Posts tonen met het label Studiefinanciering. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Studiefinanciering. Alle posts tonen

18 januari 2019

UITSPRAAK: Studiefinanciering en een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair

 Ingestuurd door een lezer waarvoor dank!

ECLI:NL:RBAMS:2019:81

Instantie Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak 08-01-2019
Datum publicatie 10-01-2019
Zaaknummer AWB - 18 _ 4720
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie
Wsf 2000. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bsf 2000 is een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt binnen de groep vreemdelingen 'niet-tijdelijk humanitair'. Geen legitiem doel, onderscheid in strijd met 14 EVRM en 2 EP EVRM
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4720

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.A.J. van Bokhoven),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Jansen)

Procesverloop

In het besluit van 26 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 nu zij als vreemdeling niet met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
In het besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Bij brief van 8 augustus 2018 heeft eiseres verzocht om ontheffing van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Daartoe heeft de griffier van de rechtbank op
9 augustus 2018 aan eiseres een formulier toegestuurd waarop kan worden ingevuld dat eiseres geen inkomen of vermogen heeft. De gemachtigde van eiseres heeft een uitkeringsspecificatie en het formulier ondertekend retour gestuurd. Hieruit blijkt dat eiseres een bijstandsuitkering ontvangt en niet over vermogen beschikt. Gelet op de hoogte van de uitkering wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling toe.
Achtergrond van het geschil
2.1.
Eiseres (meerderjarig) komt uit Afghanistan en heeft rechtmatig verblijf in Nederland. Met ingang van 8 mei 2014 is aan haar broer [naam broer] een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ (medische behandeling). Met ingang van
3 november 2017 is aan [naam broer] een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ (voorheen voortgezet verblijf). Per dezelfde datum is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘gezinsleven conform 8 EVRM bij [naam broer] ’.
2.2. Eiseres volgt in Nederland een MBO-opleiding tot verzorgende. Op 15 januari 2018 heeft eiseres bij verweerder studiefinanciering aangevraagd.
3. Verweerder heeft zich in het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op studiefinanciering. Eiseres heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 3 van het Besluit studiefinanciering (Bsf) 2000 kunnen sommige vreemdelingen wat betreft het recht op studiefinanciering gelijk worden gesteld met Nederlanders. Eiseres valt volgens verweerder echter niet onder een van deze categorieën in artikel 3 van het Bsf 2000. Eiseres verblijft als familielid bij haar broer [naam broer] (hierna: [naam broer] ). Omdat eiseres verblijf heeft bij [naam broer] , moet - om te kunnen voldoen aan de voorwaarden - [naam broer] een verblijfsvergunning hebben die in de genoemde categorieën van artikel 3 van het Bsf 2000 valt. Dat is niet het geval omdat [naam broer] een verblijfsvergunning type I met de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden heeft, die gevolgd is op zijn oorspronkelijke verblijfsvergunning met de beperking medische behandeling. De beperking medische behandeling is tijdelijk van aard en hoort niet bij de in artikel 3 van het Bsf 2000 genoemde categorieën. Als de oorspronkelijke vergunning van [naam broer] de beperking tijdelijk humanitair had gehad, dan zou de verblijfsvergunning van [naam broer] wel vallen in de genoemde categorieën van artikel 3 van het Bsf 2000, namelijk onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, onderdeel 2. Dit is echter niet het geval, zodat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3 van het Bsf 2000 en eiseres geen recht heeft op studiefinanciering.
Juridisch kader
4.1. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor studiefinanciering een studerende in aanmerking kan komen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
4.2.
In artikel 3, eerste lid, van het Bsf 2000 wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:
(…)
e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:
1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, of dit onderdeel, of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
2°. verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
(…).
4.3. In artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is bepaald dat de in artikel 14, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 bedoelde beperkingen verband houden met:
p. medische behandeling;
q. tijdelijke humanitaire gronden.
4.4. In artikel 3.5 van het Vb 2000 is bepaald:
1. Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is tijdelijk of niet-tijdelijk.
2. Tijdelijk is het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning, verleend onder een beperking verband houdend met:
a. verblijf als familie- of gezinslid, indien de hoofdpersoon:
1°. tijdelijk verblijfsrecht heeft, of
2°. houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is;
b. seizoenarbeid;
c. overplaatsing binnen een onderneming;
d. grensoverschrijdende dienstverlening;
e. lerend werken;
f. studie;
g. het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;
h. uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag;
i. medische behandeling;
j. tijdelijke humanitaire gronden;
k. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
(…).
4. Indien de verblijfsvergunning is verleend onder een andere beperking dan genoemd in het tweede lid, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning anders is bepaald.
4.5. In artikel 3.46, eerste lid, van het Vb 2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling kan worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.
4.6. In artikel 3.48, eerste lid, van het Vb 2000 is, kort samengevat, bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling die slachtoffer is van bijvoorbeeld mensenhandel of geweld (onder bepaalde voorwaarden).
4.7.
In artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vb 2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling, die:
a. vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd onder 1°, of drie jaar in Nederland verblijft onder een beperking, genoemd onder 2° of 3°:
1°. verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht;
2°. medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
3°. tijdelijke humanitaire gronden.
4.8. In artikel 14 van het EVRM is bepaald dat het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
4.9. In artikel 2 van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM is bepaald dat niemand het recht op onderwijs mag worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen.
Voldoet eiseres aan de voorwaarden van artikel 3 van het Bsf2000?
Oordeel rechtbank
5.1. In artikel 3 van het Bsf 2000 is bepaald wanneer een vreemdeling, die in Nederland rechtmatig verblijf heeft, met een Nederlander wordt gelijkgesteld, zodat hij aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, de zogenaamde nationaliteitstoets.
5.2. Aan eiseres is een verblijfsvergunning verleend onder de beperking verblijf bij familielid, in dit geval bij [naam broer] . Het verblijf van eiseres is dus gekoppeld aan het verblijf van haar broer. Wil eiseres gelijkgesteld kunnen worden met een Nederlander, dan dient ook [naam broer] aan de voorwaarden van artikel 3 te voldoen, zo volgt uit artikel 3 van het Bsf 2000.
5.3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [naam broer] valt onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, onderdeel 2, zoals hiervoor is weergegeven onder overweging 4.2.
5.4. Die vraag moet naar het oordeel van de rechtbank ontkennend worden beantwoord nu [naam broer] verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair, is gevolgd op een verblijfsvergunning onder de beperking medische behandeling en dus niet verband houdt met een verblijfsvergunning verleend onder de beperking tijdelijk humanitair, zoals onderdeel 2 van dit artikel vereist. Een verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ kan worden verkregen wanneer, kort gezegd, sprake is geweest van mensenhandel of geweld. Dat is hier niet aan de orde.
Is het onderscheid op grond van verblijfsstatus in artikel 3 van het BSF200 discriminatoir?
Standpunt eiseres
6.1. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting de lezing van de tekst van artikel 3 van het Bsf 2000 niet betwist, maar heeft wel aangevoerd dat het daarin gemaakte onderscheid discriminatoir is en dat hij hiervoor geen rechtvaardiging heeft kunnen vinden in de wetsgeschiedenis. De verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ heeft weliswaar een tijdelijk karakter, maar wanneer deze wordt opgevolgd door een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair, dan kan dit worden gezien als de opmaat naar een permanent verblijf. Immers, ook wanneer het medische aspect wegvalt, dan blijft de verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair in stand. Voor de familieleden is er nu ook een inburgeringsplicht, die was er eerst niet. Het is allemaal gericht op het permanente verblijf in Nederland. Het is een niet-tijdelijk verblijfsrecht geworden. Het maken van onderscheid van dit niet-tijdelijke verblijfsrecht naar de initiële oorsprong daarvan, te weten geweld/mensenhandel of medisch, is in strijd met het discriminatieverbod, aldus de gemachtigde van eiseres.
Standpunt verweerder
6.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de wetgever zich bewust is geweest van dit onderscheid. In dit geval is de verblijfsvergunning van [naam broer] een voorzetting van zijn eerdere verblijfsvergunning medische behandeling, welke een tijdelijk karakter heeft. Dit tijdelijke karakter is de reden dat de beperking medische behandeling niet is genoemd in artikel 3 van het Bsf 2000. Er moet sprake zijn van een daadwerkelijke wijziging van de verblijfsgrond, zodat het tijdelijke karakter wegvalt. In dit geval is nog immer de medische behandeling de verblijfsgrond onder de verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair. Nu [naam broer] niet valt onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, onderdeel 2, van Bsf 2000, daar staat immers slechts de beperking ‘tijdelijk humanitair’, kan eiseres geen aanspraak maken op studiefinanciering, aldus verweerder.
Oordeel rechtbank
6.3. Een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ of onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ geeft een tijdelijk verblijfsrecht1. Een dergelijke verblijfsvergunning kan opgevolgd worden door een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair, op grond waarvan het verblijfsrecht niet-tijdelijk is2. Nu artikel 3 van de Bsf 2000 de beperking ‘medische behandeling’ niet vermeldt maar enkel de beperking ‘tijdelijk humanitair’ heeft een vreemdeling met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair (die gevolgd is op een verblijfsvergunning met de beperking ‘medische behandeling’) geen recht op studiefinanciering, terwijl een vreemdeling met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair (die gevolgd is op een verblijfsvergunning ‘tijdelijk humanitair’) wel recht heeft op studiefinanciering. Tussen partijen is in geschil of dit onderscheid gerechtvaardigd is.
6.4. In onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 mei 20113 is geoordeeld dat de eerste volzin van artikel 2 EP EVRM (het recht op onderwijs) binnen de Nederlandse rechtsorde is aan te merken als een eenieder verbindende verdragsbepaling als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Voorts is overwogen dat studiefinanciering binnen het toepassingsbereik van de eerste volzin van artikel 2 EP EVRM valt.
Is er sprake van een inbreuk op het recht op onderwijs?
6.5. Tussen partijen is niet in geschil dat er in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e van de Bsf 2000 een onderscheid is gemaakt tussen houders van een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair onderling en dat het niet toekennen van studiefinanciering aan eiseres, die legaal verblijft in Nederland, een inbreuk is op het recht op onderwijs zoals bepaald in artikel 2 EP EVRM. Een inbreuk is slechts gerechtvaardigd als dit bij wet is voorzien. Verder moeten beperkingen van grondrechten noodzakelijk zijn om het nagestreefde legitieme doel te kunnen realiseren en moet er een redelijke verhouding (‘fair balance’) bestaan tussen het maatschappelijke belang dat wordt gediend met de beperking, en het recht dat daardoor wordt aangetast.
Is er sprake van een gerechtvaardigde inbreuk?
6.6. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank met juistheid op gewezen dat het niet toekennen van studiefinanciering aan eiseres op een wettelijke grondslag berust, namelijk artikel 3 van het Bsf 2000. Aan de eerste voorwaarde voor een gerechtvaardigde inbreuk is dan ook voldaan.
Is er sprake van een legitiem doel?
6.7.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het niet toekennen van studiefinanciering een legitiem doel dient en dat de wetgever zich ook bewust is geweest van een situatie zoals die van eiseres. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de overwegingen van de wetgever. Zo blijkt uit de Nota van Toelichting bij artikel 3.51 van het Vb 2000 (Stb. 2000, 497) op p. 128:
“Onderdeel b van het eerste lid voorziet in een regeling voor het voortgezette verblijf van de vreemdeling die reeds drie jaren in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling, en van wie het verblijf met nogmaals een jaar zou worden verlengd. In dergelijke gevallen kan eveneens een verblijfsvergunning voor voorgezet verblijf worden verleend. Hoewel het verblijf in Nederland voor medische behandeling nadrukkelijk een tijdelijk karakter heeft, is in het beleid en de rechtspraak aanvaard dat dergelijk verblijf na verloop van tijd zijn tijdelijke karakter verliest. Voorheen werd de vreemdeling in deze situatie in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning zonder beperking; sedert de inwerkingtreding van de Wet is zulks niet meer mogelijk en wordt de vergunning verleend onder de beperking verband houdend met voortgezet verblijf. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard blijft tot het moment waarop de verblijfsvergunning daadwerkelijk is gewijzigd.”
6.8.
Verweerder heeft zich, verwijzend naar deze toelichting van de wetgever, op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning van [naam broer] nog immer een tijdelijk karakter heeft en dat dat niet is gewijzigd bij de verlening van de verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair. En wanneer sprake is van een verblijfsvergunning met een tijdelijk karakter, kan er geen sprake zijn van een recht op studiefinanciering voor eiseres.
Bij de wijziging van het Bsf 2000 op 1 augustus 2007 (Stb. 2007, 264) is in de Nota van Toelichting geschreven (paragraaf 1.2.1):
“Studerenden die beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd komen altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming ongeacht of het een verblijfsvergunning «asiel» betreft dan wel een reguliere verblijfsvergunning. Studerenden die over een tijdelijke verblijfsvergunning asiel beschikken komen eveneens altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming. Voor de tijdelijke verblijfsvergunningen regulier ligt dit anders. In een aantal gevallen is het evident dat het verblijf van kortstondige tijdelijke aard zal zijn, bijvoorbeeld voor het verblijf tijdens een medische behandeling of voor familiebezoek. Ondersteuning uit publieke middelen ligt dan niet voor de hand. In een aantal gevallen is de tijdelijke verblijfsvergunning – over het algemeen – de opmaat naar een verblijf voor onbepaalde tijd. Bijvoorbeeld als het gaat om een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Dan is ondersteuning wel aan de orde.”
