Voortzetten vreemdelingenbewaring ook na 14 maanden nog mogelijk (uitspraak raad van State)
LJN: BM3077, Raad van State , 201002035/1/V3
Datum uitspraak: 27-04-2010
Datum publicatie: 03-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / duur 14 maanden / belangenafweging / voortzetting gerechtvaardigd
Vaststaat dat de vreemdeling ongewenst is verklaard, zodat zijn verblijf hier te lande niet rechtmatig kan zijn en op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat hij volledige medewerking dient te verlenen aan iedere poging van de minister om terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt dat daartoe diverse gesprekken met de vreemdeling zijn gevoerd, waarbij door hem op geen enkele wijze kenbaar is gemaakt dat hij zal meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst of aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de vreemdeling tot op heden geen originele documenten overgelegd die zijn nationaliteit en identiteit kunnen aantonen. De vreemdeling heeft dan ook niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking, die het verstrekken van concrete en verifieerbare gegevens en bescheiden omvat, waaronder documenten die nodig zijn om de uitzetting te bewerkstelligen en het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens en bescheiden te verkrijgen. Voorts valt uit de stukken af te leiden dat ten tijde van de zitting bij de rechtbank een procedure ter verkrijging van een lp bij de autoriteiten van Gambia was opgestart en dat er op 23 februari 2010 een overleg gepland stond tussen de Gambiaanse autoriteiten en de DT&V. Onder deze omstandigheden, en gelet op de ongewenstverklaring en de criminele antecedenten van de vreemdeling, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondanks het feit dat hij op 18 februari 2010 meer dan veertien maanden onafgebroken in vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie had verbleven, geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij afweging van alle betrokken belangen voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd is. De grief slaagt.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 27-04-2010
Datum publicatie: 03-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / duur 14 maanden / belangenafweging / voortzetting gerechtvaardigd
Vaststaat dat de vreemdeling ongewenst is verklaard, zodat zijn verblijf hier te lande niet rechtmatig kan zijn en op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat hij volledige medewerking dient te verlenen aan iedere poging van de minister om terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt dat daartoe diverse gesprekken met de vreemdeling zijn gevoerd, waarbij door hem op geen enkele wijze kenbaar is gemaakt dat hij zal meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst of aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de vreemdeling tot op heden geen originele documenten overgelegd die zijn nationaliteit en identiteit kunnen aantonen. De vreemdeling heeft dan ook niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking, die het verstrekken van concrete en verifieerbare gegevens en bescheiden omvat, waaronder documenten die nodig zijn om de uitzetting te bewerkstelligen en het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens en bescheiden te verkrijgen. Voorts valt uit de stukken af te leiden dat ten tijde van de zitting bij de rechtbank een procedure ter verkrijging van een lp bij de autoriteiten van Gambia was opgestart en dat er op 23 februari 2010 een overleg gepland stond tussen de Gambiaanse autoriteiten en de DT&V. Onder deze omstandigheden, en gelet op de ongewenstverklaring en de criminele antecedenten van de vreemdeling, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondanks het feit dat hij op 18 februari 2010 meer dan veertien maanden onafgebroken in vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie had verbleven, geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij afweging van alle betrokken belangen voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd is. De grief slaagt.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties