Contra-expertises en taalanalyses (uitspraak)
LJN: BM5946, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 09/29133 Print uitspraak
Datum uitspraak: 20-05-2010
Datum publicatie: 27-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Somalië, taalanalyse, contra-expertise door Taalstudio, contra-expert anoniem, twijfel aan taalanlyse BLT, beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 09/29133
V-nummer: 271.983.6161 en 273.641.3052
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[Naam],
eiseres,
gemachtigde mr. F.A.M te Braake,
advocaat te Goes,
tegen
de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. D.S. Asarfi,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiseres heeft, mede namens haar minderjarige zoon [Naam] geboren op [2008] te Vlissingen, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 augustus 2009 (het bestreden besluit), waarbij haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen.
Het beroep is op 6 april 2010 behandeld ter zitting. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was aanwezig A. Fata Ahmed, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal
verlengd.
II. Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [1982] in [woonplaats], een dorp bij [woonplaats], en de Somalische nationaliteit te bezitten. Zij verblijft naar eigen zeggen sinds 5 januari 2008 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Zij heeft op 17 maart 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft op 16 juni 2009 eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Hiertegen heeft eiseres een zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) – voor zover van belang – kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. (…);
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn 2004/83 EG inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven (hierna: de Definitierichtlijn) kan in aanmerking komen voor een subsidiaire beschermingsstatus, voor zover hier van belang, een onderdaan van een derde land ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, onder c, van de Definitierichtlijn.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
3. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag -voor zover van belang en samengevat- het navolgende aangevoerd. Eiseres is afkomstig uit Somalië en behoort tot de Ajuraan bevolkingsgroep. Eiseres is slachtoffer geworden van vrouwenbesnijdenis, uithuwelijking en verkrachting.
4. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, onder f, van dat artikel, de aanvraag afgewezen. Het vorenstaande doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. Verder heeft eiseres tijdens het eerste gehoor onjuiste gegevens verstrekt over de omgeving waar zij vandaan stelt te komen. Daarom is een taalanalyse opgestart. Uit het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT) van 18 april 2009 blijkt dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Dit wordt bevestigd door het weerwoord van het BLT van 21 juli 2009 op de contra-expertise. Gelet hierop wordt geen geloof gehecht aan de door eiseres gestelde herkomst. Evenmin wordt geloof gehecht aan de gestelde problemen die eiseres in [woonplaats] in Zuid-Somalië heeft ondervonden. Eiseres komt gelet op het voorgaande niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a, b, c en d, van de Vw 2000. Het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn kan niet slagen, omdat eiseres ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
5. Eiseres stelt allereerst dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het voornemen uit te brengen op 17 juni 2009, terwijl het rapport contra-expertise op 18 juni 2009 beschikbaar was. Verder is eiser van mening dat haar ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is tegengeworpen. Eiseres stelt dat van haar asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaat. Zij heeft in het eerste en nader gehoor uitvoerig verklaard over haar situatie in Zuid-Somalië en ook gedetailleerde gegevens verstrekt. Dit wordt bevestigd door de contra-expert. Eiseres stelt dat een contra-expertise een deskundigenbericht is. Het BLT kan niet als onafhankelijk en deskundig worden aangemerkt. Verder valt niet vast te stellen door wie en met welke deskundigheid de reactie van het BLT is opgesteld. Eiseres stelt dat verweerder haar ten onrechte een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder a, b, dan wel d van de Vw 2000 heeft onthouden. Voorts doet eiseres een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Zij stelt dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië en bij een eventuele uitzetting naar Zuid-Somalië gevaar loopt.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat haar een instantie onthouden is omdat verweerder op 17 juni 2009 een voornemen heeft uitgebracht en niet heeft gewacht op de contra-expertise van 18 juni 2009, overweegt de rechtbank dat bij verweerder niet bekend was wanneer de contra-expertise beschikbaar zou komen. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerder eiseres al op 24 september 2008 een kopie van de bandopname heeft verzonden en een kopie van het rapport taalanalyse van 18 april 2008. Bij brief van 24 oktober 2008 heeft eiseres aangetoond dat een verzoek was gericht aan de Taalstudio om een contra-expertise te verrichten en dat het plan van aanpak te verwachten was rond 12 februari 2009. Verweerder heeft in reactie hierop bij brief van 9 december 2008 de beslistermijn verlengd tot uiterlijk 15 juni 2009. Bij brief van 3 februari 2009 heeft eiseres verweerder een kopie van de contra-expertise eerste fase toegestuurd en tevens gemeld dat opdracht gegeven is aan de Taalstudio voor het uitvoeren van de contra-expertise tweede fase. Bij brief van 8 mei 2009 heeft eiseres een kopie van een brief van de Taalstudio overgelegd van 10 februari 2009, waarin - kort samengevat - wordt gesteld dat het verzoek voor het verrichten van de tweede fase contra-expertise in behandeling wordt genomen en dat geen leveringsdatum voor het rapport kan worden vastgesteld. Nu eiseres niet bij verweerder om nader uitstel heeft gevraagd en niet kon melden wanneer de contra-expertise tweede fase daadwerkelijk beschikbaar was, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op 17 juni 2009 een voornemen uit heeft kunnen brengen en niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en niet in staat is gebleken om coherente en verifieerbare verklaringen betreffende de reisroute af te leggen. Dat eiseres de aanwijzingen van de reisagent diende op te volgen is niet verschoonbaar: eiseres heeft ook een eigen verantwoordelijkheid. Dat eiseres ziek was tijdens de reis en de taal niet sprak, maakt het vorenstaande niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorgaande afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres.
8. Verweerder heeft een taalanalyse laten uitvoeren door het BLT. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt verweerder door het uitvoeren van een taalanalyse de vreemdeling tegemoet bij de voldoening van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit, nationaliteit dan wel plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan de vreemdeling, indien hij van mening is dat de taalanalyse niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel anderszins onvolkomenheden bevat, de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat verweerder een nieuwe taalanalyse moet laten verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie dient uit te gaan. Een op verzoek van de vreemdeling verrichtte taalanalyse dient, om als contra-expertise te kunnen dienen, op zorgvuldige wijze, met de nodige waarborgen omkleed, door een onafhankelijke deskundige te worden verricht. De aldus verkregen onderzoeksresultaten kunnen slechts als tegenbewijs worden aangemerkt, indien controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het desbetreffende onderzoek heeft plaatsgevonden.
9. Eiser heeft een contra-expertise laten opstellen door een aan de Taalstudio verbonden deskundige. Op 18 juni 2009 is deze contra-expertise uitgebracht. Op 21 juli 2009 heeft het BLT een weerwoord op deze contra-expertise uitgebracht. Hierin wordt aangevoerd dat de conclusie van de contra-expert niet luidt dat eiseres eenduidig kan worden herleid tot Zuid-Somalië, waardoor de reeds ontstane twijfel blijft bestaan. Verder bestaan er volgens het BLT redenen om te twijfelen aan de deskundigheid en objectiviteit van de anonieme contra-expert. Bij het weerwoord heeft verweerder een stuk van het BLT met als titel “Algemene bevindingen t.a.v. anonieme contra-expert Somalisch”, gedateerd 8 juli 2009, overgelegd.
Daarnaast wijzen de bevindingen van de contra-expert niet op een herkomst uit Zuid-Somalië, aangezien hij aangeeft een mengsel uit Noord-en Zuid-Somalische elementen te hebben aangetroffen. Verder geeft de contra-expert kritiek op het taalanalyse rapport van het BLT, maar deze is volgens het BLT niet terecht. Gelet hierop houdt het BLT in het weerwoord vast aan de conclusies van de door het BLT uitgevoerde taalanalyse.
10. In beroep heeft eiser een weerwoord van de Taalstudio overgelegd met daarbij een reactie van de contra-expert op ‘weerwoord op contra-expertise”, een geanonimiseerd CV van de contra-expert en een lijst van organisaties die de Guidelines hebben ondertekend.
Bij het verweerschrift heeft verweerder een toelichting van 15 maart 2010 van het BLT bij het rapport taalanalyse van 18 april 2008 overgelegd, een publicatie van A. Eriksson, “to whom it may concern”, van 30 december 2008 en een zogeheten “zaakspecifieke onderbouwing particuliere standpunten AC1” van 16 maart 2010, inclusief bijlagen.
11. Uit het rapport contra-expertise blijkt dat de contra-expert een academisch opgeleide linguïst is, gespecialiseerd in de Somalische taal en dialecten. Hij spreekt onder meer vloeiend Somalisch. Uit het weerwoord van de Taalstudio blijkt dat de Taalstudio bekend is met zijn identiteit en dat de Taalstudio bevestigt dat hij aan de door de Guidelines gestelde standaard voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat de contra-expert anoniem is gebleven, onvoldoende om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de contra-expert. De deskundigheid blijkt voldoende uit de beschrijving van de kwalificaties van de contra-expert, welke door de in beroep door de Taalstudio toegezonden CV nog zijn bevestigd. Bovendien biedt het feit dat de Taalstudio wél bekend is met zijn identiteit en ervoor instaat dat hij aan de door de Guidelines gestelde standaard voldoet, voldoende waarborg voor de juistheid van de beschreven kwalificaties en de onafhankelijkheid van de contra-expert. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldoende controleerbaar door wie en onder welke omstandigheden de contra-expertise heeft plaatsgevonden. Dat de Guidelines niet exact dezelfde werkwijze inhouden als de door BLT gehanteerde werkwijze, betekent niet dat de Guidelines onvoldoende waarborg bieden voor een deskundig en onafhankelijk opgestelde contra-expertise. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007 (LJN: BB5253).
12. Het stuk van het BLT van 8 juli 2009, overgelegd bij het weerwoord contra-expertise op 21 juli 2009 en de “zaakspecifieke onderbouwing particuliere standpunten AC1” van 16 maart 2010, inclusief bijlagen, zien niet specifiek op de onderhavige contra-expertise, maar zien op “een anonieme contra-expert Somalisch”. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat deze stukken betrekking zouden hebben op de contra-expert die ook de onderhavige contra-expertise heeft opgesteld. De rechtbank kan dit laatste echter niet vaststellen. Uit de voornoemde stukken, wat daar verder ook van zij, kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de daarin beschreven contra-expert dezelfde persoon is als de contra-expert die de onderhavige contra-expertise heeft opgesteld. Reeds daarom wordt aan deze stukken door de rechtbank in de beoordeling geen waarde toegekend.
13. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de contra-expertise voldoet aan de normen zoals omschreven onder 8 en als tegenbewijs kan dienen.
14. Verder is de rechtbank van oordeel dat de contra-expert concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de door het BLT verrichte taalanalyse. De contra-expert stelt op basis van voorbeelden van uitspraak, woordgebruik, de morfologie en syntaxis van eiseres, alsmede gelet op haar culturele en geografische kennis, dat er in de spraak van eiseres Noord- en Zuid-Somalisch elementen te vinden zijn, die al dan niet verklaard kunnen worden door aanpassing aan de tolk. Omdat de meerderheid van de relevante elementen zuidelijk is, is het volgens de contra-expert mogelijk dat eiseres te herleiden valt tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
Verweerder heeft slechts volstaan met een weerwoord dat algemene opmerkingen over een contra-expert, zijn anonimiteit, de Guidelines en een volharden bij de eerdere taalanalyse bevat. Verweerder heeft eerst bij zijn verweerschrift een specifieke onderbouwing bij het rapport taalanalyse van 18 april 2008 gegeven, waarop eiseres niet heeft kunnen reageren.
15. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de overgelegde contra-expertise concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van het BLT, welke door het weerwoord van het BLT niet zijn weggenomen. Aan het feit dat de terminologie van de contra-expert in zijn conclusies minder stellig is dan die van het BLT in de taalanalyse, hecht de rechtbank niet de betekenis die verweerder daaraan toegekend wil zien, nu de conclusies van de contra-expert in betekenende mate afdoen aan de conclusie van de taalanalyse dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
16. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
18. Aan beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
19. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,00 en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, dient betaling aan de griffier plaats te vinden.
III. Uitspraak
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 10 augustus 2009;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 644,00, te betalen door verweerder aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2010.
