UITSPRAAK Raad van State: Wanneer is een brief over het terugbetalen van een lening inburgering een besluit of slechts een vooraankondiging?
De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 20/359 ("terugbetalen lening")
4. De minister heeft het bezwaar van [appellante] tegen de brief van 18 oktober 2019 over het terugbetalen van de lening ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij al in het besluit van 24 september 2019 heeft besloten dat zij de lening moet terugbetalen. De reden daarvoor is dat zij niet op tijd is ingeburgerd. De brief verandert volgens de minister niets aan haar rechten en plichten ten opzichte van dat besluit.
4.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 18 oktober 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Primair voert [appellante] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister pas in de brief van 18 oktober 2019 de verplichting heeft opgelegd om de lening terug te betalen en dat het besluit van 24 september 2019 in zoverre moet worden gezien als een vooraankondiging. Subsidiair voert [appellante] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de uitspraken van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2734, onder 4.3, en 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:682, onder 3.1, volgt dat een brief zoals de brief van 18 oktober 2019 wél moet worden aangemerkt als een besluit. Ten slotte voert [appellante] aan dat de lening in ieder geval voor 90% moet worden kwijtgescholden, omdat zij slechts vijf dagen te laat is ingeburgerd. Zij verwijst hierbij naar de beantwoording door de minister van vragen van Tweede Kamerleden (Kamerstukken II, 2021/22, Aanhangsel, 358) en de Regeling van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2021 (Stcrt. 2021, 49155). Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij na afloop van de inburgeringstermijn alleen nog het examen Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt moest halen.
4.2. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt: 'Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.'
4.3. Zoals [appellante] onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 18 november 2020 en 31 maart 2021 terecht betoogt - en zoals de minister in de schriftelijke uiteenzetting ook erkent - is de brief van 18 oktober 2019 een besluit. Die brief is namelijk op rechtsgevolg gericht, omdat de minister hierin voor het eerst heeft vastgesteld hoe hoog de uiteindelijke schuld precies is en heeft bepaald binnen welke termijn betaling daarvan moet plaatsvinden, zodat pas na deze brief voor [appellante] de verplichting ontstond om de schuld te gaan terugbetalen. Zij kon dus bezwaar maken tegen dit besluit en daarbij gronden naar voren brengen die samenhangen met de terugbetalingsverplichting, zoals argumenten over de hoogte van de vastgestelde schuld en haar financiële situatie. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 18 oktober 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt.
4.4. Het hoger beroep, voor zover gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 20/359, is gegrond. Deze uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal de Afdeling het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 januari 2020 met kenmerk I-NO061/004380775 ("terugbetalen lening"), alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De minister moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat de minister in het nieuwe besluit mede moet ingaan op de vraag of gedeeltelijke kwijtschelding van de schuld aangewezen is, gelet op de geringe overschrijding van de inburgeringstermijn. Daarbij moet de minister het betoog van [appellante] dat de lening voor 90% moet worden kwijtgescholden, aanmerken als een verzoek in de zin van artikel 4.16a, eerste lid, van de Regeling inburgering. Verder moet de minister de proceskosten vergoeden.
De uitspraak:
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 06-04-2022
- Datum publicatie 06-04-2022
- Zaaknummer 202102597/1/V6
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1017https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1017
Reacties