Afsluitingsregeling, art 4:84 Awb, 8
EVRM, belangenafweging, BIC-assessment, worteling en psychische
klachten, certain degree of hardship, art 3.6b Vb.
ECLI:NL:RBDHA:2022:3555
- Instantie Rechtbank Den Haag zp Zwolle
- Datum uitspraak 14-04-2022
- Datum publicatie 19-04-2022
-
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/90
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
geboren op [geboortedag 1] 2003,
V-nummer [nummer], eiser,
[eiseres 1] ,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer [nummer], eiseres 1,
[eiseres 2] ,
geboren op [geboortedag 1] 2003,
V-nummer [nummer], eiseres 2,
allen van Russische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Verbaas).21/90
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen1 afgewezen.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij aanvullend besluit van 14 januari 2020 is aan eiseres 1 een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.
Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen O.V. Vermeulen-Sochan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Inleiding
1. Eiser heeft verklaard dat hij is geboren op 14 maart 2003 en de Russische nationaliteit heeft. Eiser is de zoon van eiseres 1 en de broer van eiseres 2. Uit de verklaringen die eisers in de asielprocedure over hun herkomst hebben afgelegd, die niet ongeloofwaardig zijn geacht, blijkt dat eiser is geboren in Ingoesjetië. In augustus 2012 zijn eisers vanuit Ingoesjetië naar Nederland gevlucht, waar zij op 1 oktober 2012 asiel hebben aangevraagd. Dat heeft niet tot een verblijfsvergunning geleid. Na afloop van de procedure zijn eisers per 17 februari 2015 met onbekende bestemming vertrokken. Op 20 juli 2015 zijn zij in de opvang teruggekeerd. Op 25 mei 2018 hebben zij opnieuw asiel aangevraagd en daarbij onder andere verklaard dat zij door hun vader/echtgenoot naar Duitsland zijn ontvoerd maar na verloop van tijd hebben weten te ontsnappen. Op 31 januari 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling. Op 28 augustus 2020 heeft verweerder afwijzend op de asielaanvragen beslist. Daartegen hebben eisers beroep ingesteld.2 Die beroepen zijn ook op 15 februari 2022 op zitting behandeld. Wat de rechtbank over die beroepen heeft geoordeeld staat in een aparte uitspraak met zaaknummers NL20.16489, NL20.16491 en NL20.16493, die is gedaan op dezelfde dag als deze uitspraak.
2. De persoon die beroep heeft ingesteld moet griffierecht betalen. Dat staat in de wet.3 Als aan dit wettelijke vereiste niet wordt voldaan kan de rechter besluiten het beroep niet verder te behandelen. Ook dat staat in de wet.4 Eisers hebben verklaard dat zij niet in staat zijn het griffierecht te betalen. Op basis van gegevens die eisers aan de rechtbank hebben gestuurd is aangenomen dat eisers inderdaad niet in staat zijn het griffierecht te betalen. Niet is gebleken dat de omstandigheden sindsdien zijn veranderd. De rechtbank zal het beroep daarom verder behandelen, ook al hebben eisers daarvoor geen griffierecht betaald.
Waarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen?
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers niet over een geldige mvv5 beschikken en geen aanleiding bestaat hen van dit vereiste vrij te stellen. Eiser voldoet namelijk niet aan de vereisten voor vergunningverlening op grond van de Afsluitingsregeling6: hij heeft niet 5 jaar in Nederland verbleven na de eerste asielaanvraag van 1 oktober 2012, en ook geen 5 jaar na de aanvraag die op 25 mei 2018 is ingediend (voorwaarde b). Verder hebben eisers zich gedurende de periode van verblijf in Nederland langer dan 3 maanden onttrokken aan het toezicht (voorwaarde c). Tenslotte is sprake van een contra-indicatie omdat eisers niet beschikbaar zijn geweest in het kader van vertrek (contra-indicatie e). Omdat het stellen van het mvv-vereiste verder niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM7 bestaat ook geen aanleiding hen op deze grond van het mvv-vereiste vrij te stellen.
Verweerder heeft die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd en heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift nog het volgende overwogen. Voorwaarde c wordt tegengeworpen omdat sprake is van contra-indicatie e. Dat eisers ‘buiten beeld’ zijn geweest is niet verschoonbaar. Aansluiting wordt gezocht bij verweerders standpunt in de asielprocedure dat niet aannemelijk is dat eiseres 1 in Duitsland geen gelegenheid heeft gehad om aangifte te doen of bescherming te vragen. Daarom wordt ook niet aan voorwaarde b voldaan. Er is geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Awb8 van het beleid af te wijken. Omdat een eerdere beslissing op een eerste in Nederland ingediende asielaanvraag onherroepelijk is geworden, bestaat niet de bevoegdheid om aan artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb9 te toetsen.
Waarom zijn eisers het daar niet meer eens?
4. Eisers hebben het bestreden besluit uitgebreid bestreden. Eisers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet van het beleid is afgeweken zodat aan eisers toch een vergunning kon worden verleend. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd gaven verweerder daarvoor voldoende reden. Verweerder heeft verder niet op de juiste wijze beoordeeld en gemotiveerd of de weigering van de vergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte niet ambtshalve beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor een andersoortige verblijfsvergunning.
Het oordeel van de rechtbank
Over de voorwaarden van het beleid
5. Partijen zijn het erover een dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden om voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling in aanmerking te komen. Eisers menen echter dat zij daar niets aan kunnen doen omdat zij door hun echtgenoot/vader naar Duitsland zijn ontvoerd.
6. De rechtbank overweegt dat zelfs als verweerder het daarmee eens zou zijn geweest, dat niet betekent dat wél aan de voorwaarden is voldaan. Maar dan zou er wel aanleiding kunnen zijn voor verweerder om, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, van het beleid af te wijken en eisers toch een vergunning te verlenen.
Over de toepassing van artikel 4:84 van de Awb
7. De stelling van eisers dat zij er niets aan kunnen doen dat zij niet aan de voorwaarden voldoen, steunt op het relaas dat zij in de asielprocedure naar voren hebben gebracht. Dat ziet dan zowel op het relaas zoals zich dat in Ingoesjetië heeft afgespeeld voordat eisers in 2012 naar Nederland kwamen, en dat door verweerder in de eerste procedure ongeloofwaardig is geacht, als op het relaas waarin de ontvoering naar Duitsland in 2015 centraal staat. In die asielprocedure heeft de rechtbank vandaag uitspraak gedaan en geoordeeld dat verweerder het relaas dat ziet op de periode Ingoesjetië niet alsnog geloofwaardig heeft hoeven achten. Over de ontvoering naar Duitsland heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit ongeloofwaardig is. Dat betekent dan ook dat het betoog van eisers dat zij er vanwege de ontvoering niets aan kunnen doen dat zij niet aan de voorwaarden voldoen niet slaagt. Verweerder heeft dus geen aanleiding hoeven zien om om die reden op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken.
8. Maar eisers hebben nog meer, naar hun mening bijzondere, omstandigheden aangevoerd die volgens hen maken dat verweerder van het beleid had moeten afwijken. Daarbij hebben eisers gewezen op de psychische problemen die eisers hebben en de behandeling die zij daarvoor krijgen. Ook worden eiser en eiseres 2 in hun ontwikkeling bedreigd als zij Nederland moeten verlaten en moeten terugkeren naar het land van herkomst. Enerzijds omdat zij daar de behandeling niet kunnen krijgen die zij hier wel hebben en anderzijds zullen zij zich niet op dezelfde wijze kunnen ontplooien als in Nederland. Eisers verwijzen in dit verband naar een uitspraak van zittingsplaats Roermond10 en naar het ‘Best Interests of the Child Assessment’ van 7 november 2021 van het onderzoeks- en expertisecentrum voor kinderen en vreemdelingenrecht van de Universiteit Groningen11 (hierna: het BIC-assessment) waarin die ontwikkelingsschade voor eiser en eiseres 2 is vastgesteld.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de invulling van de Afsluitingsregeling een grote mate van vrijheid toekomt en bij het stellen van voorwaarden kan bepalen welke groepen personen onder dat beleid vallen en welke toelatingseisen van toepassing zijn. De Afsluitingsregeling is namelijk begunstigend beleid en verweerder was niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting gehouden tot het instellen hiervan. De uitspraak van de Afdeling12 waaruit de rechtbank dat afleidt, ziet weliswaar op de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen, eerder begunstigend beleid van verweerder dat in hoge mate overeenkomt met de Afsluitingsregeling, maar naar het oordeel van de rechtbank kan deze lijn worden doorgetrokken naar het begunstigend beleid van de Afsluitingsregeling. Eisers stelling dat de Afsluitingsregeling een invulling is van de internationale verplichtingen die voortvloeien uit artikel 3 IVRK13 en artikel 24 van het Handvest14, volgt de rechtbank daarom niet.
