Eerste geloofwaardigheid asielrelaas toetsen en dan zwaarwegendheid / Irak vrees voor vervolging (uitspraak)
LJN: BM4300, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Arnhem , AWB 09/37307 Print uitspraak
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 17-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: geloofwaardigheid / zwaarwegendheid / realiteitsgehalte / Irak
Volgens paragraaf C14/3 en C14/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), in onderling verband bezien, wordt van een asielrelaas allereerst de geloofwaardigheid beoordeeld en daarna worden de geloofwaardig bevonden verklaringen op grond van wet- en regelgeving genormeerd, met name wordt alsdan bezien in hoeverre de geloofwaardig geachte feiten en vermoedens van een zodanige zwaarwegendheid zijn dat zij als gegrond vrees voor vervolging of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing kunnen worden beschouwd. Volgens paragraaf C14/3.1 van de Vc 2000, zoals dat luidde ten tijde van het besluit en voor zover hier van belang, spelen bij de beoordeling of het asielrelaas van de vreemdeling geloofwaardig is de volgende elementen een rol:
- de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten, en
- de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de feiten ontleende vermoedens.
Het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging van de Dawlat Al Iraq Al Islamiyya is in het ingelaste voornemen beoordeeld onder de paragraaf met als opschrift Vluchtelingenschap, derhalve kennelijk in het kader van de zwaarwegendheid, met name of zij tot gegronde vrees voor vervolging aanleiding geven. In het bestreden besluit is dit voornemen ingelast en wordt niet duidelijk een ander standpunt ingenomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder het asielrelaas in het kader van de zwaarwegendheid heeft beoordeeld. Het betreft echter een beoordeling van het realiteitsgehalte van de door eiser aan de in het asielrelaas naar voren gebrachte feiten ontleende vermoedens, welke volgens paragraaf C14/3.1 van de Vc 2000 de geloofwaardigheid betreft. De vrees voor vervolging door de Dawlat Al Iraq Al Islamiyya maakt immers deel uit van het asielrelaas van eiser. Dit betekent dat verweerder zijn beleid in zoverre niet juist heeft toegepast.
Daarbij komt nog dat uit pagina 6 van het rapport van het nader gehoor volgt dat eiser de vraag van de gehoorambtenaar of hij met zijn werkzaamheden diende te stoppen omdat hij anders zou worden vermoord, weliswaar eerst bevestigend heeft beantwoord, maar direct daarna heeft verklaard dat het feit dat hij is gestopt met zijn werkzaamheden niet de vrees voor vervolging wegnam. Dit heeft eiser nogmaals benadrukt door de vraag of het feitelijk gezien voor die vrees niets uitmaakte wat hij had gedaan, bevestigend te beantwoorden. Gelet op deze passage op pagina 6 van het rapport van nader gehoor, volgt de rechtbank verweerder ook niet in zijn standpunt dat de correctie die eiser hierop in de correcties en aanvullingen bij de zienswijze heeft aangebracht een wijziging van een verklaring betreft, het betreft veeleer een verduidelijking. Daarbij is voorts van belang dat de vermoedens van eiser niet op voorhand niet passen in het beeld dat in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van mei 2009 op pagina 60 schetst dat personen die kenbaar werkzaam zijn of waarvan wordt vermoed dat zij werkzaam zijn voor de coalitie, de regering, de MNF-I, internationale organisaties, waaronder hulporganisaties, buitenlandse overheden, buitenlandse journalisten en persagentschappen, westerse bedrijven en ambassades of het Iraakse leger en hun directe familieleden, een zeer hoog risico lopen doelwit te worden van aanslagen, ontvoering of moord. Gelet op dit voorgaande kan de enkele stelling van verweerder dat eisers vrouw ongemoeid is gelaten tijdens het bezoek dat drie leden van de (naam) aan eisers woning, de beslissing niet dragen
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 17-05-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: geloofwaardigheid / zwaarwegendheid / realiteitsgehalte / Irak
Volgens paragraaf C14/3 en C14/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), in onderling verband bezien, wordt van een asielrelaas allereerst de geloofwaardigheid beoordeeld en daarna worden de geloofwaardig bevonden verklaringen op grond van wet- en regelgeving genormeerd, met name wordt alsdan bezien in hoeverre de geloofwaardig geachte feiten en vermoedens van een zodanige zwaarwegendheid zijn dat zij als gegrond vrees voor vervolging of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing kunnen worden beschouwd. Volgens paragraaf C14/3.1 van de Vc 2000, zoals dat luidde ten tijde van het besluit en voor zover hier van belang, spelen bij de beoordeling of het asielrelaas van de vreemdeling geloofwaardig is de volgende elementen een rol:
- de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten, en
- de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de feiten ontleende vermoedens.
Het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging van de Dawlat Al Iraq Al Islamiyya is in het ingelaste voornemen beoordeeld onder de paragraaf met als opschrift Vluchtelingenschap, derhalve kennelijk in het kader van de zwaarwegendheid, met name of zij tot gegronde vrees voor vervolging aanleiding geven. In het bestreden besluit is dit voornemen ingelast en wordt niet duidelijk een ander standpunt ingenomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder het asielrelaas in het kader van de zwaarwegendheid heeft beoordeeld. Het betreft echter een beoordeling van het realiteitsgehalte van de door eiser aan de in het asielrelaas naar voren gebrachte feiten ontleende vermoedens, welke volgens paragraaf C14/3.1 van de Vc 2000 de geloofwaardigheid betreft. De vrees voor vervolging door de Dawlat Al Iraq Al Islamiyya maakt immers deel uit van het asielrelaas van eiser. Dit betekent dat verweerder zijn beleid in zoverre niet juist heeft toegepast.
Daarbij komt nog dat uit pagina 6 van het rapport van het nader gehoor volgt dat eiser de vraag van de gehoorambtenaar of hij met zijn werkzaamheden diende te stoppen omdat hij anders zou worden vermoord, weliswaar eerst bevestigend heeft beantwoord, maar direct daarna heeft verklaard dat het feit dat hij is gestopt met zijn werkzaamheden niet de vrees voor vervolging wegnam. Dit heeft eiser nogmaals benadrukt door de vraag of het feitelijk gezien voor die vrees niets uitmaakte wat hij had gedaan, bevestigend te beantwoorden. Gelet op deze passage op pagina 6 van het rapport van nader gehoor, volgt de rechtbank verweerder ook niet in zijn standpunt dat de correctie die eiser hierop in de correcties en aanvullingen bij de zienswijze heeft aangebracht een wijziging van een verklaring betreft, het betreft veeleer een verduidelijking. Daarbij is voorts van belang dat de vermoedens van eiser niet op voorhand niet passen in het beeld dat in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van mei 2009 op pagina 60 schetst dat personen die kenbaar werkzaam zijn of waarvan wordt vermoed dat zij werkzaam zijn voor de coalitie, de regering, de MNF-I, internationale organisaties, waaronder hulporganisaties, buitenlandse overheden, buitenlandse journalisten en persagentschappen, westerse bedrijven en ambassades of het Iraakse leger en hun directe familieleden, een zeer hoog risico lopen doelwit te worden van aanslagen, ontvoering of moord. Gelet op dit voorgaande kan de enkele stelling van verweerder dat eisers vrouw ongemoeid is gelaten tijdens het bezoek dat drie leden van de (naam) aan eisers woning, de beslissing niet dragen
Bron: rechtspraak.nl
Reacties