Posts tonen met het label 4:84 Awb. Alle posts tonen
Posts tonen met het label 4:84 Awb. Alle posts tonen

22 april 2022

UITSPRAAK MK: Kinderpardon: bij eigen begunstigend beleid moet je motiveren waarom je niet nog meer wilt afwijken

Afsluitingsregeling, art 4:84 Awb, 8 EVRM, belangenafweging, BIC-assessment, worteling en psychische klachten, certain degree of hardship, art 3.6b Vb.

 

 

ECLI:NL:RBDHA:2022:3555

Instantie Rechtbank Den Haag zp Zwolle
Datum uitspraak 14-04-2022
Datum publicatie 19-04-2022


Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 21/90

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag 1] 2003,

V-nummer [nummer], eiser,

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum],

V-nummer [nummer], eiseres 1,

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedag 1] 2003,

V-nummer [nummer], eiseres 2,

allen van Russische nationaliteit,

(gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).21/90

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen1 afgewezen.

Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.

Bij aanvullend besluit van 14 januari 2020 is aan eiseres 1 een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.

Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen O.V. Vermeulen-Sochan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiser heeft verklaard dat hij is geboren op 14 maart 2003 en de Russische nationaliteit heeft. Eiser is de zoon van eiseres 1 en de broer van eiseres 2. Uit de verklaringen die eisers in de asielprocedure over hun herkomst hebben afgelegd, die niet ongeloofwaardig zijn geacht, blijkt dat eiser is geboren in Ingoesjetië. In augustus 2012 zijn eisers vanuit Ingoesjetië naar Nederland gevlucht, waar zij op 1 oktober 2012 asiel hebben aangevraagd. Dat heeft niet tot een verblijfsvergunning geleid. Na afloop van de procedure zijn eisers per 17 februari 2015 met onbekende bestemming vertrokken. Op 20 juli 2015 zijn zij in de opvang teruggekeerd. Op 25 mei 2018 hebben zij opnieuw asiel aangevraagd en daarbij onder andere verklaard dat zij door hun vader/echtgenoot naar Duitsland zijn ontvoerd maar na verloop van tijd hebben weten te ontsnappen. Op 31 januari 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling. Op 28 augustus 2020 heeft verweerder afwijzend op de asielaanvragen beslist. Daartegen hebben eisers beroep ingesteld.2 Die beroepen zijn ook op 15 februari 2022 op zitting behandeld. Wat de rechtbank over die beroepen heeft geoordeeld staat in een aparte uitspraak met zaaknummers NL20.16489, NL20.16491 en NL20.16493, die is gedaan op dezelfde dag als deze uitspraak.

2. De persoon die beroep heeft ingesteld moet griffierecht betalen. Dat staat in de wet.3 Als aan dit wettelijke vereiste niet wordt voldaan kan de rechter besluiten het beroep niet verder te behandelen. Ook dat staat in de wet.4 Eisers hebben verklaard dat zij niet in staat zijn het griffierecht te betalen. Op basis van gegevens die eisers aan de rechtbank hebben gestuurd is aangenomen dat eisers inderdaad niet in staat zijn het griffierecht te betalen. Niet is gebleken dat de omstandigheden sindsdien zijn veranderd. De rechtbank zal het beroep daarom verder behandelen, ook al hebben eisers daarvoor geen griffierecht betaald.

Waarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen?

3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers niet over een geldige mvv5 beschikken en geen aanleiding bestaat hen van dit vereiste vrij te stellen. Eiser voldoet namelijk niet aan de vereisten voor vergunningverlening op grond van de Afsluitingsregeling6: hij heeft niet 5 jaar in Nederland verbleven na de eerste asielaanvraag van 1 oktober 2012, en ook geen 5 jaar na de aanvraag die op 25 mei 2018 is ingediend (voorwaarde b). Verder hebben eisers zich gedurende de periode van verblijf in Nederland langer dan 3 maanden onttrokken aan het toezicht (voorwaarde c). Tenslotte is sprake van een contra-indicatie omdat eisers niet beschikbaar zijn geweest in het kader van vertrek (contra-indicatie e). Omdat het stellen van het mvv-vereiste verder niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM7 bestaat ook geen aanleiding hen op deze grond van het mvv-vereiste vrij te stellen.

Verweerder heeft die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd en heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift nog het volgende overwogen. Voorwaarde c wordt tegengeworpen omdat sprake is van contra-indicatie e. Dat eisers ‘buiten beeld’ zijn geweest is niet verschoonbaar. Aansluiting wordt gezocht bij verweerders standpunt in de asielprocedure dat niet aannemelijk is dat eiseres 1 in Duitsland geen gelegenheid heeft gehad om aangifte te doen of bescherming te vragen. Daarom wordt ook niet aan voorwaarde b voldaan. Er is geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Awb8 van het beleid af te wijken. Omdat een eerdere beslissing op een eerste in Nederland ingediende asielaanvraag onherroepelijk is geworden, bestaat niet de bevoegdheid om aan artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb9 te toetsen.

Waarom zijn eisers het daar niet meer eens?

4. Eisers hebben het bestreden besluit uitgebreid bestreden. Eisers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet van het beleid is afgeweken zodat aan eisers toch een vergunning kon worden verleend. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd gaven verweerder daarvoor voldoende reden. Verweerder heeft verder niet op de juiste wijze beoordeeld en gemotiveerd of de weigering van de vergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte niet ambtshalve beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor een andersoortige verblijfsvergunning.

Het oordeel van de rechtbank

Over de voorwaarden van het beleid

5. Partijen zijn het erover een dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden om voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling in aanmerking te komen. Eisers menen echter dat zij daar niets aan kunnen doen omdat zij door hun echtgenoot/vader naar Duitsland zijn ontvoerd.

6. De rechtbank overweegt dat zelfs als verweerder het daarmee eens zou zijn geweest, dat niet betekent dat wél aan de voorwaarden is voldaan. Maar dan zou er wel aanleiding kunnen zijn voor verweerder om, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, van het beleid af te wijken en eisers toch een vergunning te verlenen.

Over de toepassing van artikel 4:84 van de Awb

7. De stelling van eisers dat zij er niets aan kunnen doen dat zij niet aan de voorwaarden voldoen, steunt op het relaas dat zij in de asielprocedure naar voren hebben gebracht. Dat ziet dan zowel op het relaas zoals zich dat in Ingoesjetië heeft afgespeeld voordat eisers in 2012 naar Nederland kwamen, en dat door verweerder in de eerste procedure ongeloofwaardig is geacht, als op het relaas waarin de ontvoering naar Duitsland in 2015 centraal staat. In die asielprocedure heeft de rechtbank vandaag uitspraak gedaan en geoordeeld dat verweerder het relaas dat ziet op de periode Ingoesjetië niet alsnog geloofwaardig heeft hoeven achten. Over de ontvoering naar Duitsland heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit ongeloofwaardig is. Dat betekent dan ook dat het betoog van eisers dat zij er vanwege de ontvoering niets aan kunnen doen dat zij niet aan de voorwaarden voldoen niet slaagt. Verweerder heeft dus geen aanleiding hoeven zien om om die reden op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken.

8. Maar eisers hebben nog meer, naar hun mening bijzondere, omstandigheden aangevoerd die volgens hen maken dat verweerder van het beleid had moeten afwijken. Daarbij hebben eisers gewezen op de psychische problemen die eisers hebben en de behandeling die zij daarvoor krijgen. Ook worden eiser en eiseres 2 in hun ontwikkeling bedreigd als zij Nederland moeten verlaten en moeten terugkeren naar het land van herkomst. Enerzijds omdat zij daar de behandeling niet kunnen krijgen die zij hier wel hebben en anderzijds zullen zij zich niet op dezelfde wijze kunnen ontplooien als in Nederland. Eisers verwijzen in dit verband naar een uitspraak van zittingsplaats Roermond10 en naar het ‘Best Interests of the Child Assessment’ van 7 november 2021 van het onderzoeks- en expertisecentrum voor kinderen en vreemdelingenrecht van de Universiteit Groningen11 (hierna: het BIC-assessment) waarin die ontwikkelingsschade voor eiser en eiseres 2 is vastgesteld.

9. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de invulling van de Afsluitingsregeling een grote mate van vrijheid toekomt en bij het stellen van voorwaarden kan bepalen welke groepen personen onder dat beleid vallen en welke toelatingseisen van toepassing zijn. De Afsluitingsregeling is namelijk begunstigend beleid en verweerder was niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting gehouden tot het instellen hiervan. De uitspraak van de Afdeling12 waaruit de rechtbank dat afleidt, ziet weliswaar op de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen, eerder begunstigend beleid van verweerder dat in hoge mate overeenkomt met de Afsluitingsregeling, maar naar het oordeel van de rechtbank kan deze lijn worden doorgetrokken naar het begunstigend beleid van de Afsluitingsregeling. Eisers stelling dat de Afsluitingsregeling een invulling is van de internationale verplichtingen die voortvloeien uit artikel 3 IVRK13 en artikel 24 van het Handvest14, volgt de rechtbank daarom niet.

10. Dat neemt niet weg dat (zeer) bijzondere omstandigheden verweerder aanleiding kunnen geven om van zijn beleid af te wijken op grond van artikel 4:84 van de Awb. Uit vaste rechtspraak15 volgt dat verweerder alle omstandigheden van het geval moet betrekken in zijn beoordeling en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel dat met de beleidsregels wordt gediend.

11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat worteling niet als onderscheidend criterium is aangemerkt op grond waarvan kinderen in aanmerking kunnen komen voor de gevraagde verblijfsvergunning en dat worteling daarom geen bijzondere omstandigheid is. Voor wat betreft de medische omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb alleen ziet op de situatie dat de hoofdpersoon vanwege bijzondere omstandigheden niet voldoet aan (één van) de voorwaarden die in de Afsluitingsregeling worden genoemd. Verweerder heeft deze standpunten in het verweerschrift en op de zitting herhaald. In het licht van wat de Afdeling heeft overwogen over de toepassing van artikel 4:84 van de Awb16 volstaat deze motivering naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder is in dit kader dan ook ten onrechte niet of onvoldoende ingegaan op wat eisers naar voren hebben gebracht over de mate van worteling en de daarmee gepaard gaande problemen en schade. Het besluit is op dit punt daarom onvoldoende gemotiveerd.

Over artikel 8 EVRM

12. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM17 en de Afdeling18 moet de rechter vol toetsen of verweerder bij de belangenafweging die hij verricht in het kader van het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven, dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd, alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn kenbaar bij die belangenafweging heeft betrokken. De rechter moet de uitkomst van de belangenafweging van verweerder enigszins terughoudend toetsen. Uit de rechtspraak van het EHRM19 volgt verder dat bij alle besluiten over kinderen hun belangen een eerste overweging moeten vormen en dat aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. Ook volgt uit deze rechtspraak dat nationale beslisautoriteiten moeten beoordelen of vestiging in het land van herkomst van de vreemdeling een 'certain degree of hardship' met zich brengt.

13. Eiser en eiseres 2 hebben gelijk als zij stellen dat verweerder de iMMO20-rapporten en de medische verklaring van de GZ-psycholoog van 26 november 2020, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat terugkeer van eisers naar Ingoesjetië schade oplevert in hun ontwikkeling, niet bij de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft dat ter zitting ook erkend. Verweerder wijst eisers er in het bestreden besluit op dat zij een reguliere verblijfsvergunning kunnen aanvragen of kunnen verzoeken om toepassing van artikel 64 van de Vw. Voor zover verweerder zich daarmee op het standpunt stelt dat die omstandigheden niet bij de belangenafweging kunnen worden betrokken, is dat standpunt onjuist. Deze omstandigheden kunnen namelijk in ieder geval een rol spelen bij de beoordeling of de uitoefening van het gezinsleven in Ingoesjetië leidt tot een 'certain degree of hardship'. De belangenafweging is dus onvolledig geweest en het besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd.

14. In het verweerschrift is verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM wel ingegaan op de medische omstandigheden en ook op het BIC-assessment dat in beroep is overgelegd. Verweerder concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM nog steeds in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gebrek in de motivering daarmee niet heeft gerepareerd. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

15.1

Het BIC-assessment is geschreven door een psycholoog, die ook het onderzoek heeft uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat deze psycholoog niet deskundig is voor wat betreft de kwaliteit en het aanbod van zorg of onderwijs in het buitenland en in het land van herkomst, al dan niet in vergelijking met zorg en onderwijs in Nederland. Een psycholoog is namelijk niet vanwege opleiding of ervaring vanzelf deskundig op deze gebieden. Verder is ook niet gebleken dat de psycholoog op deze terreinen die deskundigheid op een andere manier heeft gekregen. Dat de psycholoog op de andere terreinen waarover zij of hij zich in het BIC-assessment uitlaat wel deskundig is, daarover zijn partijen het eens.

15.2

In het BIC-assessment wordt enerzijds gesproken over de psychische klachten die eiser en eiseres 2 hebben en anderzijds over de ontwikkelingsschade die zij hebben opgelopen, en nog zullen oplopen na terugkeer in Ingoesjetië. De psychische problemen en de ontwikkelingsschade worden volgens het rapport niet alleen veroorzaakt door wat eiser en eiseres 2 in Ingoesjetië en Duitsland hebben meegemaakt, en wat zij bij terugkeer naar Ingoesjetië vrezen, maar ook door hun langdurig verblijf in Nederland en de effecten die zij daarvan zullen voelen bij terugkeer in Ingoesjetië. Verweerder wijst er terecht op dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is bevonden. Voor zover de psychische problemen en ontwikkelingsschade aan dat asielrelaas worden gerelateerd, heeft verweerder daaraan in het kader van de belangenafweging geen gewicht hoeven toekennen. Welk deel van de psychische problemen en de ontwikkelingsschade wordt veroorzaakt door het asielrelaas, zoals dat door eisers bij de psycholoog naar voren is gebracht, en welk deel door het langdurig verblijf, dat geeft het BIC-assessment echter niet aan. Voor verweerders standpunt dat de conclusie over de verwachte ontwikkelingsschade ‘voor een groot deel’ is gebaseerd op het asielrelaas, biedt het BIC-assessment naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende steun. Dat er psychische problemen zijn en dat er ontwikkelingsschade is en zal ontstaan, wordt door verweerder niet betwist.

15.3

In het BIC-assessment, maar ook in de gronden van beroep, wordt verwezen naar de rapporten ‘Schaderisico bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ van december 2018 van Scherder en ‘De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet’ van april 2006 van Kalverboer en Zijlstra. Verweerder stelt terecht dat die rapporten niet specifiek op eiser en eiseres 2 zien, maar dat betekent in dit geval niet dat daaraan voor wat betreft de belangenafweging geen betekenis toekomt. In het BIC-assessment wordt naar deze rapporten verwezen en wordt daaruit aangehaald dat onderzoek duidelijk heeft gemaakt dat bij gedwongen uitzetting van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven de kans op psychische en psychologische ontwikkelingsschade groot is. Verweerder heeft dat niet bestreden. Niet is in geschil dat eiser en eiseres 2 tot deze categorie kinderen behoren.

15.4

Verweerder heeft zich op standpunt gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat niet meer van eiser en eiseres 2 verwacht zou kunnen worden dat zij zich in Ingoesjetië vestigen en aanpassen, of dat er grote problemen ontstaan in hun ontwikkeling als zij terugkeren. Verweerder heeft daarbij betrokken dat zij tot 9-jarige leeftijd in Ingoesjetië hebben verbleven, zodat zij niet enkel Nederland als referentiekader hebben, en Russisch spreken. Bovendien kunnen zij terugkeren met hun moeder, die het grootste gedeelte van haar leven in Ingoesjetië heeft gewoond. Ook verblijven een tante en oma nog in Ingoesjetië. Voor eiser en eiseres 2 is dus een sociaal vangnet aanwezig. Eiseres 1 heeft weliswaar psychische problemen maar gebleken is21 dat zij erin is geslaagd een liefdevolle en steunende invulling aan haar moederrol te geven en een hecht gezin op te bouwen. Niet is geconcretiseerd waarom van haar niet kan of mag worden verwacht dat zij bij terugkeer eiser en eiseres 2 blijft ondersteunen of waarom zij niet in staat zal zijn problemen in de ontwikkeling tegen te gaan of op te vangen. Dat eiser in het geheel niet weerbaar is vanwege zijn psychische problemen en een terugkeer niet zou kunnen verwerken of opvangen is evenmin gebleken. Verder blijkt uit het onderzoek dat de psychische problemen van eiser mede verband houden met de onzekere verblijfspositie in Nederland. Uit het onderzoek volgt ook dat eiseres 2 psychisch lijdt en de nodige problemen ondervindt, maar momenteel niet onder behandeling staat en bezig is met het examenjaar van haar havo-opleiding.

15.5

De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee, ook in het licht van wat in rechtsoverwegingen 15.2 en 15.3 is overwogen, onvoldoende is ingegaan op de ontwikkelingsschade van eiser en eiseres 2. Zo heeft verweerder niet onderbouwd waarom het hebben van een sociaal vangnet maakt dat de ontwikkelingsschade niet optreedt, of optreedt maar de ‘hardship’ niet een zodanige graad bereikt, dat deze in de weg staat aan vertrek. Dat eisers niet hebben geconcretiseerd waarom eiseres 1 niet de rol kan spelen die verweerder kennelijk van haar verwacht, maakt dat niet anders. Dat eisers dit verder niet hebben geconcretiseerd kan hun overigens niet worden verweten. Verweerder heeft dat standpunt voor het eerst in het verweerschrift ingenomen en dat verweerschrift twee werkdagen voor de zitting aan het digitale dossier toegevoegd.

15.6

Voor wat betreft de psychische klachten die eisers hebben, heeft verweerder terecht gesteld dat eisers niet hebben onderbouwd dat behandeling daarvoor in Ingoesjetië niet beschikbaar is. Verweerder heeft dit kunnen betrekken bij de vraag of vestiging in het land van herkomst van eisers een 'certain degree of hardship' met zich brengt.22 Maar in het BIC-assessment wordt ook geconcludeerd dat bij uitzetting naar Ingoesjetië de PTSS-klachten van eiser naar verwachting fors zullen toenemen en naar verwachting moeilijk behandelbaar zullen zijn. Verweerder heeft deze conclusie niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Verweerders standpunt dat niet is gebleken dat eiser in het geheel niet weerbaar is en dat uit het onderzoek volgt dat eisers psychische problemen mede verband houden met de onzekere verblijfspositie in Nederland en dat eisers aan deze onzekere situatie ook een eind kunnen maken door terug te keren naar het land van herkomst om daar een toekomst op te bouwen, geeft er ook blijk van dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de gevolgen van die terugkeer voor eisers.

15.7

Wat hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt.

Over de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6b Vb

16. Eisers hebben ter zitting verklaard dat zij in dit verband een beroep doen op de schrijnendheid van de situatie waarin zij zich bevinden en dus op de humanitaire gronden die worden genoemd in artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb.

17. Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb, voor zover hier van belang, kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of niet-tijdelijke humanitaire gronden. In de Vc staat in hoofdstuk B8, dat gaat over de tijdelijke humanitaire gronden, en in hoofdstuk B9, dat gaat over de niet-tijdelijke humanitaire gronden, welke verblijfsdoelen onder deze categorieën vallen. Verweerder stelt terecht dat uit wat eisers naar voren hebben gebracht niet volgt dat deze verblijfsdoelen van toepassing zijn in het geval van eisers. Weliswaar wordt de Afsluitingsregeling ook als verblijfsdoel genoemd, maar daarvoor hebben eisers al een aanvraag gedaan, die is beoordeeld. Het beroep van eisers op deze bepaling slaagt daarom niet.

Conclusie over het beroep

18. In rechtsoverweging 14 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de belangenafweging onvolledig is geweest en dat het besluit daarmee onvoldoende is gemotiveerd. Dat betekent dat het besluit in strijd met de wet is genomen.23

19. De rechtbank heeft daarna onderzocht of verweerder met de motivering in het verweerschrift en op zitting die onvoldoende motivering heeft gerepareerd en is in rechtsoverwegingen 15 en 16 tot de conclusie gekomen dat dat niet is gelukt. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.

Hoe nu verder?

20. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.24 Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten.25 In dit geval zal de rechtbank niet van die mogelijkheden gebruik maken.

Omdat de nadere motivering die verweerder in het verweerschrift en op zitting heeft gegeven (nog steeds) niet deugt, is er namelijk geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit dat vernietigd zal worden in stand te laten. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om een belangenafweging te maken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus26 omdat de rechtbank niet verwacht dat dat tot een beter en sneller besluit zal gaan leiden dan wanneer verweerder opdracht krijgt een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Gezien de lange duur van de procedure zal de rechtbank hieraan een termijn van zes weken verbinden. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.

21. Eisers hebben in deze procedure geen gronden gericht tegen het inreisverbod dat aan eiseres 1 is opgelegd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd maar het besluit in primo niet, en ook niet het aanvullend besluit van 14 januari 2020, waarmee aan eiseres 1 dat inreisverbod is opgelegd. Dat betekent dat het inreisverbod in stand blijft. Afhankelijk van de uitkomst van het nieuwe besluit zal verweerder wel moeten bekijken of er aanleiding bestaat dat inreisverbod in stand te laten.

Over de proceskosten

22. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier op

De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.

griffier voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html

06 april 2022

UITSPRAAK: Middelenvereiste en WAJONG bij gezinshereniging en 4:84 Awb

3.1

Eiser voert primair aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat referente

niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit de overgelegde stukken blijkt dat referente sinds 2014 een Wajong-uitkering ontvangt. Op advies van haar begeleider bij het UWV is zij aan het werk gegaan bij [naam bedrijf] . Zij behoudt haar uitkering en krijgt verder geen salaris. Er zijn dus ook geen salarisspecificaties. Referente werkt in een bescherende werkomgeving met aanpassingen en veel begeleiding. Uit het overgelegde

Arbeidsdeskundig Onderzoek van het UWV blijkt dat referente bekend is met ernstige

slechthorendheid en een lichte verstandelijke beperking. Haar klachten zijn chronisch van aard zodat de medische situatie niet wezenlijk zal veranderen. Het UWV heeft geconcludeerd dat referente niet in staat is om meer den 75 % van het maatmaninkomen te verdienen. Dat referente nog maar 23 jaar oud is en sinds haar 18e een Wajong ontvangt, leidt niet tot een ander oordeel. In bezwaar is geprobeerd om een recente beslissing ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van referente te verkrijgen, hetgeen niet is gelukt.

