04 mei 2010

Asielaanvragen van Libiërs (uitspraak rechtbank)

LJN: BM3161, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Almelo , Awb 10/13454 BEPTDN/ES1 BE AN2 (verzoek) en Awb 10/ 13452 BEPTDN/ES1 BE AN2 (beroep)


Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 04-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft n.a.v. de uitspraak van Rb Rotterdam, van 5 oktober 2005 (Awb-nummer 04/48272) besloten om tot 1-1-2007 een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Libische asielzoekers. Dit besluit is vastgelegd in WBV 2006/28. Bij brief van 12-1-2007 (TK 19 637, nr. 1124) heeft verweerder aan de Tweede Kamer meegedeeld dat is besloten deze moratoria éénmalig te verlengen t/m 30-6-2007 omdat BuiZa vooralsnog geen mogelijkheden heeft de situatie met betrekking tot terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers in Libië te onderzoeken en heeft aangegeven dat een onderzoek zijn beslag niet zal kunnen krijgen vóór 1-1-2007. Verweerder meldt in die brief dat BuiZa zal bezien of zich de komende tijd onderzoeksmogelijkheden ontwikkelen en dat, gegeven de onzekere situatie, van de in Nederland verblijvende Libische asielzoekers in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij op korte termijn naar Libië terugkeren. In de brief aan de Tweede Kamer van 22-12-2009 (TK 19 637, nr. 1316) licht verweerder de Tweede Kamer onder meer in over het (voorgenomen) landgebonden asielbeleid Libië: “Het (...) vertrek- en besluitmoratorium is reeds gedurende geruime tijd verstreken waarmee de werking daarvan van rechtswege is vervallen. Sedertdien bestaan geen beleidsmatige belemmeringen om op asielaanvragen te beslissen en indien aan de orde af te wijzen en het vertrek ter hand te nemen. (...) zie ik mij gesteund door de jurisprudentie van de ABRS (zaak nr. 200802086/1) en het feit dat in ieder geval Zweden in het recente tijdvak ook uitgeprocedeerde asielzoekers heeft teruggestuurd naar Libië. (...)" De voorzieningenrechter (vzr) stelt vast dat verweerder in deze brief weliswaar vaststelt dat de moratoria ten aanzien van Libië zijn verstreken, maar dat verweerder daarin geheel niet verwijst naar de na afloop van deze moratoria ontstane, bestendige bestuurspraktijk. Met verzoeker is de vzr van oordeel dat geheel onduidelijk is of, en zo ja op welke wijze, verweerder bij de (voorbereiding van de) beleidswijziging van 22-12-2009 heeft betrokken de redenen waarom de moratoria waren ingesteld en waarom daarna de hier-voor vermelde bestuurspraktijk is ontstaan en gehandhaafd. Uit de motivering van minuten bij toewijzende besluiten blijkt o.a. dat nog steeds niet duidelijk is welk risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM afgewezen Libische asielzoekers mogelijk lopen bij (gedwongen) terugkeer naar Libië. Niet ken-baar en daarmee niet inzichtelijk is op grond van welke informatie verweerder nu meent dat afgewezen Libische asielzoekers niet (meer) een dergelijk risico zouden lopen. In de brief van 22-12-2009 wordt op geen enkele wijze verwezen naar informatie waaruit zou blijken dat dit risico verminderd is of niet meer aanwezig. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder in algemene zin verwezen naar informatie van zusterorganisaties als UK Home Affairs en US Department of State waarin verweerder mogelijk informatie heeft gevonden die leidde tot de beleidswijziging, maar uit de brief blijkt zulks in het geheel niet. Gelet op het vorenstaande acht ook de vzr de passage dat sedert het verstrijken van de moratoria geen beleidsmatige belemmeringen bestaan om op asielaanvragen te beslissen en indien aan de orde af te wijzen en het vertrek ter hand te nemen, zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Voorts wijst verzoeker er terecht op dat de uitspraak van de ABRS van 14-4-2009 (nr. 200802086/1) niet ziet op de procedure van een afgewezen Libische asielzoeker, maar op de procedure van een Libiër die ongewenst is verklaard en derhalve ziet op de procedure van een Libiër met (een) contra-indicatie(s). Uit de na afloop van de moratoria ontstane bestuurspraktijk blijkt dat Libiërs die een contra-indicatie is tegen-geworpen, in beginsel al niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning. Onduidelijk is derhalve op grond waarvan verweerder in deze uitspraak van de ABRS steun ziet voor de beleidswijziging zoals weergegeven in de brief van 22-12-2009. Dit geldt temeer nu namens verzoeker onderbouwd is aangevoerd dat naar aanleiding van deze uitspraak van de ABRS van 14-4-2009 door de betrokken vreemdeling een procedure is ingesteld bij het EHRM en het EHRM in die procedure op 12-6-2009 gemotiveerd een interim measure heeft toegewezen. Bovendien blijkt uit de minuten waarnaar verzoeker heeft verwezen en uit de uitspraak van het EHRM van 17-11-2009 dat op 18-5-2009, dus ruim na de uitspraak van de ABRS waarop verweerder zich beroept, door verweerder conform de bestendige bestuurspraktijk nog een toewijzende beslissing is genomen in de zaak van een Libische asielzoeker wiens relaas ongeloofwaardig werd geacht. T.a.v. het feit dat Zweden in het recente tijdvak uitgeprocedeerde asielzoekers heeft teruggestuurd naar Libië, heeft verzoeker terecht gewezen op een bericht op www.refugees.org waaruit blijkt dat een door Zweden in mei 2008 teruggestuurde asielzoeker bij aankomst in Libië onmiddellijk is gearresteerd en negen dagen lang gemarteld, waarop hij is overleden. In het bestreden besluit merkt verweerder naar aanleiding hiervan op dat ‘uit informatie niet is gebleken dat het slecht is gegaan met deze asielzoekers’. Daarbij is door verweerder niet vermeld, en derhalve niet inzichtelijk en verifieerbaar, uit welke informatie dit zou blijken. Ook ter zitting kon verweerder daarover niet nader verklaren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op bestendige jurisprudentie van het EHRM waaruit blijkt dat de autoriteiten van de lidstaten bij het EVRM een ‘rigorous scrutiny’ dienen uit te voeren bij de beoordeling van een beroep op bescherming tegen een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, heeft verweerder naar het oordeel van de vzr niet zonder nadere motivering het beleid t.a.v. de beoordeling van asielaanvragen van Libische asielzoekers kunnen wijzigen.

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...