Afschrift verzonden op: 20 mei 2010.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 20-05-2010
Datum publicatie: 27-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Somalië, taalanalyse, contra-expertise door Taalstudio, contra-expert anoniem, twijfel aan taalanlyse BLT, beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 09/29133
V-nummer: 271.983.6161 en 273.641.3052
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[Naam],
eiseres,
gemachtigde mr. F.A.M te Braake,
advocaat te Goes,
tegen
de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. D.S. Asarfi,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiseres heeft, mede namens haar minderjarige zoon [Naam] geboren op [2008] te Vlissingen, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 augustus 2009 (het bestreden besluit), waarbij haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen.
Het beroep is op 6 april 2010 behandeld ter zitting. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was aanwezig A. Fata Ahmed, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal
verlengd.
II. Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [1982] in [woonplaats], een dorp bij [woonplaats], en de Somalische nationaliteit te bezitten. Zij verblijft naar eigen zeggen sinds 5 januari 2008 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Zij heeft op 17 maart 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft op 16 juni 2009 eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Hiertegen heeft eiseres een zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) – voor zover van belang – kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. (…);
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn 2004/83 EG inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven (hierna: de Definitierichtlijn) kan in aanmerking komen voor een subsidiaire beschermingsstatus, voor zover hier van belang, een onderdaan van een derde land ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, onder c, van de Definitierichtlijn.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
3. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag -voor zover van belang en samengevat- het navolgende aangevoerd. Eiseres is afkomstig uit Somalië en behoort tot de Ajuraan bevolkingsgroep. Eiseres is slachtoffer geworden van vrouwenbesnijdenis, uithuwelijking en verkrachting.
4. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, onder f, van dat artikel, de aanvraag afgewezen. Het vorenstaande doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. Verder heeft eiseres tijdens het eerste gehoor onjuiste gegevens verstrekt over de omgeving waar zij vandaan stelt te komen. Daarom is een taalanalyse opgestart. Uit het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT) van 18 april 2009 blijkt dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Dit wordt bevestigd door het weerwoord van het BLT van 21 juli 2009 op de contra-expertise. Gelet hierop wordt geen geloof gehecht aan de door eiseres gestelde herkomst. Evenmin wordt geloof gehecht aan de gestelde problemen die eiseres in [woonplaats] in Zuid-Somalië heeft ondervonden. Eiseres komt gelet op het voorgaande niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a, b, c en d, van de Vw 2000. Het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn kan niet slagen, omdat eiseres ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
5. Eiseres stelt allereerst dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het voornemen uit te brengen op 17 juni 2009, terwijl het rapport contra-expertise op 18 juni 2009 beschikbaar was. Verder is eiser van mening dat haar ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is tegengeworpen. Eiseres stelt dat van haar asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaat. Zij heeft in het eerste en nader gehoor uitvoerig verklaard over haar situatie in Zuid-Somalië en ook gedetailleerde gegevens verstrekt. Dit wordt bevestigd door de contra-expert. Eiseres stelt dat een contra-expertise een deskundigenbericht is. Het BLT kan niet als onafhankelijk en deskundig worden aangemerkt. Verder valt niet vast te stellen door wie en met welke deskundigheid de reactie van het BLT is opgesteld. Eiseres stelt dat verweerder haar ten onrechte een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder a, b, dan wel d van de Vw 2000 heeft onthouden. Voorts doet eiseres een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Zij stelt dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië en bij een eventuele uitzetting naar Zuid-Somalië gevaar loopt.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat haar een instantie onthouden is omdat verweerder op 17 juni 2009 een voornemen heeft uitgebracht en niet heeft gewacht op de contra-expertise van 18 juni 2009, overweegt de rechtbank dat bij verweerder niet bekend was wanneer de contra-expertise beschikbaar zou komen. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerder eiseres al op 24 september 2008 een kopie van de bandopname heeft verzonden en een kopie van het rapport taalanalyse van 18 april 2008. Bij brief van 24 oktober 2008 heeft eiseres aangetoond dat een verzoek was gericht aan de Taalstudio om een contra-expertise te verrichten en dat het plan van aanpak te verwachten was rond 12 februari 2009. Verweerder heeft in reactie hierop bij brief van 9 december 2008 de beslistermijn verlengd tot uiterlijk 15 juni 2009. Bij brief van 3 februari 2009 heeft eiseres verweerder een kopie van de contra-expertise eerste fase toegestuurd en tevens gemeld dat opdracht gegeven is aan de Taalstudio voor het uitvoeren van de contra-expertise tweede fase. Bij brief van 8 mei 2009 heeft eiseres een kopie van een brief van de Taalstudio overgelegd van 10 februari 2009, waarin - kort samengevat - wordt gesteld dat het verzoek voor het verrichten van de tweede fase contra-expertise in behandeling wordt genomen en dat geen leveringsdatum voor het rapport kan worden vastgesteld. Nu eiseres niet bij verweerder om nader uitstel heeft gevraagd en niet kon melden wanneer de contra-expertise tweede fase daadwerkelijk beschikbaar was, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op 17 juni 2009 een voornemen uit heeft kunnen brengen en niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en niet in staat is gebleken om coherente en verifieerbare verklaringen betreffende de reisroute af te leggen. Dat eiseres de aanwijzingen van de reisagent diende op te volgen is niet verschoonbaar: eiseres heeft ook een eigen verantwoordelijkheid. Dat eiseres ziek was tijdens de reis en de taal niet sprak, maakt het vorenstaande niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorgaande afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres.
8. Verweerder heeft een taalanalyse laten uitvoeren door het BLT. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt verweerder door het uitvoeren van een taalanalyse de vreemdeling tegemoet bij de voldoening van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit, nationaliteit dan wel plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan de vreemdeling, indien hij van mening is dat de taalanalyse niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel anderszins onvolkomenheden bevat, de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat verweerder een nieuwe taalanalyse moet laten verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie dient uit te gaan. Een op verzoek van de vreemdeling verrichtte taalanalyse dient, om als contra-expertise te kunnen dienen, op zorgvuldige wijze, met de nodige waarborgen omkleed, door een onafhankelijke deskundige te worden verricht. De aldus verkregen onderzoeksresultaten kunnen slechts als tegenbewijs worden aangemerkt, indien controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het desbetreffende onderzoek heeft plaatsgevonden.
9. Eiser heeft een contra-expertise laten opstellen door een aan de Taalstudio verbonden deskundige. Op 18 juni 2009 is deze contra-expertise uitgebracht. Op 21 juli 2009 heeft het BLT een weerwoord op deze contra-expertise uitgebracht. Hierin wordt aangevoerd dat de conclusie van de contra-expert niet luidt dat eiseres eenduidig kan worden herleid tot Zuid-Somalië, waardoor de reeds ontstane twijfel blijft bestaan. Verder bestaan er volgens het BLT redenen om te twijfelen aan de deskundigheid en objectiviteit van de anonieme contra-expert. Bij het weerwoord heeft verweerder een stuk van het BLT met als titel “Algemene bevindingen t.a.v. anonieme contra-expert Somalisch”, gedateerd 8 juli 2009, overgelegd.
Daarnaast wijzen de bevindingen van de contra-expert niet op een herkomst uit Zuid-Somalië, aangezien hij aangeeft een mengsel uit Noord-en Zuid-Somalische elementen te hebben aangetroffen. Verder geeft de contra-expert kritiek op het taalanalyse rapport van het BLT, maar deze is volgens het BLT niet terecht. Gelet hierop houdt het BLT in het weerwoord vast aan de conclusies van de door het BLT uitgevoerde taalanalyse.
10. In beroep heeft eiser een weerwoord van de Taalstudio overgelegd met daarbij een reactie van de contra-expert op ‘weerwoord op contra-expertise”, een geanonimiseerd CV van de contra-expert en een lijst van organisaties die de Guidelines hebben ondertekend.
Bij het verweerschrift heeft verweerder een toelichting van 15 maart 2010 van het BLT bij het rapport taalanalyse van 18 april 2008 overgelegd, een publicatie van A. Eriksson, “to whom it may concern”, van 30 december 2008 en een zogeheten “zaakspecifieke onderbouwing particuliere standpunten AC1” van 16 maart 2010, inclusief bijlagen.