Verweerder heeft zich volgens eiser dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat referente niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste krachtens artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat in het arbeidsdeskundig rapport van het UWV is vermeld dat zij niet in staat is om meer den 75 % van het maatmaninkomen te verdienen.

3.2

Subsidiair voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de

omstandigheid dat de referente niet in staat is om te voldoen aan het middelenvereiste niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de

Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Vast staat dat referente beperkingen heeft en dat zij sinds haar 18e een Wajong-uitkering ontvangt. Zij heeft: een verstandelijke beperking en is slechthorend. Met haar huidige beperkingen zal zij nimmer aan het middelenvereiste kunnen voldoen en een reguliere baan kunnen vinden aangezien zij slechts zeer eenvoudige werkzaamheden (onder begeleiding) verricht voor een beperkt aantal uren. Deze baan heeft zij aangeboden gekregen via het UWV. De werkgever betaalt ook geen loon uit, het is eigenlijk een soort dagbesteding voor haar. Volgens eiser is het duidelijk dat een andere werkgever die bekend is met de beperkingen van referente, nimmer een regulier dienstverband zal aangaan met referente. Dat betekent dat zij nimmer aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen.

4.1

De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij vindt dat verweerder van zijn beleid op dit punt had moeten afwijken. Daarmee doet eiser een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit dat artikel volgt dat een bestuursorgaan van zijn beleid afwijkt als de toepassing in een concreet geval onevenredig is. Uit de stukken die in het dossier zitten (bijvoorbeeld het Arbeidsdeskundig rapport van 10 oktober 2014) blijkt dat referente geen theoretische verdiencapaciteit heeft omdat er onvoldoende functies te duiden zijn. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 oktober 2014 staat daarnaast dat de verwachting is dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zullen veranderen. Door het UWV is echter niet vastgesteld dat referente ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Vaststaat dat referente al sinds 2014 een Wajong-uitkering ontvangt.

4.2

De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de systematiek van de Wajong en de specifieke omstandigheden van referente nader onderzoek had moeten verrichten naar de vraag of referente, hoewel dit nog niet door UWV is vastgesteld in een besluit, toch moet worden geacht blijvend en volledig arbeidsongeschikt te zijn.

De rechtbank verwijst ter onderbouwing van dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3407), met name de rechtsoverwegingen 7, tweede alinea en volgende en rechtsoverweging 7.1. Daaruit volgt dat de Wet Wajong een andere systematiek kent dan de Wet WIA en dat ook jonggehandicapten die volledig arbeidsongeschikt zijn en een duurzame medische beperking hebben, (nog) niet duurzaam en volledige arbeidsongeschikt worden verklaard maar de werkregeling instromen als het UWV (nog) perspectief op ontwikkeling van (enig) arbeidsvermogen ziet. Dat sluit echter niet uit dat de jonggehandicapte redelijkerwijs geen loonvormende arbeid zal kunnen gaan verrichten. De werkregeling heeft voor de jonggehandicapte als voordeel dat deze inkomens- en arbeidsondersteuning ontvangt. Referente zou rechtsmiddelen kunnen aanwenden om door het UWV alsnog als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt te worden aangemerkt en zo gezinshereniging mogelijk te maken maar de Afdeling is van oordeel dat verweerder dit niet van een referente kan verlangen omdat zij daardoor haar recht op arbeidsondersteuning zou verliezen.

4.3

Verweerder had dus nader onderzoek moeten verrichten naar de specifieke omstandigheden van referente, waaronder de reële kans op arbeidsparticipatie binnen een redelijke termijn. Het lag daarbij in de rede daarover bij het UWV informatie in te winnen.

Vervolgens had verweerder een zorgvuldig en voldoende gemotiveerd besluit over toepassing van artikel 4:84 van de Awb kunnen nemen. Dat verweerder, zoals hij heeft betoogd, bij referente een perspectief ziet op ontwikkeling van arbeidsvermogen doet hieraan niet af nu dit, gezien ook hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, niet uitsluit dat referente redelijkerwijs geen loonvormende arbeid zal kunnen gaan verrichten.

Conclusie

5. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder op onvoldoende deugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom hij de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Het bestreden besluit is strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 eerste lid, van de Awb. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarbij hij deze uitspraak in acht dient te nemen. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd behoeft thans geen bespreking.