6.9. De rechtbank volgt verweerder in zoverre, en eiseres betwist dat op zich ook niet, dat het recht op studiefinanciering is beperkt ten aanzien van de groep vreemdelingen die in Nederland tijdelijk verblijven. Er is – op zichzelf – ook sprake van een beperking met een legitiem doel, omdat de wetgever er bewust voor heeft gekozen, gelet op het koppelingsbeginsel, het recht op studiefinanciering slechts te laten ontstaan voor vreemdelingen met een meer permanent verblijf. Zo blijkt uit de Nota van toelichting bij de wijziging van het Bsf 2000 dat vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, of een tijdelijke verblijfsvergunning asiel altijd in aanmerking komen voor studiefinanciering, maar dat dit niet geldt voor de vreemdelingen met tijdelijke verblijfsvergunningen regulier. Wanneer verblijf tijdelijk is, ligt ondersteuning uit publieke middelen niet voor de hand.
6.10. De rechtbank is echter van oordeel dat de wetgever zich kennelijk niet bewust is geweest van het onderscheid dat wordt gemaakt binnen de groep vreemdelingen met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair (voorheen: voortgezet verblijf). Er is daarom geen legitiem doel ten aanzien van dit specifieke onderscheid. Hiervoor ziet de rechtbank verschillende aanknopingspunten.
6.11. De rechtbank overweegt allereerst dat in artikel 3.51 van het Vb 2000 zowel de verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’, als de verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ na verloop van drie jaar kan leiden tot een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt in status binnen de categorie houders van een verblijfsvergunning met de beperking ’niet-tijdelijk humanitair’, terwijl in artikel 3 van het Bsf 2000 wel onderscheid wordt gemaakt in status binnen de categorie houders van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitair’ door enkel de beperking ‘tijdelijk humanitair’ te noemen en de beperking ‘medische behandeling’ weg te laten.
6.12. Voorts is in de Nota van toelichting bij artikel 3.51 Vb 2000 weergegeven dat hoewel het verblijf in Nederland voor medische behandeling nadrukkelijk een tijdelijk karakter heeft, het in het beleid en de rechtspraak is aanvaard dat een dergelijk verblijf na verloop van tijd zijn tijdelijke karakter verliest, waarbij erop wordt gewezen dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard blijft tot het moment waarop de verblijfsvergunning daadwerkelijk is gewijzigd. De rechtbank begrijpt deze toelichting van de wetgever, anders dan verweerder, aldus dat wanneer de verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ wordt omgezet in een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’, het zijn tijdelijke karakter verliest. Voor deze uitleg vindt de rechtbank steun in artikel 3.5 van het vreemdelingenbesluit waaruit volgt dat een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ of onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ een tijdelijk verblijfsrecht geeft en een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’ een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitair’ is een sterke verblijfsstatus die is gericht op permanent verblijf. Zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting ook heeft toegelicht, kan [naam broer] volgend jaar al genaturaliseerd worden en hebben zijn familieleden nu ook een inburgeringsplicht, terwijl dat eerder niet het geval was. Zijn verblijf heeft immers geen tijdelijk karakter meer. Wanneer de medische behandeling bij [naam broer] zou komen weg te vallen, betekent dat in beginsel dat hij zijn verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’ behoudt. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat [naam broer] verblijfsstatus niet anders is dan andere vreemdelingen met de verblijfsstatus ‘niet-tijdelijk humanitair’.
6.13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu enkel de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verband houdend met de beperking ‘tijdelijk humanitair’ in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bsf 2000 is genoemd en niet ook de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verband houdend met de beperking ‘medische behandeling’ is genoemd, daarmee een ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt binnen de groep vreemdelingen die de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitair’ hebben. Hiervoor bestaat geen objectieve rechtvaardiging, omdat niet wordt voldaan aan het tweede vereiste, een legitiem doel. Het gemaakte onderscheid is dan ook in strijd met artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 EP EVRM.
6.14. Verweerder heeft dan ook ten onrechte beslist dat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitstoets in artikel 3 van het Bsf 2000.
Conclusie
7. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank zal beslissen dat eiseres met ingang van 1 februari 2018 in aanmerking komt voor studiefinanciering. Nu het beroep gegrond is, komt de rechtbank niet meer toe aan de beroepsgrond van eiseres over het schema op de website van verweerder.
8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het bezwaar en voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in bezwaar en beroep begroot de rechtbank op € 1.536,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een gewicht van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • - verklaart het beroep gegrond;
  • - vernietigt het bestreden besluit;
  • - herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,- (zegge: duizend vijfhonderd zesendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
1 op grond van het tweede lid van artikel 3.5 van het Vreemdelingenbesluit
2 op grond van het vierde lid van artikel 3.5 van het Vreemdelingenbesluit
3 ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6891

 Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:81

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

23 september 2011

Kamervragen over buitenlandse masterstudentenstudenten, werk en studiefinanciering

Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het vereiste van werk voor buitenlandse (master)studenten in Nederland (ingezonden 22 augustus 2011).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 19 september 2011).

Vraag 1

Bent u bekend met gevallen waarin (master)studenten uit het buitenland het recht op studiefinanciering verliezen omdat zij niet aan de verplichting voldoen om minstens 32 uur per maand te werken?

Antwoord 1

Uitgangspunt is dat studenten uit Europa aanspraak moeten maken op studiefinanciering van hun eigen land. Daarom is in Nederland ook geregeld dat het onder bepaalde voorwaarden mogelijk is om Nederlandse studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland.
Naast dit uitgangspunt volgt uit Europees recht dat een migrerend werknemer die een gemeenschapsonderdaan is op grond van zijn nationaliteit niet anders mag worden behandeld dan nationale werknemers. Dat brengt met zich dat een student uit Europa die in Nederland studeert en tevens als migrerend werknemer gezien wordt aanspraak kan maken op Nederlandse studiefinanciering. In de beleidsregel inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap is dit zodanig uitgewerkt dat de Dienst Uitvoering Onderwijs ervan uitgaat dat iedere studerende, die over de controleperiode gemiddeld 32 uur of meer per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft. Indien een migrerend werknemer in de praktijk minder dan 32 uur per maand gaat werken dan verliest hij inderdaad zijn aanspraak op studiefinanciering.

Vraag 2

Deelt u de mening dat een stage die binnen de gevolgde opleiding valt, moet tellen als werk zoals vereist in Beleidsregel van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 20091, inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ik ben niet van mening dat studenten die een stage lopen die binnen de gevolgde voltijdse opleiding valt, als migrerend werknemer gezien moeten worden. Zoals ook uit de door u aangehaalde beleidsregel blijkt kan als werknemer slechts worden beschouwd degene die reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en als tegenprestatie een beloning ontvangt. Aan deze voorwaarden wordt door het lopen van een stage niet automatisch voldaan.
Er is echter één uitzondering, namelijk als een stage wordt vormgegeven door een wettelijk arbeidscontract tussen de student en de werkgever, waarbij de student reële en daadwerkelijke arbeid verricht tegen een in het algemeen voor dat werk als normaal geacht loon. In dat geval kan deze verhouding worden gezien als een arbeidsverhouding en daarmee kan de student beschouwd worden als migrerend werknemer. Indien er dan ook 32 uur of meer per maand wordt gewerkt, zal de student in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering.

Vraag 3

Acht u het redelijk dat studenten, waarvan het kabinet de mening is toegedaan dat ze vooral zo snel mogelijk moeten afstuderen, bijbaantjes aannemen en daarmee studievertraging oplopen omdat2 Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een stage niet mee wil tellen als werk?

Antwoord 3

Het is primair het thuisland dat verantwoordelijk is voor de studiefinanciering van de eigen onderdanen. Ten aanzien van de toegang tot het onderwijs is in Nederland geregeld dat Europese studenten die naar Nederland komen onder gelijke omstandigheden als Nederlanders toegang hebben tot het onderwijs. Zij betalen namelijk het wettelijk collegegeld.
Vervolgens is het de eigen keuze van de student om door middel van het migrerend werknemerschap Nederlandse studiefinanciering te verwerven. Bovendien zijn er wel degelijk gevallen waarin studenten die stage lopen recht hebben op studiefinanciering. Dat is ook al aangegeven in het antwoord op vraag 2.

Vraag 4

Bent u bereid om DUO te verzoeken om stagelopende studenten vrij te stellen van de werkplicht voor 32 uur per maand alsmede zo spoedig mogelijk de informatievoorziening hieromtrent duidelijk en toegankelijk te maken voor studenten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Neen, zoals ook al uit de antwoorden op de hierboven gestelde vragen blijkt ga ik uit van het uitgangspunt dat buitenlandse studenten aanspraak maken op studiefinanciering in het land van herkomst. In die gevallen waarin buitenlandse studenten via de Europese regels van vrij verkeer van werknemers toch aanspraak willen maken op Nederlandse studiefinanciering acht ik de wijze waarop DUO bepaalt of sprake is van een migrerend werknemer coulant en redelijk. 32 uur per maand komt neer op gemiddeld slechts 1 dag in de week. Bovendien is de in vraag 2 genoemde beleidsregel reeds vele malen beoordeeld door onafhankelijke rechters en altijd gezien als redelijk.

Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-3687.html

Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

08 november 2010

Is studiefinanciering ook inkomen in het kader van gezinshereniging? (uitspraak)

LJN: BO2814, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Rotterdam , 10/25738 en 10/25734

Datum uitspraak: 21-10-2010
Datum publicatie: 03-11-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: In het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010 (JV 2010, 177, Choukroun) heeft het Hof een interpretatie gegeven van het begrip “stabiele en regelmatige inkomsten” als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ten onrechte heeft verweerder de aanvraag niet getoetst aan dit communautaire kader bij de beoordeling of wordt voldaan aan het middelenvereiste. Inkomsten uit studiefinanciering kunnen, volgens de voorzieningenrechter, worden beschouwd als een voorziening waarop jongeren aanspraak hebben die een opleiding kunnen en willen volgen, waarbij de aanspraak niet wordt toegekend omdat de betreffende jongere niet in staat is stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten te verwerven, maar om deze jongeren gedurende een beperkt aantal jaren in staat te stellen voltijds een opleiding te volgen. Verweerder heeft studiefinanciering ten onrechte aangemerkt als sociale bijstand

-------------------

4 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

4.1 In geschil is met name de vraag of de studiefinanciering die referente ontvangt voor haar studie aangemerkt dient te worden als voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
In het bijzonder ligt de vraag voor of studiefinanciering kan gelden als bron van stabiele en regelmatige inkomsten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en sub c, van de Richtlijn.

Aan de uitspraak van het Hof van 4 maart 2010 ontleent de voorzieningenrechter (in rechtsoverweging 43) dat artikel 7, onder c, van de Richtlijn strikt dient te worden uitgelegd aangezien gezinshereniging de algemene regel is. In rechtsoverweging 45 stelt het Hof dat het begrip stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat, een “autonoom begrip van het recht van de Unie is, dat niet kan worden omschreven onder verwijzing naar nationaalrechtelijke begrippen”.

In rechtsoverweging 46 wordt overwogen dat:
‘In de eerste zin van artikel 7, eerste lid aanhef en sub c, van de richtlijn wordt het begrip `stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf te onderhouden ´geplaatst tegenover het begrip ´sociale bijstand´. Uit deze tegenstelling volgt dat het begrip ´sociale bijstand´in de richtlijn ziet op bijstand van overheidswege, ongeacht of het om het nationale, regionale of lokale niveau gaat, waarop een beroep wordt gedaan door een persoon, in dit geval de gezinshereniger, die niet beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om in zijn eigen onderhoud en dat van zijn gezin te voorzien en die daardoor dreigt tijdens zijn verblijf ten laste van de sociale bijstand van de gastlidstaat te komen`.

In rechtsoverweging 49 wordt overwogen dat sociale bijstand als genoemd in de richtlijn moet worden uitgelegd als bijstand die in de plaats komt van ontbrekende stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten en niet als bijstand ter dekking van bijzondere en onvoorziene kosten.

Verweerder heeft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, ten onrechte de aanvraag van verzoeker slechts getoetst aan de eigen beleidsregels en is in het bestreden besluit niet ingegaan op bovenvermeld communautair toetsingskader, waarnaar verzoeker in zijn brief van 25 juni 2010 heeft verwezen. Ten onrechte heeft verweerder verwezen naar het beleid inzake studiefinanciering, neergelegd in B1/4.3.1. van de Vc, aangezien in de Vc daarover geen beleidsregels zijn opgenomen. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat inkomsten uit studiefinanciering op één lijn worden gesteld met inkomsten uit de publieke middelen op grond van sociale voorzieningen waarvoor geen premie wordt afgedragen, in tegenstelling tot inkomsten krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premie is afgedragen, welke inkomsten verweerder wel beschouwt als zelfstandige inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering.
Op grond van het bovenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens een onvoldoende draagkrachtige motivering.

4.2 Met het oog op een finale geschilbeslechting in het kader van de beslissing op het beroep zal de voorzieningenrechter tevens een oordeel geven over de vraag of studiefinanciering op grond van de wet Stufi 2000 begrepen kan worden onder het bovenaangehaalde communautaire begrip als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder c, van de Richtlijn, in het licht van de uitleg die het Hof daaraan gegeven heeft in zijn uitspraak van
4 maart 2010.

4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het stelsel van studiefinanciering beschouwd worden als een voorziening waarop jongeren aanspraak hebben die een opleiding kunnen en willen volgen, waarbij de aanspraak niet wordt toegekend omdat de betreffende jongere niet in staat is stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten te verwerven, maar om deze jongeren gedurende een beperkt aantal jaren in staat te stellen voltijds een opleiding te volgen en af te ronden, met het oogmerk daarna een werkkring te vinden waarvoor de opleiding kwalificeerde. Daarmee is een ruimer belang gediend dan het belang van de jongere. In het Nederlandse stelsel van studiefinanciering ligt het accent op terugbetaling van de verstrekte middelen, hetzij in de vorm van een lening, hetzij in de vorm van een prestatiebeurs. Slechts indien wordt voldaan aan de gestelde studieprestaties wordt de prestatiebeurs omgezet in een gift die niet hoeft te worden terugbetaald. Hiermee kunnen deze inkomsten niet worden gelijkgesteld met inkomsten die van overheidswege worden verstrekt om in het levensonderhoud te voorzien voor personen die niet in hun eigen inkomsten kunnen voorzien, waarbij geen terugbetaling wordt verlangd zoals bij de inkomsten uit studiefinanciering.
Op grond voor vorenstaande overwegingen heeft verweerder de door referente te ontvangen studiefinanciering ten onrechte geduid als “sociale bijstand”, welke kwalificatie niet strookt met de uitleg die het Hof in zijn arrest van 4 maart 2010 heeft gegeven van het communautaire begrip genoemd in artikel 7, eerste lid onder c, van de Richtlijn.

5 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet rechtmatig is. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en partijen hebben ingestemd met het doen van uitspraak in de beroepszaak, zal de voorzieningenrechter het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb gegrond verklaren.

6 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.

7 De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 1.311,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1).

3 Beslissing

De voorzieningenrechter:

recht doende:


1 verklaart het beroep gegrond;

2 vernietigt het bestreden besluit;

3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

5 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,--;

6 bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 300,-- vergoedt.


Zie rechtspraak.nl

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...