11. Uit het rapport contra-expertise blijkt dat de contra-expert een academisch opgeleide linguïst is, gespecialiseerd in de Somalische taal en dialecten. Hij spreekt onder meer vloeiend Somalisch. Uit het weerwoord van de Taalstudio blijkt dat de Taalstudio bekend is met zijn identiteit en dat de Taalstudio bevestigt dat hij aan de door de Guidelines gestelde standaard voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat de contra-expert anoniem is gebleven, onvoldoende om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de contra-expert. De deskundigheid blijkt voldoende uit de beschrijving van de kwalificaties van de contra-expert, welke door de in beroep door de Taalstudio toegezonden CV nog zijn bevestigd. Bovendien biedt het feit dat de Taalstudio wél bekend is met zijn identiteit en ervoor instaat dat hij aan de door de Guidelines gestelde standaard voldoet, voldoende waarborg voor de juistheid van de beschreven kwalificaties en de onafhankelijkheid van de contra-expert. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldoende controleerbaar door wie en onder welke omstandigheden de contra-expertise heeft plaatsgevonden. Dat de Guidelines niet exact dezelfde werkwijze inhouden als de door BLT gehanteerde werkwijze, betekent niet dat de Guidelines onvoldoende waarborg bieden voor een deskundig en onafhankelijk opgestelde contra-expertise. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007 (LJN: BB5253).
12. Het stuk van het BLT van 8 juli 2009, overgelegd bij het weerwoord contra-expertise op 21 juli 2009 en de “zaakspecifieke onderbouwing particuliere standpunten AC1” van 16 maart 2010, inclusief bijlagen, zien niet specifiek op de onderhavige contra-expertise, maar zien op “een anonieme contra-expert Somalisch”. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat deze stukken betrekking zouden hebben op de contra-expert die ook de onderhavige contra-expertise heeft opgesteld. De rechtbank kan dit laatste echter niet vaststellen. Uit de voornoemde stukken, wat daar verder ook van zij, kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de daarin beschreven contra-expert dezelfde persoon is als de contra-expert die de onderhavige contra-expertise heeft opgesteld. Reeds daarom wordt aan deze stukken door de rechtbank in de beoordeling geen waarde toegekend.
13. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de contra-expertise voldoet aan de normen zoals omschreven onder 8 en als tegenbewijs kan dienen.
14. Verder is de rechtbank van oordeel dat de contra-expert concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de door het BLT verrichte taalanalyse. De contra-expert stelt op basis van voorbeelden van uitspraak, woordgebruik, de morfologie en syntaxis van eiseres, alsmede gelet op haar culturele en geografische kennis, dat er in de spraak van eiseres Noord- en Zuid-Somalisch elementen te vinden zijn, die al dan niet verklaard kunnen worden door aanpassing aan de tolk. Omdat de meerderheid van de relevante elementen zuidelijk is, is het volgens de contra-expert mogelijk dat eiseres te herleiden valt tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
Verweerder heeft slechts volstaan met een weerwoord dat algemene opmerkingen over een contra-expert, zijn anonimiteit, de Guidelines en een volharden bij de eerdere taalanalyse bevat. Verweerder heeft eerst bij zijn verweerschrift een specifieke onderbouwing bij het rapport taalanalyse van 18 april 2008 gegeven, waarop eiseres niet heeft kunnen reageren.
15. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de overgelegde contra-expertise concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van het BLT, welke door het weerwoord van het BLT niet zijn weggenomen. Aan het feit dat de terminologie van de contra-expert in zijn conclusies minder stellig is dan die van het BLT in de taalanalyse, hecht de rechtbank niet de betekenis die verweerder daaraan toegekend wil zien, nu de conclusies van de contra-expert in betekenende mate afdoen aan de conclusie van de taalanalyse dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
16. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
18. Aan beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
19. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,00 en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, dient betaling aan de griffier plaats te vinden.
III. Uitspraak
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 10 augustus 2009;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 644,00, te betalen door verweerder aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2010.
Afschrift verzonden op: 20 mei 2010.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties