Posts tonen met het label inkomen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label inkomen. Alle posts tonen

08 november 2017

Uitspraak: mvv aanvraag: zelfstandigheid middelen en je kunt je ook uit het buitenland op Chavez beroepen

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 06-11-2017
Datum publicatie 07-11-2017
Zaaknummer WB 17/6558
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een mvv in het kader van gezinshereniging afgewezen, omdat het inkomen van referente niet zelfstandig is. Eiser beroept zich op de arresten Chakroun en Khachab. Verweerder moet een concrete beoordeling maken van de situatie van eiser en referente, waarbij hij alle door of namens eiser aangevoerde individuele omstandigheden betrekt. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat hij alleen die bijzondere omstandigheden hoeft te beoordelen die toezien op de zelfstandigheid. Blijkens de Afdelingsuitspraak van 27 januari 2017 ziet het vereiste van zelfstandigheid namelijk niet enkel op de bron waaruit die middelen worden verworven, maar ook op de hoogte van die middelen. Eiser beroept zich tevens op het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt, dat het EU-verblijfsrecht slechts getoetst kan worden indien eiser zich in Nederland bevindt. Het beroep is gegrond.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan Onze Minister een mvv verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 2q, eerste lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister een mvv weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, van de Vw 2000 onverminderd het tweede lid van dat artikel.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ingevolge artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
6.1 Volgens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) kan de betrokken lidstaat bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de persoon die het verzoek heeft ingediend verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand. In haar uitspraken van 28 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:271, en 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1998, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat uit de arresten Chakroun, ECLI:EU:C:2010:117 en Khachab, ECLI:EU:C:2016:285 van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) volgt dat verweerder, naar aanleiding van hetgeen door de desbetreffende vreemdeling naar voren is gebracht, een concrete beoordeling moet maken van de situatie van die vreemdeling en de desbetreffende referent, waarbij hij alle door of namens die vreemdeling aangevoerde individuele omstandigheden betrekt.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:208, volgt dat het vereiste van het maken van een individuele beoordeling ook geldt bij de weigering van een mvv vanwege het niet zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
6.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat het inkomen van referent niet zelfstandig is, aangezien de werkgever van de referent premies en belastingen niet heeft voldaan. Er is in beroep nog altijd een betalingsachterstand. De door eiser aangevoerde omstandigheden zien volgens verweerder allemaal op de hoogte van het inkomen en niet op de zelfstandigheid van het inkomen. Deze omstandigheden zijn dus niet relevant.
6.3 Eiser stelt dat referent aan het middelenvereiste uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn voldoet. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen concrete beoordeling van de individuele situatie heeft verricht. Eiser heeft de volgende individuele omstandigheden aangevoerd:
  • - referent had eerder een vaste baan, welke ze heeft moeten opzeggen, omdat ze als gevolg van de ongewenstverklaring en uitzetting van eiser deze baan niet meer kon combineren met de zorg voor haar dochter; hierna heeft zij alles op alles gezet om ander werk te vinden om in het levensonderhoud van haar gezin te kunnen voorzien; in eerste instantie heeft ze gewerkt als gastouder en later heeft ze haar huidige baan bij [bedrijf 1] als helpende zorgmedewerker gekregen;
  • - referent kan met haar inkomsten voorzien in het levensonderhoud van haar gezinsleden;
  • - referent onderhoudt eiser in Ghana door het regelmatig sturen van geld;
  • - de dochter van referent draagt met de inkomsten uit haar bijbaan bij aan het gezinsinkomen;
  • - de werkgever van referent investeert in haar opleiding, hetgeen niet wijst op een naderend ontslag of faillissement;
  • - de vaste lasten van referent zijn laag;
  • - referent is als zzp’er een eenmanszaak gestart en heeft een bemiddelingsovereenkomst gesloten met [bedrijf 2];
  • - er is veel werk in de zorg;
  • - referent ontvangt, naast haar inkomen uit arbeid, zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag;
  • - de werkgever van referent is bezig de financiĆ«le situatie op orde te brengen en de schulden bij de belastingdienst af te betalen.
Verweerder heeft volgens eiser met al deze omstandigheden ten onrechte geen rekening gehouden.
6.4 Niet in geschil is dat verweerder niet alle door eiser aangevoerde individuele omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat ten onrechte. Verweerders strikte onderverdeling tussen feiten en omstandigheden die volgens verweerder betrekking hebben op zelfstandigheid of duurzaamheid of hoogte van het inkomen en de op dat onderscheid toegespitste individuele beoordeling, berust op een onjuiste interpretatie van de Afdelingsuitspraak van 27 januari 2017. In rechtsoverweging 3 van die uitspraak staat namelijk dat het niet afdragen van premies en belastingen door een werkgever van invloed kan zijn op de hoogte van het door een werknemer werkelijk verdiende loon. Daarmee ziet het vereiste van zelfstandigheid niet enkel op de bron waaruit die middelen worden verworven maar ook op de hoogte van die middelen.
6.5 Verweerder heeft dus ten onrechte nagelaten een concrete beoordeling te maken van de situatie van eiser en referent, waarbij hij alle door of namens eiser aangevoerde individuele omstandigheden betrekt. Verweerder dient een dergelijke beoordeling alsnog te verrichten.
7.1 Eiser heeft verder een beroep gedaan op het arrest van het Hof van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (hierna: het arrest Chavez-Vilchez). Eiser betoogt dat voor hem uit dit arrest een verblijfsrecht voortvloeit.
7.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel er indicaties zijn dat eiser op grond van dit arrest mogelijk aanspraak kan maken op rechtmatig verblijft, dit niet in de huidige procedure kan worden beoordeeld. Het EU-verblijfsrecht zoals dat voortvloeit uit het arrest Chavez-Vilchez kan slechts op declaratoire wijze in Nederland ontstaan, aldus verweerder. Eiser kan een faciliterend visum aanvragen om naar Nederland te komen, waarbij hij na aankomst in Nederland een aanvraag kan doen ter vaststelling van dit verblijfsrecht.
7.3 In het arrest Chavez-Vilchez heeft het Hof de door de Centrale Raad van Beroep gestelde prejudiciƫle vragen omtrent artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie beantwoord. Dit arrest volgt op het eerdere arrest van het Hof van 8 maart 2011, EU:C:2011:124 (hierna: het arrest Zambrano). Uit het arrest Zambrano vloeit voort dat lidstaten het verblijfsrecht niet kunnen ontzeggen aan een ouder, onderdaan van een derde land, van een kind met de nationaliteit van die lidstaat, als dit er toe zou leiden dat dit kind het grondgebied van de Europese Unie moet verlaten.
7.4 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt, dat het EU-verblijfsrecht slechts getoetst kan worden indien eiser zich in Nederland bevindt. Zoals door het Hof bevestigd in overweging 62 van het arrest Chavez-Vilchez, betreft het immers een afgeleid verblijfsrecht dat afhankelijk is van (in dit geval) de EU-rechten van de dochter van eiser die de Nederlandse nationaliteit heeft. Vraag is of er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn dochter, dat de dochter van eiser, als direct gevolg van de ontzegging van een verblijfsrecht aan eiser, genoodzaakt zal zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beantwoording van deze vraag niet afhankelijk worden gesteld van de aanwezigheid van eiser in Nederland. Daarbij is van belang dat het gaat om een fundamenteel recht, bij schending waarvan de nuttige werking aan het Unieburgerschap van de dochter van eiser zal worden ontnomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 2.7.9 van de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8631, waarin de Afdeling heeft overwogen dat het arrest Zambrano ook betekenis heeft in de situatie waarin zowel de minderjarige burgers van de Unie als de ouder met de nationaliteit van een derde land, zich buiten het grondgebied van de Europese Unie bevinden. Ook hieruit volgt dat het standpunt van verweerder dat er sprake is van een declaratoir verblijfsrecht dat enkel getoetst kan worden indien eiser zich in Nederland bevindt, met deze motivering geen stand kan houden.
8. De conclusie is dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

De volledige uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2017:12769



Sint Cadeauwinkel

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

31 december 2015

Inkomenseisen per 1 januari 2016 aangepast

Per 1 januari 2016 zijn de inkomenseisen aangepast. Deze inkomenseisen (de zogenaamde normbedragen) worden ieder jaar op 1 januari en 1 juli herzien.

Inkomensvereiste
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning moet u in de meeste gevallen voldoen aan een inkomensvereiste. U moet aantonen dat u een voldoende en duurzaam inkomen hebt. Dit betekent dat u moet laten zien dat u voldoende inkomen hebt voor een bepaalde tijd.
De hoogte van het inkomen dat u moet aantonen wordt bepaald door uw persoonlijke situatie en het type verblijfsvergunning dat u gaat aanvragen. Het inkomen dat u moet aantonen is een bruto bedrag. Dit is het bedrag dat in de arbeidsovereenkomst of de salarisspecificatie (loonstrook) staat. Op uw loonstrook vindt u dit bedrag bijvoorbeeld in het vakje 'SV-loon'. SV-loon wordt soms ook 'loon SV' of '(bruto)loon SVW' genoemd.

Meer informatie
De inkomensvereisten per 1 januari 2016

 Bron: https://ind.nl//organisatie/nieuws/Paginas/Inkomenseisen-per-1-januari-2016-aangepast.aspx

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

23 juni 2015

Uitspraak: Verblijfsrecht referent als gemeenschapsonderdaan vervallen door zijn vertrek. Geen nieuw verblijfsrecht bij zijn terugkeer naar Nederland als economisch niet-actieve?


ECLI:NL:RBDHA:2015:6667

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 27-05-2015
Datum publicatie 10-06-2015
Zaaknummer AWB 15/290 en AWB 15/291
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Verblijfsrecht referent als gemeenschapsonderdaan vervallen door zijn vertrek. Geen nieuw verblijfsrecht bij zijn terugkeer naar Nederland als economisch niet-actieve. Inkomen van vreemdeling telt niet mee.
Het verblijfsrecht van referent als gemeenschapsonderdaan is met zijn uitschrijving uit de BRP op 19 januari 2010 en zijn daaropvolgende vertrek naar Spanje vervallen. Het van referent afhankelijke verblijfsrecht van eiseres is met ingang van die datum van rechtswege vervallen. Bij terugkeer van referent naar Nederland op 14 februari 2011 mocht verweerder hem beschouwen als een nieuwkomer, zodat de vraag aan de orde is of referent bij zijn terugkeer opnieuw verblijfsrecht heeft gekregen. Referent is na zijn terugkeer in Nederland niet opnieuw gaan werken, zodat hij niet als economisch actieve gemeenschapsonderdaan opnieuw verblijfsrecht heeft gekregen. De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar betoog dat referent op grond van het door eiseres verworven gezinsinkomen had moeten worden aangemerkt als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan en aldus verblijfsrecht heeft gekregen. Voor zover het inkomen van de niet-geregistreerde partner kan meetellen bij de beoordeling of de economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan voldoende inkomen heeft, geldt in elk geval dat illegale inkomsten daarbij niet meetellen. Aangezien het verblijfsrecht van eiseres met ingang van 19 januari 2010 is vervallen, is haar inkomen voor haar toenmalige partner niet afkomstig uit een legale bron. Referent had dus geen rechtmatig verblijf als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan en eiseres heeft daarom ook niet een van hem afgeleid verblijfsrecht. Het beroep is ongegrond.

 Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:6667

En hieronder een paar kenners van het vreemdelingenrecht en hun bedenkingen ten aanzien van deze uitspraak:
  1. 16h16 hours ago
    Julien Luscuere retweeted Asli Jama
    VreemdEU uitspraak. Bij terugkeer verbleef ref 1e 3 mnd onder art. 6 rl: geen middelen eis. Arbeid eiser was dus rm.
    Julien Luscuere added,

  2. Waaraan ontleent een 3elander - partner van een unieburger in een gastland - het recht op toegang tot de arbeidsmarkt ?
  3. Op het rechtmatig verblijf van zijn EU-gezinslid, die zich bij hem heeft gevoegd in het gastland. #2004/38/EC
  4. Moeten de artikel 3(2) Unieburgerrichtlijn begunstigden worden aangemerkt als familieleden idzv artikel 23 Unieburgerrichtlijn ?
  5. Ja, volledige gelijkschakeling in NL tussen ongehuwd partners en familieleden volgt uit art. 8.7-4 Vb
  6. Zie #201012035 voor grondslag verblijfsrecht Een vergelijkbare redenering kan worden losgelaten op artikel 3, eerste lid WAV.




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

04 november 2014

Brief Staatssecretaris over gezinshereniging, commentaar uit Europa en richtsnoeren (deel 2)

Deel 2

III Belangrijkste conclusies

Implementatie gezinsherenigingsrichtlijn
Het College concludeert dat de prioriteit van de regering niet ligt bij het loyaal uitvoeren van de richtlijn, maar dat het nationale, restrictieve beleid gebruikt wordt als selectiemiddel om toenemende migratie van kansarme groepen tegen te gaan. Ik wil erop wijzen dat bij gezinsmigratie selectie uitdrukkelijk niet het uitgangspunt is. In lijn met de richtlijn staat het recht op gezinshereniging voorop, waarbij de lidstaat voorwaarden mag stellen. Dit laatste is ook uitdrukkelijk in de richtlijn geregeld. Het beleid is vastgelegd in kenbare beleidsregels. Het gaat hier om realistische voorwaarden die geenszins tot doel hebben te werken als een selectiemechanisme. De gehanteerde inkomensnorm van 100% van het Wettelijk minimumloon (WML) bijvoorbeeld is een objectieve standaard om te kunnen toetsen of het inkomen als voldoende kan worden beschouwd en een beroep op de bijstand wordt voorkomen.
Belangenafweging
Uit de richtsnoeren volgt dat lidstaten een zekere beoordelingsmarge hebben bij de toepassing van de richtlijn. Lidstaten kunnen de doelgroep uitbreiden, toelatingsvoorwaarden stellen binnen de kaders van de richtlijn en in iedere feitelijke situatie het belang van het individu versus dat van de samenleving afwegen. Deze belangenafweging vloeit voort uit bestaande jurisprudentie, maar ook uit de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de richtlijn.
Het College komt tot de conclusie dat de artikelen 5, lid 5 en 17 van de richtlijn onvoldoende zijn geĆÆmplementeerd, waardoor onvoldoende is gewaarborgd dat de omstandigheden en belangen van alle gezinsleden in beeld worden gebracht en worden meegewogen. Ik deel deze visie niet. Hieronder licht ik dit toe en ga ik in op de aanbeveling ter zake.
Analoge toepassing van de gezinsherenigingsrichtlijn
Het College is van oordeel dat Nederlandse referenten worden achtergesteld omdat de richtlijn niet langer van overeenkomstige toepassing is verklaard op Nederlanders. Artikel 3, derde lid, van de richtlijn bepaalt echter dat deze niet van toepassing is op gezinsleden van een EU-burger, dus ook niet op gezinsleden van een Nederlander.3 De toelatingsvoorwaarden voor gezinsleden van Nederlanders die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer, zijn overigens inhoudelijk identiek aan de toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging met een derdelander.4 Van een achterstelling van Nederlanders is dan ook geen sprake.
Flexibiliteit ten aanzien van het inkomensvereiste
Het College beveelt aan het inkomensvereiste flexibel toe te passen en niet alleen bij blijvende arbeidsongeschiktheid een uitzondering te maken. Ook de Europese Commissie stelt dat de voorwaarden flexibel moeten worden toegepast.
Flexibiliteit mag niet leiden tot frictie met het gelijkheidsbeginsel. In het beleid is uitgewerkt hoe, binnen de marges van de richtlijn en met aandacht voor individuele gevallen, bij het beoordelen van het inkomensvereiste een zekere flexibiliteit kan worden betracht. De hoofdregel bij het inkomensvereiste voor gezinshereniging is dat de referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. De referent kan daarvoor verschillende zelfstandige en duurzame bronnen van inkomsten aandragen, die bij elkaar mogen worden opgeteld. Er bestaan drie algemene vrijstellingsgronden5 voor het inkomensvereiste en vijf meer specifieke vrijstellingen.6 Bovendien mag -bij de toelating van minderjarige kinderen- een referent die zelf te weinig inkomen verdient, het inkomen van zijn partner meetellen. Dat is ruimer dan de richtlijn bepaalt. Daarnaast wordt indien niet aan het duurzaamheidsvereiste wordt voldaan het arbeidsverleden meegewogen.
Sinds het arrest in de zaak Chakroun is een individuele beoordeling van de inkomenssituatie in het beleid vastgelegd. Deze individualisering gaat niet zover dat aanvragen kunnen worden ingewilligd, als de referent aangeeft te kunnen volstaan met een inkomen onder de referentienorm of het bijstandsniveau. Het beleid is in lijn met de inkomenseis uit de richtlijn en de richtsnoeren.
Referentiebedrag
Het College geeft aan dat de hoogte van de referentiebedragen onredelijk uitpakt voor gezinsherenigers onder de 23 jaar, omdat voor deze groep een lager minimumloon geldt dan de bruto WML norm waaraan moet worden voldaan.
Dat de WML-norm lager is dan de inkomenseis, kan het geval zijn maar het is een bewuste beleidskeuze geweest ƩƩn norm te hanteren. Ook van deze groep kan en mag worden verwacht dat er stabiele en duurzame inkomsten zijn om de financiĆ«le verantwoordelijkheden jegens het gezin te kunnen waarmaken. Bovendien geldt in de Wet werk en bijstand voor 21- en 22-jarigen dezelfde bijstandsnorm – en dus in beginsel ook dezelfde drempel om in aanmerking te komen voor bijstand – als voor personen van 23 jaar en ouder. Dat is van belang, aangezien artikel 7, eerste lid, onder c, van de richtlijn bepaalt dat de inkomsten voldoende moeten zijn om een beroep op de bijstand te voorkomen.
Duurzaamheid
Voor wat betreft de duurzaamheid van het inkomen geeft het College aan dat bij dit vereiste niet voldoende naar individuele omstandigheden wordt gekeken. De zinsnede «in ieder geval» in artikel 3.75, lid 1 Vb leidt ertoe dat een uitzondering mogelijk is op de hoofdregel. De uitzondering luidt: «in afwijking van de hoofdregel kunnen deze middelen eveneens als duurzaam worden aangemerkt indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (of op enig moment daartussenin) gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren jaarlijks voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog beschikbaar zijn.»
Bij arbeid door een zelfstandige beoordeelt de IND aan de hand van inkomsten uit het verleden (anderhalf jaar) of de duurzaamheid van de inkomsten voor de toekomst is gewaarborgd.
De eis dat de inkomsten duurzaam zijn is een uitwerking van de vereiste «stabiele en regelmatige inkomsten» uit artikel 7, onder c, van de richtlijn. De lidstaten beoordelen «de aard en de regelmaat» van de inkomsten. De huidige wet- en regelgeving biedt voldoende ruimte om aan te tonen dat iemand over regelmatige en duurzame inkomsten beschikt, die daarnaast voldoende hoog zijn. Op verschillende manieren kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Dat uit het onderzoek geen situaties naar voren komen waarin van het duurzaamheidsvereiste wordt afgeweken (op basis van individuele omstandigheden), kan volgen uit het feit dat in het onderzoek alleen dossiers zijn beoordeeld waarin de aanvraag is afgewezen. Een afwijking van een van de voorwaarden, in dit geval het inkomensvereiste, kan eerder verwacht worden in een zaak waarin de aanvraag is ingewilligd.
Ook is het mogelijk dat niet wordt voldaan aan het inkomensvereiste (of een andere voorwaarde voor verblijf) maar de IND op grond van alle aangedragen feiten en omstandigheden concludeert dat gezinshereniging moet worden toegestaan. In de uitvoering van het beleid wordt hiermee toepassing gegeven aan artikel 3:4 en 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8 EVRM.
Toetsing aan artikel 8 EVRM en artikel 3:4 en 4:84 Awb
In iedere zaak waarin niet aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan, wordt aan de hand van de aangevoerde feiten en omstandigheden beoordeeld of er aanleiding is om van de voorwaarden af te wijken.
In 2012 stuurde de IND standaard na ontvangst van een mvv-aanvraag op de diplomatieke post, een brief naar de referent in Nederland met het verzoek om de aanvraag compleet te maken. In deze brief werd de referent er op gewezen om eventuele bijzondere feiten en omstandigheden die naar zijn mening bij de beslissing zouden moeten worden betrokken, schriftelijk aan te dragen en zo mogelijk met bewijsstukken te onderbouwen. In de afwijzende beschikking wordt kenbaar gemaakt waarom geen aanleiding wordt gezien om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid (artikel 4:84 Awb en 3:4 Awb).
