Is studiefinanciering ook inkomen in het kader van gezinshereniging? (uitspraak)

LJN: BO2814, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Rotterdam , 10/25738 en 10/25734

Datum uitspraak: 21-10-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: In het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010 (JV 2010, 177, Choukroun) heeft het Hof een interpretatie gegeven van het begrip “stabiele en regelmatige inkomsten” als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ten onrechte heeft verweerder de aanvraag niet getoetst aan dit communautaire kader bij de beoordeling of wordt voldaan aan het middelenvereiste. Inkomsten uit studiefinanciering kunnen, volgens de voorzieningenrechter, worden beschouwd als een voorziening waarop jongeren aanspraak hebben die een opleiding kunnen en willen volgen, waarbij de aanspraak niet wordt toegekend omdat de betreffende jongere niet in staat is stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten te verwerven, maar om deze jongeren gedurende een beperkt aantal jaren in staat te stellen voltijds een opleiding te volgen. Verweerder heeft studiefinanciering ten onrechte aangemerkt als sociale bijstand

-------------------

4 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

4.1 In geschil is met name de vraag of de studiefinanciering die referente ontvangt voor haar studie aangemerkt dient te worden als voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
In het bijzonder ligt de vraag voor of studiefinanciering kan gelden als bron van stabiele en regelmatige inkomsten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en sub c, van de Richtlijn.

Aan de uitspraak van het Hof van 4 maart 2010 ontleent de voorzieningenrechter (in rechtsoverweging 43) dat artikel 7, onder c, van de Richtlijn strikt dient te worden uitgelegd aangezien gezinshereniging de algemene regel is. In rechtsoverweging 45 stelt het Hof dat het begrip stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat, een “autonoom begrip van het recht van de Unie is, dat niet kan worden omschreven onder verwijzing naar nationaalrechtelijke begrippen”.

In rechtsoverweging 46 wordt overwogen dat:
‘In de eerste zin van artikel 7, eerste lid aanhef en sub c, van de richtlijn wordt het begrip `stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf te onderhouden ´geplaatst tegenover het begrip ´sociale bijstand´. Uit deze tegenstelling volgt dat het begrip ´sociale bijstand´in de richtlijn ziet op bijstand van overheidswege, ongeacht of het om het nationale, regionale of lokale niveau gaat, waarop een beroep wordt gedaan door een persoon, in dit geval de gezinshereniger, die niet beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om in zijn eigen onderhoud en dat van zijn gezin te voorzien en die daardoor dreigt tijdens zijn verblijf ten laste van de sociale bijstand van de gastlidstaat te komen`.

In rechtsoverweging 49 wordt overwogen dat sociale bijstand als genoemd in de richtlijn moet worden uitgelegd als bijstand die in de plaats komt van ontbrekende stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten en niet als bijstand ter dekking van bijzondere en onvoorziene kosten.

Verweerder heeft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, ten onrechte de aanvraag van verzoeker slechts getoetst aan de eigen beleidsregels en is in het bestreden besluit niet ingegaan op bovenvermeld communautair toetsingskader, waarnaar verzoeker in zijn brief van 25 juni 2010 heeft verwezen. Ten onrechte heeft verweerder verwezen naar het beleid inzake studiefinanciering, neergelegd in B1/4.3.1. van de Vc, aangezien in de Vc daarover geen beleidsregels zijn opgenomen. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat inkomsten uit studiefinanciering op één lijn worden gesteld met inkomsten uit de publieke middelen op grond van sociale voorzieningen waarvoor geen premie wordt afgedragen, in tegenstelling tot inkomsten krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premie is afgedragen, welke inkomsten verweerder wel beschouwt als zelfstandige inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering.
Op grond van het bovenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens een onvoldoende draagkrachtige motivering.

4.2 Met het oog op een finale geschilbeslechting in het kader van de beslissing op het beroep zal de voorzieningenrechter tevens een oordeel geven over de vraag of studiefinanciering op grond van de wet Stufi 2000 begrepen kan worden onder het bovenaangehaalde communautaire begrip als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder c, van de Richtlijn, in het licht van de uitleg die het Hof daaraan gegeven heeft in zijn uitspraak van
4 maart 2010.

4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het stelsel van studiefinanciering beschouwd worden als een voorziening waarop jongeren aanspraak hebben die een opleiding kunnen en willen volgen, waarbij de aanspraak niet wordt toegekend omdat de betreffende jongere niet in staat is stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten te verwerven, maar om deze jongeren gedurende een beperkt aantal jaren in staat te stellen voltijds een opleiding te volgen en af te ronden, met het oogmerk daarna een werkkring te vinden waarvoor de opleiding kwalificeerde. Daarmee is een ruimer belang gediend dan het belang van de jongere. In het Nederlandse stelsel van studiefinanciering ligt het accent op terugbetaling van de verstrekte middelen, hetzij in de vorm van een lening, hetzij in de vorm van een prestatiebeurs. Slechts indien wordt voldaan aan de gestelde studieprestaties wordt de prestatiebeurs omgezet in een gift die niet hoeft te worden terugbetaald. Hiermee kunnen deze inkomsten niet worden gelijkgesteld met inkomsten die van overheidswege worden verstrekt om in het levensonderhoud te voorzien voor personen die niet in hun eigen inkomsten kunnen voorzien, waarbij geen terugbetaling wordt verlangd zoals bij de inkomsten uit studiefinanciering.
Op grond voor vorenstaande overwegingen heeft verweerder de door referente te ontvangen studiefinanciering ten onrechte geduid als “sociale bijstand”, welke kwalificatie niet strookt met de uitleg die het Hof in zijn arrest van 4 maart 2010 heeft gegeven van het communautaire begrip genoemd in artikel 7, eerste lid onder c, van de Richtlijn.

5 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet rechtmatig is. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en partijen hebben ingestemd met het doen van uitspraak in de beroepszaak, zal de voorzieningenrechter het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb gegrond verklaren.

6 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.

7 De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 1.311,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1).

3 Beslissing

De voorzieningenrechter:

recht doende:


1 verklaart het beroep gegrond;

2 vernietigt het bestreden besluit;

3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

5 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,--;

6 bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 300,-- vergoedt.


Zie rechtspraak.nl

Reacties

Populaire posts van deze blog

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

𝗪𝗼𝗲𝗻𝘀𝗱𝗮𝗴 𝟭𝟳 𝗷𝗮𝗻𝘂𝗮𝗿𝗶 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗮𝗸 𝗼𝘃𝗲𝗿 𝘁𝗶𝗷𝗱𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲 𝗯𝗲𝘀𝗰𝗵𝗲𝗿𝗺𝗶𝗻𝗴 𝘃𝗮𝗻 ‘𝗱𝗲𝗿𝗱𝗲𝗹𝗮𝗻𝗱𝗲𝗿𝘀’

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

Interview met Aad van Elswijk, advocaat vreemdelingenrecht te Rotterdam

Wat als je vergeten bent je verblijfsvergunning te verlengen?

Vraag: Kan ik mijn oude moeder naar Nederland halen?

UItspraak: Artikel 8 EVRM bij volwassen gezinsleden (moeder bij dochter)

Interview met Anton Kleijweg, advocaat vreemdelingenrecht te Voorburg (update: tegenwoordig in Den Haag)

VACATURE: Operationeel Manager Juridische Zaken IND Den Haag