6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

 

 

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 01-04-2022
Datum publicatie 04-04-2022
Zaaknummer AWB 20/8328
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
 
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:2655 

 

 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html

01 januari 2021

Discretionaire afwijkingsbevoegdheid, bejaarden en Corona

In een aantal zaken waar ik bij betrokken ben gaat het om oude ouders die tijdens de Corona pandemie bij hun kinderen in Nederland op bezoek waren en waarvoor door ouderdomskwalen en door reisbeperkingen naar een permanente oplossing moest worden gezocht. 

Een van deze zaken staat over een paar dagen op zitting. Verweerder heeft inmiddels een verweerschrift gestuurd. 

Omdat ik vermoed dat er nog veel meer mensen met deze situatie te maken hebben kopieer ik hier een geanonimiseerde versie van mijn opmerkingen. Cursief is de verklaring waarom iets er staat.


 

 

Geachte heer X (advocaat die het beroep en de zitting doet),

 

Heden zond u mij een afschrift van het verweerschrift van verweerder. Dit werd dusdanig kort voor de zitting toegezonden (door verweerder) dat ik helaas nu er pas op kan ingaan en dat is minder dan 10 dagen voor de zitting. (Een bijkomend feit is dat mijn eigen vader gestorven en begraven is deze maand). Omdat echter de feiten duidelijk zijn en ik deze brief heel kort zal houden en verweerder zelf zo laat was neem ik aan dat de rechter niet zal vinden dat de goede procesorde nu door mij zal worden geschonden (en er kan altijd worden aangehouden).

 

1)      Wanneer ik de beschikking op bezwaar doorlees dan valt mij op dat er op een aantal zaken die wel in bezwaar zijn aangevoerd niet wordt ingegaan zoals de situatie van derde-belanghebbende Y (schoonzoon) die in Nederland een eigen bedrijf heeft en het beroep op het Europees Grondrechtenhandvest. Dat is toch een motiveringsgebrek?
 
2)      D|e Britse zaak waar naar verwezen wordt in bezwaar is inderdaad een volwassen kind wat voor een Britse moeder komt zorgen en daardoor een Chavez vergunning krijgt. Het gaat hier echter om de conclusie: dat ook volwassenen een beroep op Chavez kunnen doen. Hier is de beslisser dus te kort door de bocht gegaan en is er geen zorgvuldige voorbereiding geweest dan wel niet of foutief gemotiveerd.
 
3)      Bij de zaak van A uit Brazilie was ik zelf betrokken. Die vroeg verblijf aan op basis van artikel 8 EVRM. Laat in de procedure kreeg zij opeens een vergunning. Ik neem aan dat dat vanwege discretionaire afwijkingsbevoegdheid was en daarom die andere beperking want die krijg je dan. Ik zou dus wel eens van verweerder willen weten waarom hier de kaarten anders moeten liggen. Ook A haar schoonzoon had een goed lopend bedrijf in Nederland en ook A was dement geworden.

 4)      Een beroep op gebruikmaking van de discretionaire afwijkingsbevoegdheid kan op ieder moment in een procedure en zelfs na een procedure. Zie de zaak van Lily en Hovick. Door deze zaak besloot het parlement om voortaan de discretionaire afwijkingsbevoegdheid niet bij de staatssecretaris te leggen maar bij de directeur van de IND. Zie bijgevoegd artikel van het Verblijfsblog. Daarnaast is het zo dat artikel 4:84 Awb nog steeds bestaat en er dus daadwerkelijk nog steeds kan worden afgeweken van bestaand beleid omdat er bij de totstandkoming van dat beleid geen rekening is gehouden met bepaalde zaken.

 5)      Het speciale beleid waar u naar verwijst heeft verweerder afgeschaft in de veronderstelling dat er geen discretionaire afwijkingsbevoegdheid meer bestond maar dat is dus een foute aanname. Het beginsel van gelijkheid blijft dus bestaan.

 6)      De grote olifant in deze procedure is de wereldwijde Corona pandemie die het voor dit gezin onmogelijk dan wel gevaarlijk maakt om überhaupt heen en weer te reizen. Nu verweerder mensen met een visum laat “overstayen” en ook bijvoorbeeld studenten met een Zoekjaarvergunning vertelt dat er voorlopig gewoon kan worden gebleven vraag ik mij af of verweerder dan niet in deze zaak dit reden vindt om een oude demente oma te laten blijven. We zien immers in onze eigen kranten genoeg berichten over hoe gevaarlijk Corona is voor demente mensen in verzorgingstehuizen omdat die het besef missen dat ze afstand moeten houden en handen moeten wassen. Thuis bij een kind is dat makkelijker te realiseren (Ik ben zelf ervaringsdeskundige helaas). Door Corona kan B ook niet ten allen tijde naar haar moeder reizen noch moeder naar Nederland. Aangezien moeder geen sociaal netwerk in haar eigen land meer heeft klemt dat des te meer. Dit kan gewoon worden meegenomen in de afweging bij artikel 8 EVRM. Door echter geen rekening te houden hiermee is het de vraag of artikel 3 EVRM niet wordt geschonden (Een beroep daarop gaat voorbij aan nationaal procesrecht overigens). Ik wil hiertoe verwijzen naar een Britse uitspraak die heel helder de artikel 3 EVRM jurisprudentie op een rijtje zet, aangeeft dat de toets ruimer is geworden sinds St Kitts en ook aangeeft dat dit kan worden ingeroepen in zaken die als 8 EVRM procedure zijn begonnen: https://www.bailii.org/uk/cases/UKSC/2020/17.html

 

 

Hoogachtend,

 

Wytzia Raspe

 

Het artikel op Verblijfsblog waar ik naar verwijs is dit:

Afschaffing discretionaire bevoegdheid, maar twee nieuwe humanitaire vergunningen

14 januari 2020

 

Per 1 mei 2019 is de ‘discretionaire bevoegdheid’ van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgeschaft. Wel heeft de Staatssecretaris twee nieuwe categorieën vreemdelingen aangewezen die in aanmerking komen voor een tijdelijke humanitaire verblijfsvergunning: vreemdelingen in een getuigenbeschermingsprogramma en kinderen die onder een kinderbeschermingsmaatregel vallen. Waarom krijgen deze specifieke groepen twee nieuwe humanitaire vergunningen? En wat verandert de afschaffing van de discretionaire bevoegdheid precies in juridische zin?

Door Marie-Christine Alting von Geusau

Afschaffing discretionaire bevoegdheid

Tot mei 2019 had de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) altijd de ‘discretionaire bevoegdheid’ om een verblijfsvergunning te verlenen. De staatssecretaris kon van deze bevoegdheid gebruik maken als hij vond dat een vreemdeling een verblijfsvergunning moest krijgen, terwijl eigenlijk niet wordt voldaan aan de criteria van bestaande verleningsgronden (bijvoorbeeld als vluchteling of gezinslid). Een bekend voorbeeld waarbij dit uiteindelijk is gebeurd is de zaak van Lily en Howick.

Volgens het informatiesysteem van de IND heeft de staatssecretaris in 2018 in totaal 90 vergunningen verleend op grond van de discretionaire bevoegdheid. In de periode januari-april 2019 zijn er in totaal 20 vergunningen verleend. Sinds 1 mei 2019 is er  slechts in één geval een tijdelijk humanitaire vergunning verleend op grond van een schrijnende situatie. Op het eerste gezicht lijkt dus dat er minder snel tot ‘schrijnendheid’ wordt geconcludeerd dan voorheen. In dit blog wordt laten zien dat het complexer is, om twee redenen. Ten eerste is er nu minder ruimte om tot schrijnendheid te concluderen, omdat er alleen nog in de eerste verblijfsprocedure aan mag worden getoetst. Ten tweede is er nieuw beleid ontwikkeld voor groepen die voorheen onder de discretionaire bevoegdheid vielen. 

Beoordeling ‘schrijnendheid’ door hoofd van de IND

De discretionaire bevoegdheid is afgeschaft door de grond voor verlening van een vergunning vanwege ‘schrijnendheid’ te schrappen (zie ons eerdere blog ‘Kun je de discretionaire bevoegdheid afschaffen?’). Toch is de bevoegdheid een vergunning te verlenen op grond van schrijnendheid niet helemaal afgeschaft. Het blijft namelijk mogelijk voor de IND om in de eerste procedure een vergunning op grond van schrijnendheid te verlenen. Hoe zit dit precies?

Sinds 1 mei 2019 is niet de staatssecretaris maar de hoofddirecteur van de IND aangewezen om te beoordelen of een verblijfsvergunning kan worden verleend op grond van schrijnendheid. Hiermee hoopt de staatssecretaris deze beoordeling te depolitiseren: niet een politicus, maar een ambtenaar moet de beoordeling verrichten. Van belang hierbij te benoemen is dat de hoofddirecteur van de IND geen zelfstandig bestuursorgaan is, maar valt onder het ministerie van Justitie en Veiligheid. Juridisch gezien beslist de IND immers altijd namens de staatssecretaris. Anders dan de staatssecretaris lijkt te suggereren, blijft de staatssecretaris dus gewoon verantwoordelijk voor de beoordelingen van de IND.

 Lees verder op verblijfsblog.


-----

 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The Stolen Village: Baltimore and the Barbary Pirates
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2020/12/the-stolen-village-baltimore-and.html

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...