Daarnaast vindt er een belangenafweging plaats, waarin de IND beoordeelt of er aanleiding bestaat om verblijf te verlenen op grond van artikel 8 EVRM. Als geen verblijf wordt verleend, maakt de IND deze belangenafweging kenbaar in de beschikking. Bij de besluitvorming wordt de jurisprudentie van het EHRM en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) in acht genomen.
Wet inburgering in het buitenland
De conclusies van het College ten aanzien van de Wet inburgering in het buitenland laat ik hier vooralsnog buiten beschouwing. De AbRvS heeft hierover prejudiciƫle vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Naar verwachting doet het Hof over maximaal anderhalf jaar uitspraak. Afhankelijk van de uitspraak van het Hof zal de regering zich op dat moment beraden.
Wel wil ik hier namens de Minister van SZW ingaan op de invulling die wordt gegeven aan de uitzonderingsmogelijkheden op het inburgeringsvereiste in het buitenland. Het College geeft aan dat uit het praktijkonderzoek bleek dat een beroep op toepassing van de hardheidsclausule pas wordt gehonoreerd als het gezinslid blijvend niet in staat is om het basisexamen inburgering te halen.
De term «blijvend» werd door de IND niet zo uitgelegd dat betrokkene nooit meer in staat moest worden geacht aan het inburgeringsvereiste te voldoen. In de praktijk werd met de term «blijvend» beoogd dat betrokkene redelijke inspanningen moet hebben verricht om aan het inburgeringsvereiste te voldoen alvorens een beroep op de hardheidsclausule kan slagen.
Per 1 juli 2014 is de term «blijvend» komen te vervallen in de Vc.7 Met deze wijziging is aangesloten bij de beperkte betekenis die aan die term toekwam in de praktijk. Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd.
Ook concludeerde het College dat bij de beoordeling van een beroep op de hardheidsclausule geen rekenschap wordt gegeven van alle individuele factoren van de zaak, zoals de aard en hechtheid van de gezinsband en het belang van het (reeds in Nederland wonende) kind.
Het uitgangspunt van de hardheidsclausule is dat het behalen van het basisexamen inburgering niet zal worden vereist in situaties waarin een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden ertoe leidt dat de vreemdeling niet in staat is om het basisexamen met goed gevolg af te leggen. Binnen de IND is hiertoe een beslisteam ingericht dat beroepen op de hardheidsclausule beoordeelt en daarbij alle (aangevoerde) feiten en omstandigheden zorgvuldig betrekt. Er wordt in een toenemend aantal gevallen een beroep gedaan op de hardheidsclausule en een groot deel van de beroepen wordt gehonoreerd.8
Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van de Nationale ombudsman van 9 juli 2012, waarin op basis van 29 onderzochte dossiers uit 2011 en 2012 over de uitvoering van de Wet inburgering in het buitenland wordt geconcludeerd dat: «uit de dossiers bleek dat er geen sprake meer is van het slechts afvinken van afwijzingsgronden maar dat alle aangevoerde factoren in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld. Het team heeft nauwgezet de factoren die de draaglast en draagkracht beĆÆnvloeden tegen elkaar afgewogen. In ieder dossier is vervolgens gemotiveerd aangegeven waarom is besloten tot toewijzing dan wel afwijzing van het beroep op de hardheidsclausule.»
Leges
Het College concludeert dat de mogelijkheid om vrijstelling van legesbetaling te krijgen op grond van artikel 8 EVRM niet erg toegankelijk is, wat een belemmering kan vormen om gezinshereniging te realiseren. Ik deel de conclusie van het College niet. Op de website van de IND worden de huidige legesbedragen vermeld.9 Naast het noemen van de bedragen wordt op de website ook aandacht besteed aan de mogelijkheid om aanspraak te maken op vrijstelling. Omdat tarieven aan verandering onderhevig zijn, is de informatie over leges niet opgenomen in de aanvraagformulieren maar wordt in de formulieren naar de website verwezen. Ook is de voornoemde vrijstelling van de leges per 1 juni 2013 redactioneel verduidelijkt in artikel 3.34a, onder j, van het Voorschrift Vreemdelingen. Op die datum zijn de legestarieven en -vrijstellingen in tabelvorm geregeld om de toegankelijkheid van wetgeving te vergroten.



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

26 september 2014

Uitspraak: 2004/38 (verblijf bij EU onderdaan) en "toereikbare bestaansmiddelen". IND schond hoorplicht


ECLI:NL:RBDHA:2014:11638

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 18-09-2014
Datum publicatie 22-09-2014
Zaaknummer VK-14_7621
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Inhoudsindicatie Artikel 9, Vw 2000. Toereikende bestaansmiddelen. Schending onderzoeksplicht en schending hoorplicht. Beroep gegrond. Toewijzen proceskostenveroordeling.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
1.Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1982 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 10 juni 2013 heeft zij een aanvraag gedaan tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiseres beoogt verblijf bij haar minderjarige kinderen [naam 2], geboren [geboortedag 2] 1997, [naam 3], geboren op [geboortedag 3] 2002 en [naam 4], geboren op [geboortedag 4] 2005 (hierna referenten), die de Spaanse nationaliteit hebben. Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de door eiseres gestelde bestaansmiddelen ontoereikend zijn om te voorkomen dat zij en haar kinderen ten laste van de publieke middelen komen. Uit het overgelegde bankafschrift van 29 juli 2013 blijkt niet dat eiseres over voldoende middelen beschikt. Eiseres heeft niet aangetoond andere aanvullende bronnen van inkomen te hebben. Nu er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, is afgezien van het horen van eiseres in bezwaar.
3.Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij in ieder geval al sinds maart 2013 in Nederland verblijft zonder een beroep te doen op publieke middelen. Aangenomen kan worden dat zij dus over inkomen beschikt om haarzelf en haar kinderen te voorzien. Eiseres wordt onderhouden door familie in Nederland en er is een verklaring van een potentiƫle werkgever overgelegd die aanleiding geeft aan te nemen dat zij in haar levensonderhoud kan blijven voorzien. Ten onrechte heeft verweerder eiseres niet in de gelegenheid gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten.

De rechtbank overweegt als volgt.
4.Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn) heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt.
5.Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is “paragraaf 2 EG/EER” van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
6.Op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
7.In paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat, in aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 de IND de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid afwijst als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment van het indienen van de aanvraag geen reƫle en daadwerkelijke arbeid meer verricht of voor zichzelf en zijn familieleden niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8.Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat bij een verblijf van meer dan drie maanden de verkrijging van het verblijfsrecht wordt verbonden aan de in artikel 7, eerste lid, van de richtlijn gestelde voorwaarden, en dat de burgers van de Unie en hun familieleden volgens artikel 14, tweede lid, van de richtlijn, dit recht slechts behouden zolang zij aan die voorwaarden voldoen. In het bijzonder volgt uit punt 10 van de considerans van deze richtlijn dat die voorwaarden met name beogen te voorkomen dat deze personen een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland vormen (zie de arresten van 21 december 2013, inzake Ziolkowski en Szeja, C-424/10 en C-425/10, punt 40 en van 19 september 2013, inzake Brey, C-140/12, punt 54, www.curia.eu).
9.In geschil is of eiseres voor zichzelf en haar drie kinderen beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de richtlijn.
10.Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag een bankverklaring van 29 juli 2013 overgelegd, waarop, omgerekend, een bedrag van € 8067,62 staat vermeld. Eiseres stelt dat zij hiermee, en door hulp van haar zussen in Nederland en alimentatie van de Spaanse vader van de kinderen, over voldoende middelen van bestaan beschikt.
11.Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 13 december 2011 in zaak nr. 201102012/1/V2) biedt de mededeling van de Europese Commissie aan het Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG (COM(2009) 313 definitief; hierna: de richtsnoeren) een handvat voor de interpretatie van richtlijn 2004/38/EG.
12.
In paragraaf 2.3.1. van de richtsnoeren wordt, voor zover thans van belang, vermeld dat het begrip ‘toereikende bestaansmiddelen’ moet worden uitgelegd met inachtneming van het doel van de richtlijn, namelijk het vrij verkeer vergemakkelijken, zonder dat de begunstigden van het verblijfsrecht een onredelijke belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel van het gastland. Voorts wordt hierin vermeld dat de lidstaten, krachtens artikel 8, lid 4, direct noch indirect een vast bedrag aan bestaansmiddelen mogen vaststellen dat zij als "toereikend" beschouwen, en dat zou gelden als een
plafond waaronder het verblijfsrecht automatisch kan worden geweigerd. De autoriteiten van de lidstaten moeten rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. De nationale autoriteiten mogen zo nodig het bestaan van de middelen, de rechtmatigheid ervan, alsook het bedrag en de beschikbaarheid ervan, verifiƫren. Het hoeft niet om periodieke inkomsten te gaan, het kan ook gaan om een opgebouwd kapitaal. De bewijsmiddelen om aan te tonen dat er voldoende bestaansmiddelen zijn, mogen niet worden beperkt (zie het arrest van 25 mei 2000, C-424/98, Commissie tegen Italiƫ, punt 37).
13.Verweerder heeft overwogen dat eiseres blijkens de bankverklaring van 29 juli 2013 omgerekend over € 8067,62 beschikte. Hiermee beschikte zij volgens verweerder niet over voldoende middelen van bestaan, nu het eigen vermogen onvoldoende hoog is om aan de gestelde maandelijkse bijstandsnorm voor gezinnen te voldoen. Niet gebleken is dat het spaargeld maandelijks tot beschikking van eiseres staat en toereikend is. Tevens is niet onderbouwd dat eiseres daadwerkelijk alimentatie van de vader van de kinderen en steun van haar familie ontvangt, aldus verweerder.
14.De rechtbank is, gelet op voornoemde richtsnoeren, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiseres over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt. Een vast bedrag aan bestaansmiddelen, zoals de gestelde maandelijkse bijstandsnorm, mag immers niet worden gesteld en de bestendigheid van de middelen evenmin. Daarnaast is niet gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met de gestelde persoonlijke omstandigheden van eiseres te weten dat zij door haar zussen wordt onderhouden en de vader van de kinderen alimentatie betaald. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat vanwege de gestelde persoonlijke omstandigheden, die eiseres tijdens een zitting nader mondeling toe kon lichten, geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgezien van het horen van eiseres. De stelling van eiseres dat de hoorplicht in bezwaar geschonden is slaagt.
15.Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 (onderzoeksplicht) en 7:2 (hoorplicht) van de Algemene wet bestuursrecht.
16.Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 487,- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1 ).


Zie hier de uitspraak http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:11638






In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...