht. 

Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. 

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. 

De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend. 

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2011, waar de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Gahar, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. 


2. Overwegingen 

2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers. 

2.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder b, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004 L 158; hierna: de richtlijn), voor zover thans van belang, vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. 
Het gastland onderzoekt de persoonlijke situatie nauwkeurig en motiveert een eventuele weigering van toegang en verblijf. 
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de richtlijn, verlangen de lidstaten van familieleden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, een bewijs van de duurzame relatie met de burger van de Unie. 
Volgens punt 6 van de considerans dient het gastland, teneinde de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven en onverminderd het verbod van discriminatie om reden van nationaliteit, de positie te onderzoeken van personen die niet onder de in de richtlijn gehanteerde definitie van „familieleden” vallen en die derhalve niet automatisch een recht van inreis en verblijf in het gastland genieten op grond van hun nationale wetgeving, om na te gaan of inreis en verblijf desondanks niet aan deze personen kan worden toegekend, rekening houdend met hun relatie met de burger van de Unie of andere omstandigheden, zoals het feit dat zij van deze financieel of lichamelijk afhankelijk zijn. 

2.2.1. Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. 
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met de vreemdeling heeft. 
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder h, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de vreemdeling, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf. 
Ingevolge artikel 8.13, derde lid, onder c, voor zover thans van belang, legt de vreemdeling een document over waaruit de duurzame relatie met een vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, blijkt. 
Ingevolge het derde lid, onder f, legt de partner, als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, een bij regeling van Onze Minister vast te stellen relatieverklaring over. 

2.2.2. Volgens paragraaf B10/1.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, worden burgers van de Unie, alsmede hun gezinsleden -ongeacht hun nationaliteit- die verblijfsrecht ontlenen aan het EG-Verdrag, allen aangeduid als 'gemeenschapsonderdanen'. Gemeenschapsonderdanen zijn dus niet in alle gevallen ook burgers van de Unie. 
Volgens paragraaf B10/5, voor zover thans van belang, is de juridische band bepalend voor het verblijfsrecht. Voor ongehuwde partners van de gemeenschapsonderdaan geldt dat, voordat wordt aangenomen dat rechten kunnen worden ontleend aan het gemeenschapsrecht, met deugdelijk bewijs zal moeten worden aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie. 
Volgens paragraaf B10/1.7, voor zover thans van belang, wordt een duurzame relatie in ieder geval aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de Unie, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam. Als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond wordt een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) op hetzelfde adres verlangd. Om aan te tonen dat uit de relatie een kind is geboren dient een geboorteakte te worden overgelegd. 
Blijkens de brief van de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 27 januari 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 19 637, nr. 1247, pag. 3, vijfde alinea) hanteert de minister per voormelde datum de vaste gedragslijn dat de duurzaamheid van de relatie moet worden aangetoond door het overleggen van bewijs van recente samenwoning gedurende zes maanden of het hebben van een gezamenlijk kind. Tijdens het spoeddebat met de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 27 januari 2009 (Handelingen II 2008/09, nr. 46, pag. 4024) heeft de minister, voor zover thans van belang, aangegeven dat met de eis van het voeren van een gezamenlijke huishouding gedurende zes maanden is bedoeld een objectief toetsbaar criterium te geven dat uitvoeringstechnisch haalbaar is. 
Blijkens de brief van de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 december 2009 (Kamerstukken II, 32175, nr. 6, pag. 5 onder punt 2) houdt de minister onverkort vast aan voornoemd criterium en kan alleen in incidentele gevallen van dit criterium worden afgeweken op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). 

2.3. In de enige grief klaagt de minister, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de invulling die de minister in het beleid heeft gegeven aan het criterium 'deugdelijk bewezen duurzame relatie', niet onredelijk is. De minister stelt zich daarbij op het standpunt dat het stellen van een samenwoonvereiste niet in strijd is met de richtlijn. Voorts stelt de minister zich op het standpunt dat de door hem verlangde inschrijving in de GBA evenmin in strijd is met de richtlijn. Daartoe voert de minister aan dat men in Nederland verplicht is om zich in te schrijven in de GBA. De minister verwijst voorts naar de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de richtlijn (COM(2009) 313 definitief, hierna: de richtsnoeren), waarin nadrukkelijk is gesteld dat nationale regelgeving een minimum aan de duur van de relatie als vereiste kan stellen. 

2.3.1. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij in beginsel geen ander deugdelijk bewijs voor een duurzame relatie ziet dan een bewijs van een gezamenlijke huishouding gedurende een termijn van (ten minste) zes maanden danwel de geboorte van een kind uit de relatie. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb, is volgens de minister niet uitgesloten dat iemand in een bepaald, bijzonder geval de duurzame relatie op een andere wijze bewijst. De minister kan evenwel niet een dergelijk bijzonder geval noemen. 
Verder heeft de minister ter zitting verklaard dat de omstandigheid dat ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet GBA, alleen tot inschrijving in de GBA wordt overgegaan als een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000, niet met zich meebrengt dat het vereiste van een GBA-inschrijving kennelijk onredelijk is. De minister stelt zich in dit verband op het standpunt dat het niet aan hem is de daaruit eventueel voor de vreemdeling voortvloeiende problemen op te lossen. 
Voorts heeft de minister ter zitting betoogd dat verklaringen van derden verdisconteerd zijn in het beleid en dat de verwijzing hiernaar in het bezwaarschrift dus niet betekent dat de minister niet van het horen in bezwaar mag afzien. Huurcontracten en bewijs van een gezamenlijke bankrekening, zo die al zijn overgelegd, worden evenmin geaccepteerd. 

2.4. Ingevolge artikel 8.13, derde lid, onder c en f, van het Vb 2000, dient het familielid naast een relatieverklaring, een document over te leggen waaruit de duurzame relatie met de burger van de Unie, die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, blijkt. 
Nu in de richtlijn niet nader is gedefinieerd wanneer sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie, komt de minister bij de vaststelling wanneer hiervan sprake is, binnen de door het gemeenschapsrecht getrokken grenzen, een zekere beoordelingsmarge toe (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juni 2000 in C-365/98, WWF e.a.; www.curia.europa.eu). 

2.4.1. Hoewel de door de minister aangehaalde richtsnoeren op zichzelf niet bindend zijn, bieden zij een handvat bij de interpretatie van bepalingen in de richtlijn. Gelet hierop kan, temeer nu de minister de richtsnoeren aanhaalt ter rechtvaardiging van zijn beleid, aan de richtsnoeren niet elke werking worden ontzegd. 
Zoals de minister terecht stelt, is in de richtsnoeren uitdrukkelijk neergelegd dat in de nationale voorschriften verwezen kan worden naar een minimumduur als criterium om te beoordelen of een partnerschap duurzaam is. In de richtsnoeren is voorts neergelegd dat in dat geval in de nationale voorschriften ook rekening moet worden gehouden met andere relevante aspecten zoals een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis. Verder is in de door de minister aangehaalde richtsnoeren neergelegd dat het bewijs van een duurzame relatie met elk passend middel kan worden geleverd en dat het vereiste van duurzaamheid van de relatie moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het doel van de richtlijn om de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven. In dit verband wordt verwezen naar punt 6 van de considerans bij de richtlijn. 

2.4.2. De richtlijn staat er naar het oordeel van de Afdeling niet aan in de weg dat een duurzame relatie pas wordt aangenomen indien wordt aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de Unie, die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer, ten minste zes maanden een relatie hebben. De richtlijn staat er naar het oordeel van de Afdeling evenmin aan in de weg dat een duurzame relatie in beginsel pas wordt aangenomen wanneer de partners gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding voeren. Voorts kan van partners, die stellen een duurzame relatie te onderhouden en die stellen in Nederland samen te wonen, deugdelijk bewijs van die samenwoning worden verlangd. Door echter, behoudens omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, uitsluitend een GBA-inschrijving gedurende zes maanden, danwel de geboorte van een kind, als bewijs van de gestelde duurzame relatie te accepteren, geeft de minister gelet op de richtlijn een te beperkte uitleg aan het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie'. Temeer nu de minister ter zitting heeft aangevoerd dat hij geen situatie kan bedenken waarin sprake is van vorenbedoelde omstandigheden. Bovendien is de inschrijving in de GBA volgens de minister eerst mogelijk wanneer de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Dat komt er in wezen op neer dat het bewijs van de gestelde duurzame relatie – inschrijving in de GBA - het vereiste van eerder rechtmatig verblijf in Nederland bevat. Aldus maakt de minister het in bepaalde gevallen voor een familielid dat een duurzame relatie onderhoudt met een burger van de Unie, die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, feitelijk onmogelijk om zijn aanspraak op verblijf op grond van artikel 8.7, eerste en vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder h, van het Vb 2000 geldend te maken. 

2.4.3. Volgens het Besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Stb. 2006, 215; pagina 19 en 52) vloeit het bepaalde in artikel 3, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn reeds voort uit de artikelen 3:2, 3:46 en 3:47 van de Awb. 
Richtlijnconforme interpretatie van deze artikelen brengt met zich dat, wanneer een familielid zijn verklaring dat hij een duurzame relatie onderhoudt met de burger van de Unie, die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, onderbouwt met bewijs, de minister dit bewijs dient te beoordelen, en in voorkomend geval dient te motiveren waarom het bestaan van een duurzame relatie niet is aangetoond. De minister kan in dat geval, ter motivering van het standpunt dat een duurzame relatie niet is aangetoond, aldus niet louter volstaan met een verwijzing naar het ontbreken van voormelde GBA-inschrijving. Reeds hierom faalt de grief. 

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 

2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 


3. Beslissing 

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 

Recht doende in naam der Koningin: 

I. bevestigt de aangevallen uitspraak; 
II. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; 
III. bepaalt dat van de minister een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven. 


Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat. 


w.g. Lubberdink 
voorzitter 
w.g. Van de Kolk 
ambtenaar van staat 

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011 

347-617. 
Verzonden: 6 september 2011 

Voor eensluidend afschrift, 
de secretaris van de Raad van State, 

mr. H.H.C. Visser


Bron: rechtspraak.nl

Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...