10. Dat neemt niet weg dat (zeer) bijzondere omstandigheden verweerder aanleiding kunnen geven om van zijn beleid af te wijken op grond van artikel 4:84 van de Awb. Uit vaste rechtspraak15 volgt dat verweerder alle omstandigheden van het geval moet betrekken in zijn beoordeling en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel dat met de beleidsregels wordt gediend.
11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat worteling niet als onderscheidend criterium is aangemerkt op grond waarvan kinderen in aanmerking kunnen komen voor de gevraagde verblijfsvergunning en dat worteling daarom geen bijzondere omstandigheid is. Voor wat betreft de medische omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb alleen ziet op de situatie dat de hoofdpersoon vanwege bijzondere omstandigheden niet voldoet aan (één van) de voorwaarden die in de Afsluitingsregeling worden genoemd. Verweerder heeft deze standpunten in het verweerschrift en op de zitting herhaald. In het licht van wat de Afdeling heeft overwogen over de toepassing van artikel 4:84 van de Awb16 volstaat deze motivering naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder is in dit kader dan ook ten onrechte niet of onvoldoende ingegaan op wat eisers naar voren hebben gebracht over de mate van worteling en de daarmee gepaard gaande problemen en schade. Het besluit is op dit punt daarom onvoldoende gemotiveerd.
Over artikel 8 EVRM
12. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM17 en de Afdeling18 moet de rechter vol toetsen of verweerder bij de belangenafweging die hij verricht in het kader van het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven, dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd, alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn kenbaar bij die belangenafweging heeft betrokken. De rechter moet de uitkomst van de belangenafweging van verweerder enigszins terughoudend toetsen. Uit de rechtspraak van het EHRM19 volgt verder dat bij alle besluiten over kinderen hun belangen een eerste overweging moeten vormen en dat aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. Ook volgt uit deze rechtspraak dat nationale beslisautoriteiten moeten beoordelen of vestiging in het land van herkomst van de vreemdeling een 'certain degree of hardship' met zich brengt.
13. Eiser en eiseres 2 hebben gelijk als zij stellen dat verweerder de iMMO20-rapporten en de medische verklaring van de GZ-psycholoog van 26 november 2020, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat terugkeer van eisers naar Ingoesjetië schade oplevert in hun ontwikkeling, niet bij de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft dat ter zitting ook erkend. Verweerder wijst eisers er in het bestreden besluit op dat zij een reguliere verblijfsvergunning kunnen aanvragen of kunnen verzoeken om toepassing van artikel 64 van de Vw. Voor zover verweerder zich daarmee op het standpunt stelt dat die omstandigheden niet bij de belangenafweging kunnen worden betrokken, is dat standpunt onjuist. Deze omstandigheden kunnen namelijk in ieder geval een rol spelen bij de beoordeling of de uitoefening van het gezinsleven in Ingoesjetië leidt tot een 'certain degree of hardship'. De belangenafweging is dus onvolledig geweest en het besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd.
14. In het verweerschrift is verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM wel ingegaan op de medische omstandigheden en ook op het BIC-assessment dat in beroep is overgelegd. Verweerder concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM nog steeds in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gebrek in de motivering daarmee niet heeft gerepareerd. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Het BIC-assessment is geschreven door een psycholoog, die ook het onderzoek heeft uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat deze psycholoog niet deskundig is voor wat betreft de kwaliteit en het aanbod van zorg of onderwijs in het buitenland en in het land van herkomst, al dan niet in vergelijking met zorg en onderwijs in Nederland. Een psycholoog is namelijk niet vanwege opleiding of ervaring vanzelf deskundig op deze gebieden. Verder is ook niet gebleken dat de psycholoog op deze terreinen die deskundigheid op een andere manier heeft gekregen. Dat de psycholoog op de andere terreinen waarover zij of hij zich in het BIC-assessment uitlaat wel deskundig is, daarover zijn partijen het eens.
In het BIC-assessment wordt enerzijds gesproken over de psychische klachten die eiser en eiseres 2 hebben en anderzijds over de ontwikkelingsschade die zij hebben opgelopen, en nog zullen oplopen na terugkeer in Ingoesjetië. De psychische problemen en de ontwikkelingsschade worden volgens het rapport niet alleen veroorzaakt door wat eiser en eiseres 2 in Ingoesjetië en Duitsland hebben meegemaakt, en wat zij bij terugkeer naar Ingoesjetië vrezen, maar ook door hun langdurig verblijf in Nederland en de effecten die zij daarvan zullen voelen bij terugkeer in Ingoesjetië. Verweerder wijst er terecht op dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is bevonden. Voor zover de psychische problemen en ontwikkelingsschade aan dat asielrelaas worden gerelateerd, heeft verweerder daaraan in het kader van de belangenafweging geen gewicht hoeven toekennen. Welk deel van de psychische problemen en de ontwikkelingsschade wordt veroorzaakt door het asielrelaas, zoals dat door eisers bij de psycholoog naar voren is gebracht, en welk deel door het langdurig verblijf, dat geeft het BIC-assessment echter niet aan. Voor verweerders standpunt dat de conclusie over de verwachte ontwikkelingsschade ‘voor een groot deel’ is gebaseerd op het asielrelaas, biedt het BIC-assessment naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende steun. Dat er psychische problemen zijn en dat er ontwikkelingsschade is en zal ontstaan, wordt door verweerder niet betwist.
In het BIC-assessment, maar ook in de gronden van beroep, wordt verwezen naar de rapporten ‘Schaderisico bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ van december 2018 van Scherder en ‘De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet’ van april 2006 van Kalverboer en Zijlstra. Verweerder stelt terecht dat die rapporten niet specifiek op eiser en eiseres 2 zien, maar dat betekent in dit geval niet dat daaraan voor wat betreft de belangenafweging geen betekenis toekomt. In het BIC-assessment wordt naar deze rapporten verwezen en wordt daaruit aangehaald dat onderzoek duidelijk heeft gemaakt dat bij gedwongen uitzetting van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven de kans op psychische en psychologische ontwikkelingsschade groot is. Verweerder heeft dat niet bestreden. Niet is in geschil dat eiser en eiseres 2 tot deze categorie kinderen behoren.
Verweerder heeft zich op standpunt gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat niet meer van eiser en eiseres 2 verwacht zou kunnen worden dat zij zich in Ingoesjetië vestigen en aanpassen, of dat er grote problemen ontstaan in hun ontwikkeling als zij terugkeren. Verweerder heeft daarbij betrokken dat zij tot 9-jarige leeftijd in Ingoesjetië hebben verbleven, zodat zij niet enkel Nederland als referentiekader hebben, en Russisch spreken. Bovendien kunnen zij terugkeren met hun moeder, die het grootste gedeelte van haar leven in Ingoesjetië heeft gewoond. Ook verblijven een tante en oma nog in Ingoesjetië. Voor eiser en eiseres 2 is dus een sociaal vangnet aanwezig. Eiseres 1 heeft weliswaar psychische problemen maar gebleken is21 dat zij erin is geslaagd een liefdevolle en steunende invulling aan haar moederrol te geven en een hecht gezin op te bouwen. Niet is geconcretiseerd waarom van haar niet kan of mag worden verwacht dat zij bij terugkeer eiser en eiseres 2 blijft ondersteunen of waarom zij niet in staat zal zijn problemen in de ontwikkeling tegen te gaan of op te vangen. Dat eiser in het geheel niet weerbaar is vanwege zijn psychische problemen en een terugkeer niet zou kunnen verwerken of opvangen is evenmin gebleken. Verder blijkt uit het onderzoek dat de psychische problemen van eiser mede verband houden met de onzekere verblijfspositie in Nederland. Uit het onderzoek volgt ook dat eiseres 2 psychisch lijdt en de nodige problemen ondervindt, maar momenteel niet onder behandeling staat en bezig is met het examenjaar van haar havo-opleiding.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee, ook in het licht van wat in rechtsoverwegingen 15.2 en 15.3 is overwogen, onvoldoende is ingegaan op de ontwikkelingsschade van eiser en eiseres 2. Zo heeft verweerder niet onderbouwd waarom het hebben van een sociaal vangnet maakt dat de ontwikkelingsschade niet optreedt, of optreedt maar de ‘hardship’ niet een zodanige graad bereikt, dat deze in de weg staat aan vertrek. Dat eisers niet hebben geconcretiseerd waarom eiseres 1 niet de rol kan spelen die verweerder kennelijk van haar verwacht, maakt dat niet anders. Dat eisers dit verder niet hebben geconcretiseerd kan hun overigens niet worden verweten. Verweerder heeft dat standpunt voor het eerst in het verweerschrift ingenomen en dat verweerschrift twee werkdagen voor de zitting aan het digitale dossier toegevoegd.
Voor wat betreft de psychische klachten die eisers hebben, heeft verweerder terecht gesteld dat eisers niet hebben onderbouwd dat behandeling daarvoor in Ingoesjetië niet beschikbaar is. Verweerder heeft dit kunnen betrekken bij de vraag of vestiging in het land van herkomst van eisers een 'certain degree of hardship' met zich brengt.22 Maar in het BIC-assessment wordt ook geconcludeerd dat bij uitzetting naar Ingoesjetië de PTSS-klachten van eiser naar verwachting fors zullen toenemen en naar verwachting moeilijk behandelbaar zullen zijn. Verweerder heeft deze conclusie niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Verweerders standpunt dat niet is gebleken dat eiser in het geheel niet weerbaar is en dat uit het onderzoek volgt dat eisers psychische problemen mede verband houden met de onzekere verblijfspositie in Nederland en dat eisers aan deze onzekere situatie ook een eind kunnen maken door terug te keren naar het land van herkomst om daar een toekomst op te bouwen, geeft er ook blijk van dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de gevolgen van die terugkeer voor eisers.
Wat hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt.
Over de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6b Vb
16. Eisers hebben ter zitting verklaard dat zij in dit verband een beroep doen op de schrijnendheid van de situatie waarin zij zich bevinden en dus op de humanitaire gronden die worden genoemd in artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb.
17. Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb, voor zover hier van belang, kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of niet-tijdelijke humanitaire gronden. In de Vc staat in hoofdstuk B8, dat gaat over de tijdelijke humanitaire gronden, en in hoofdstuk B9, dat gaat over de niet-tijdelijke humanitaire gronden, welke verblijfsdoelen onder deze categorieën vallen. Verweerder stelt terecht dat uit wat eisers naar voren hebben gebracht niet volgt dat deze verblijfsdoelen van toepassing zijn in het geval van eisers. Weliswaar wordt de Afsluitingsregeling ook als verblijfsdoel genoemd, maar daarvoor hebben eisers al een aanvraag gedaan, die is beoordeeld. Het beroep van eisers op deze bepaling slaagt daarom niet.
Conclusie over het beroep
18. In rechtsoverweging 14 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de belangenafweging onvolledig is geweest en dat het besluit daarmee onvoldoende is gemotiveerd. Dat betekent dat het besluit in strijd met de wet is genomen.23
19. De rechtbank heeft daarna onderzocht of verweerder met de motivering in het verweerschrift en op zitting die onvoldoende motivering heeft gerepareerd en is in rechtsoverwegingen 15 en 16 tot de conclusie gekomen dat dat niet is gelukt. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Hoe nu verder?
20. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.24 Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten.25 In dit geval zal de rechtbank niet van die mogelijkheden gebruik maken.
Omdat de nadere motivering die verweerder in het verweerschrift en op zitting heeft gegeven (nog steeds) niet deugt, is er namelijk geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit dat vernietigd zal worden in stand te laten. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om een belangenafweging te maken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus26 omdat de rechtbank niet verwacht dat dat tot een beter en sneller besluit zal gaan leiden dan wanneer verweerder opdracht krijgt een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Gezien de lange duur van de procedure zal de rechtbank hieraan een termijn van zes weken verbinden. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
21. Eisers hebben in deze procedure geen gronden gericht tegen het inreisverbod dat aan eiseres 1 is opgelegd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd maar het besluit in primo niet, en ook niet het aanvullend besluit van 14 januari 2020, waarmee aan eiseres 1 dat inreisverbod is opgelegd. Dat betekent dat het inreisverbod in stand blijft. Afhankelijk van de uitkomst van het nieuwe besluit zal verweerder wel moeten bekijken of er aanleiding bestaat dat inreisverbod in stand te laten.
Over de proceskosten
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
«Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here
Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/
Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor:
The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten