ECLI:NL:RBAMS:2019:81
- Instantie Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak 08-01-2019
- Datum publicatie 10-01-2019
- Zaaknummer AWB - 18 _ 4720
- Rechtsgebieden Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Wsf 2000. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bsf 2000 is een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt binnen de groep vreemdelingen 'niet-tijdelijk humanitair'. Geen legitiem doel, onderscheid in strijd met 14 EVRM en 2 EP EVRM
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4720
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.A.J. van Bokhoven),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Jansen)Procesverloop
In het besluit van 26 januari 2018 (het primaire besluit) heeft
verweerder beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor
studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 nu
zij als vreemdeling niet met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
In het besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft
verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond
verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiseres is
verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is
vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Bij brief van 8 augustus 2018 heeft eiseres verzocht om
ontheffing van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht.
Daartoe heeft de griffier van de rechtbank op
9 augustus 2018 aan eiseres een formulier toegestuurd waarop kan worden ingevuld dat eiseres geen inkomen of vermogen heeft. De gemachtigde van eiseres heeft een uitkeringsspecificatie en het formulier ondertekend retour gestuurd. Hieruit blijkt dat eiseres een bijstandsuitkering ontvangt en niet over vermogen beschikt. Gelet op de hoogte van de uitkering wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling toe.
9 augustus 2018 aan eiseres een formulier toegestuurd waarop kan worden ingevuld dat eiseres geen inkomen of vermogen heeft. De gemachtigde van eiseres heeft een uitkeringsspecificatie en het formulier ondertekend retour gestuurd. Hieruit blijkt dat eiseres een bijstandsuitkering ontvangt en niet over vermogen beschikt. Gelet op de hoogte van de uitkering wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling toe.
Achtergrond van het geschil
2.1.
Eiseres (meerderjarig) komt uit Afghanistan en heeft
rechtmatig verblijf in Nederland. Met ingang van 8 mei 2014 is aan haar
broer [naam broer] een verblijfsvergunning verleend onder de beperking
‘humanitair tijdelijk’ (medische behandeling). Met ingang van
3 november 2017 is aan [naam broer] een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ (voorheen voortgezet verblijf). Per dezelfde datum is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘gezinsleven conform 8 EVRM bij [naam broer] ’.
3 november 2017 is aan [naam broer] een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ (voorheen voortgezet verblijf). Per dezelfde datum is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘gezinsleven conform 8 EVRM bij [naam broer] ’.
2.2.
Eiseres volgt in Nederland een MBO-opleiding tot verzorgende.
Op 15 januari 2018 heeft eiseres bij verweerder studiefinanciering
aangevraagd.
3. Verweerder heeft zich in het primaire besluit, gehandhaafd
bij het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat eiseres geen
recht heeft op studiefinanciering. Eiseres heeft niet de Nederlandse
nationaliteit. Op grond van artikel 3 van het Besluit studiefinanciering
(Bsf) 2000 kunnen sommige vreemdelingen wat betreft het recht op
studiefinanciering gelijk worden gesteld met Nederlanders. Eiseres valt
volgens verweerder echter niet onder een van deze categorieën in artikel
3 van het Bsf 2000. Eiseres verblijft als familielid bij haar broer
[naam broer] (hierna: [naam broer] ). Omdat eiseres verblijf heeft bij
[naam broer] , moet - om te kunnen voldoen aan de voorwaarden - [naam
broer] een verblijfsvergunning hebben die in de genoemde categorieën van
artikel 3 van het Bsf 2000 valt. Dat is niet het geval omdat [naam
broer] een verblijfsvergunning type I met de beperking niet-tijdelijke
humanitaire gronden heeft, die gevolgd is op zijn oorspronkelijke
verblijfsvergunning met de beperking medische behandeling. De beperking
medische behandeling is tijdelijk van aard en hoort niet bij de in
artikel 3 van het Bsf 2000 genoemde categorieën. Als de oorspronkelijke
vergunning van [naam broer] de beperking tijdelijk humanitair had gehad,
dan zou de verblijfsvergunning van [naam broer] wel vallen in de
genoemde categorieën van artikel 3 van het Bsf 2000, namelijk onder
artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, onderdeel 2. Dit is echter
niet het geval, zodat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3
van het Bsf 2000 en eiseres geen recht heeft op studiefinanciering.
Juridisch kader
4.1.
In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000
is bepaald dat voor studiefinanciering een studerende in aanmerking kan
komen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland
woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met
Nederlanders worden gelijkgesteld.
4.2.
In artikel 3, eerste lid, van het Bsf 2000 wordt met een
Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig
verblijf heeft:
(…)
e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:
1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, of dit onderdeel, of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
2°. verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
(…).
(…)
e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:
1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, of dit onderdeel, of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
2°. verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
(…).
4.3.
In artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is
bepaald dat de in artikel 14, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw)
2000 bedoelde beperkingen verband houden met:
p. medische behandeling;
q. tijdelijke humanitaire gronden.
p. medische behandeling;
q. tijdelijke humanitaire gronden.
4.4.
In artikel 3.5 van het Vb 2000 is bepaald:
1. Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is tijdelijk of niet-tijdelijk.
2. Tijdelijk is het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning, verleend onder een beperking verband houdend met:
a. verblijf als familie- of gezinslid, indien de hoofdpersoon:
c. overplaatsing binnen een onderneming;
d. grensoverschrijdende dienstverlening;
e. lerend werken;
f. studie;
g. het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;
h. uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag;
i. medische behandeling;
j. tijdelijke humanitaire gronden;
k. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
(…).
4. Indien de verblijfsvergunning is verleend onder een andere beperking dan genoemd in het tweede lid, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning anders is bepaald.
1. Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is tijdelijk of niet-tijdelijk.
2. Tijdelijk is het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning, verleend onder een beperking verband houdend met:
a. verblijf als familie- of gezinslid, indien de hoofdpersoon:
1°. tijdelijk verblijfsrecht heeft, of
2°. houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is;
b. seizoenarbeid;2°. houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is;
c. overplaatsing binnen een onderneming;
d. grensoverschrijdende dienstverlening;
e. lerend werken;
f. studie;
g. het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;
h. uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag;
i. medische behandeling;
j. tijdelijke humanitaire gronden;
k. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
(…).
4. Indien de verblijfsvergunning is verleend onder een andere beperking dan genoemd in het tweede lid, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning anders is bepaald.
4.5.
In artikel 3.46, eerste lid, van het Vb 2000 is bepaald dat de
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking
verband houdend met het ondergaan van medische behandeling kan worden
verleend, indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest
aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische
behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het
oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.
4.6.
In artikel 3.48, eerste lid, van het Vb 2000 is, kort
samengevat, bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire
gronden kan worden verleend aan de vreemdeling die slachtoffer is van
bijvoorbeeld mensenhandel of geweld (onder bepaalde voorwaarden).
4.7.
In artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vb
2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire
gronden kan worden verleend aan de vreemdeling, die:
a. vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd onder 1°, of drie jaar in Nederland verblijft onder een beperking, genoemd onder 2° of 3°:
1°. verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht;
2°. medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
3°. tijdelijke humanitaire gronden.
a. vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd onder 1°, of drie jaar in Nederland verblijft onder een beperking, genoemd onder 2° of 3°:
1°. verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht;
2°. medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
3°. tijdelijke humanitaire gronden.
4.8.
In artikel 14 van het EVRM is bepaald dat het genot van de
rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden
verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht,
ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of
maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid,
vermogen, geboorte of andere status.
4.9.
In artikel 2 van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM is
bepaald dat niemand het recht op onderwijs mag worden ontzegd. Bij de
uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding
en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders
om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die
overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische
overtuigingen.
Voldoet eiseres aan de voorwaarden van artikel 3 van het Bsf2000?
Oordeel rechtbank
5.1.
In artikel 3 van het Bsf 2000 is bepaald wanneer een
vreemdeling, die in Nederland rechtmatig verblijf heeft, met een
Nederlander wordt gelijkgesteld, zodat hij aanspraak kan maken op
studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, de zogenaamde
nationaliteitstoets.
5.2.
Aan eiseres is een verblijfsvergunning verleend onder de
beperking verblijf bij familielid, in dit geval bij [naam broer] . Het
verblijf van eiseres is dus gekoppeld aan het verblijf van haar broer.
Wil eiseres gelijkgesteld kunnen worden met een Nederlander, dan dient
ook [naam broer] aan de voorwaarden van artikel 3 te voldoen, zo volgt
uit artikel 3 van het Bsf 2000.
5.3.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [naam broer]
valt onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, onderdeel 2, zoals
hiervoor is weergegeven onder overweging 4.2.
5.4.
Die vraag moet naar het oordeel van de rechtbank ontkennend
worden beantwoord nu [naam broer] verblijfsvergunning onder de beperking
niet-tijdelijk humanitair, is gevolgd op een verblijfsvergunning onder
de beperking medische behandeling en dus niet verband houdt met een
verblijfsvergunning verleend onder de beperking tijdelijk humanitair,
zoals onderdeel 2 van dit artikel vereist. Een verblijfsvergunning onder
de beperking ‘tijdelijk humanitair’ kan worden verkregen wanneer, kort
gezegd, sprake is geweest van mensenhandel of geweld. Dat is hier niet
aan de orde.
Is het onderscheid op grond van verblijfsstatus in artikel 3 van het BSF200 discriminatoir?
Standpunt eiseres
6.1.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting de lezing van de
tekst van artikel 3 van het Bsf 2000 niet betwist, maar heeft wel
aangevoerd dat het daarin gemaakte onderscheid discriminatoir is en dat
hij hiervoor geen rechtvaardiging heeft kunnen vinden in de
wetsgeschiedenis. De verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische
behandeling’ heeft weliswaar een tijdelijk karakter, maar wanneer deze
wordt opgevolgd door een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair,
dan kan dit worden gezien als de opmaat naar een permanent verblijf.
Immers, ook wanneer het medische aspect wegvalt, dan blijft de
verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair in stand. Voor de
familieleden is er nu ook een inburgeringsplicht, die was er eerst niet.
Het is allemaal gericht op het permanente verblijf in Nederland. Het is
een niet-tijdelijk verblijfsrecht geworden. Het maken van onderscheid
van dit niet-tijdelijke verblijfsrecht naar de initiële oorsprong
daarvan, te weten geweld/mensenhandel of medisch, is in strijd met het
discriminatieverbod, aldus de gemachtigde van eiseres.
Standpunt verweerder
6.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het
standpunt gesteld dat de wetgever zich bewust is geweest van dit
onderscheid. In dit geval is de verblijfsvergunning van [naam broer] een
voorzetting van zijn eerdere verblijfsvergunning medische behandeling,
welke een tijdelijk karakter heeft. Dit tijdelijke karakter is de reden
dat de beperking medische behandeling niet is genoemd in artikel 3 van
het Bsf 2000. Er moet sprake zijn van een daadwerkelijke wijziging van
de verblijfsgrond, zodat het tijdelijke karakter wegvalt. In dit geval
is nog immer de medische behandeling de verblijfsgrond onder de
verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair. Nu [naam broer] niet valt
onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, onderdeel 2, van Bsf
2000, daar staat immers slechts de beperking ‘tijdelijk humanitair’, kan
eiseres geen aanspraak maken op studiefinanciering, aldus verweerder.
Oordeel rechtbank
6.3.
Een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘medische
behandeling’ of onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ geeft een
tijdelijk verblijfsrecht1.
Een dergelijke verblijfsvergunning kan opgevolgd worden door een
verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair, op grond waarvan het
verblijfsrecht niet-tijdelijk is2.
Nu artikel 3 van de Bsf 2000 de beperking ‘medische behandeling’ niet
vermeldt maar enkel de beperking ‘tijdelijk humanitair’ heeft een
vreemdeling met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair (die
gevolgd is op een verblijfsvergunning met de beperking ‘medische
behandeling’) geen recht op studiefinanciering, terwijl een vreemdeling
met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair (die gevolgd is op
een verblijfsvergunning ‘tijdelijk humanitair’) wel recht heeft op
studiefinanciering. Tussen partijen is in geschil of dit onderscheid
gerechtvaardigd is.
6.4.
In onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 mei 20113
is geoordeeld dat de eerste volzin van artikel 2 EP EVRM (het recht op
onderwijs) binnen de Nederlandse rechtsorde is aan te merken als een
eenieder verbindende verdragsbepaling als bedoeld in de artikelen 93 en
94 van de Grondwet. Voorts is overwogen dat studiefinanciering binnen
het toepassingsbereik van de eerste volzin van artikel 2 EP EVRM valt.
Is er sprake van een inbreuk op het recht op onderwijs?
6.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in artikel 3, eerste
lid, aanhef en onderdeel e van de Bsf 2000 een onderscheid is gemaakt
tussen houders van een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair
onderling en dat het niet toekennen van studiefinanciering aan eiseres,
die legaal verblijft in Nederland, een inbreuk is op het recht op
onderwijs zoals bepaald in artikel 2 EP EVRM. Een inbreuk is slechts
gerechtvaardigd als dit bij wet is voorzien. Verder moeten beperkingen
van grondrechten noodzakelijk zijn om het nagestreefde legitieme doel te
kunnen realiseren en moet er een redelijke verhouding (‘fair balance’)
bestaan tussen het maatschappelijke belang dat wordt gediend met de
beperking, en het recht dat daardoor wordt aangetast.
Is er sprake van een gerechtvaardigde inbreuk?
6.6.
Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank met
juistheid op gewezen dat het niet toekennen van studiefinanciering aan
eiseres op een wettelijke grondslag berust, namelijk artikel 3 van het
Bsf 2000. Aan de eerste voorwaarde voor een gerechtvaardigde inbreuk is
dan ook voldaan.
Is er sprake van een legitiem doel?
6.7.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het niet
toekennen van studiefinanciering een legitiem doel dient en dat de
wetgever zich ook bewust is geweest van een situatie zoals die van
eiseres. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de overwegingen
van de wetgever. Zo blijkt uit de Nota van Toelichting bij artikel 3.51
van het Vb 2000 (Stb. 2000, 497) op p. 128:
“Onderdeel b van het eerste lid voorziet in een regeling voor het voortgezette verblijf van de vreemdeling die reeds drie jaren in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling, en van wie het verblijf met nogmaals een jaar zou worden verlengd. In dergelijke gevallen kan eveneens een verblijfsvergunning voor voorgezet verblijf worden verleend. Hoewel het verblijf in Nederland voor medische behandeling nadrukkelijk een tijdelijk karakter heeft, is in het beleid en de rechtspraak aanvaard dat dergelijk verblijf na verloop van tijd zijn tijdelijke karakter verliest. Voorheen werd de vreemdeling in deze situatie in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning zonder beperking; sedert de inwerkingtreding van de Wet is zulks niet meer mogelijk en wordt de vergunning verleend onder de beperking verband houdend met voortgezet verblijf. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard blijft tot het moment waarop de verblijfsvergunning daadwerkelijk is gewijzigd.”
“Onderdeel b van het eerste lid voorziet in een regeling voor het voortgezette verblijf van de vreemdeling die reeds drie jaren in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling, en van wie het verblijf met nogmaals een jaar zou worden verlengd. In dergelijke gevallen kan eveneens een verblijfsvergunning voor voorgezet verblijf worden verleend. Hoewel het verblijf in Nederland voor medische behandeling nadrukkelijk een tijdelijk karakter heeft, is in het beleid en de rechtspraak aanvaard dat dergelijk verblijf na verloop van tijd zijn tijdelijke karakter verliest. Voorheen werd de vreemdeling in deze situatie in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning zonder beperking; sedert de inwerkingtreding van de Wet is zulks niet meer mogelijk en wordt de vergunning verleend onder de beperking verband houdend met voortgezet verblijf. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard blijft tot het moment waarop de verblijfsvergunning daadwerkelijk is gewijzigd.”
6.8.
Verweerder heeft zich, verwijzend naar deze toelichting van
de wetgever, op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning van
[naam broer] nog immer een tijdelijk karakter heeft en dat dat niet is
gewijzigd bij de verlening van de verblijfsvergunning niet-tijdelijk
humanitair. En wanneer sprake is van een verblijfsvergunning met een
tijdelijk karakter, kan er geen sprake zijn van een recht op
studiefinanciering voor eiseres.
Bij de wijziging van het Bsf 2000 op 1 augustus 2007 (Stb. 2007, 264) is in de Nota van Toelichting geschreven (paragraaf 1.2.1):
“Studerenden die beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd komen altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming ongeacht of het een verblijfsvergunning «asiel» betreft dan wel een reguliere verblijfsvergunning. Studerenden die over een tijdelijke verblijfsvergunning asiel beschikken komen eveneens altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming. Voor de tijdelijke verblijfsvergunningen regulier ligt dit anders. In een aantal gevallen is het evident dat het verblijf van kortstondige tijdelijke aard zal zijn, bijvoorbeeld voor het verblijf tijdens een medische behandeling of voor familiebezoek. Ondersteuning uit publieke middelen ligt dan niet voor de hand. In een aantal gevallen is de tijdelijke verblijfsvergunning – over het algemeen – de opmaat naar een verblijf voor onbepaalde tijd. Bijvoorbeeld als het gaat om een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Dan is ondersteuning wel aan de orde.”
Bij de wijziging van het Bsf 2000 op 1 augustus 2007 (Stb. 2007, 264) is in de Nota van Toelichting geschreven (paragraaf 1.2.1):
“Studerenden die beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd komen altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming ongeacht of het een verblijfsvergunning «asiel» betreft dan wel een reguliere verblijfsvergunning. Studerenden die over een tijdelijke verblijfsvergunning asiel beschikken komen eveneens altijd in aanmerking voor studiefinanciering of tegemoetkoming. Voor de tijdelijke verblijfsvergunningen regulier ligt dit anders. In een aantal gevallen is het evident dat het verblijf van kortstondige tijdelijke aard zal zijn, bijvoorbeeld voor het verblijf tijdens een medische behandeling of voor familiebezoek. Ondersteuning uit publieke middelen ligt dan niet voor de hand. In een aantal gevallen is de tijdelijke verblijfsvergunning – over het algemeen – de opmaat naar een verblijf voor onbepaalde tijd. Bijvoorbeeld als het gaat om een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Dan is ondersteuning wel aan de orde.”
6.9.
De rechtbank volgt verweerder in zoverre, en eiseres betwist
dat op zich ook niet, dat het recht op studiefinanciering is beperkt ten
aanzien van de groep vreemdelingen die in Nederland tijdelijk
verblijven. Er is – op zichzelf – ook sprake van een beperking met een
legitiem doel, omdat de wetgever er bewust voor heeft gekozen, gelet op
het koppelingsbeginsel, het recht op studiefinanciering slechts te laten
ontstaan voor vreemdelingen met een meer permanent verblijf. Zo blijkt
uit de Nota van toelichting bij de wijziging van het Bsf 2000 dat
vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, of een
tijdelijke verblijfsvergunning asiel altijd in aanmerking komen voor
studiefinanciering, maar dat dit niet geldt voor de vreemdelingen met
tijdelijke verblijfsvergunningen regulier. Wanneer verblijf tijdelijk
is, ligt ondersteuning uit publieke middelen niet voor de hand.
6.10.
De rechtbank is echter van oordeel dat de wetgever zich
kennelijk niet bewust is geweest van het onderscheid dat wordt gemaakt
binnen de groep vreemdelingen met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk
humanitair (voorheen: voortgezet verblijf). Er is daarom geen legitiem
doel ten aanzien van dit specifieke onderscheid. Hiervoor ziet de
rechtbank verschillende aanknopingspunten.
6.11.
De rechtbank overweegt allereerst dat in artikel 3.51 van het
Vb 2000 zowel de verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische
behandeling’, als de verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijk
humanitair’ na verloop van drie jaar kan leiden tot een
verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’. Er wordt dus geen
onderscheid gemaakt in status binnen de categorie houders van een
verblijfsvergunning met de beperking ’niet-tijdelijk humanitair’,
terwijl in artikel 3 van het Bsf 2000 wel onderscheid wordt gemaakt in
status binnen de categorie houders van een verblijfsvergunning onder de
beperking ‘niet-tijdelijk humanitair’ door enkel de beperking ‘tijdelijk
humanitair’ te noemen en de beperking ‘medische behandeling’ weg te
laten.
6.12.
Voorts is in de Nota van toelichting bij artikel 3.51 Vb 2000
weergegeven dat hoewel het verblijf in Nederland voor medische
behandeling nadrukkelijk een tijdelijk karakter heeft, het in het beleid
en de rechtspraak is aanvaard dat een dergelijk verblijf na verloop van
tijd zijn tijdelijke karakter verliest, waarbij erop wordt gewezen dat
het verblijfsrecht tijdelijk van aard blijft tot het moment waarop de
verblijfsvergunning daadwerkelijk is gewijzigd. De rechtbank begrijpt
deze toelichting van de wetgever, anders dan verweerder, aldus dat
wanneer de verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’
wordt omgezet in een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair’,
het zijn tijdelijke karakter verliest. Voor deze uitleg vindt de
rechtbank steun in artikel 3.5 van het vreemdelingenbesluit waaruit
volgt dat een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘medische
behandeling’ of onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ een tijdelijk
verblijfsrecht geeft en een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk
humanitair’ een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Een verblijfsvergunning
onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitair’ is een sterke
verblijfsstatus die is gericht op permanent verblijf. Zoals de
gemachtigde van eiseres ter zitting ook heeft toegelicht, kan [naam
broer] volgend jaar al genaturaliseerd worden en hebben zijn
familieleden nu ook een inburgeringsplicht, terwijl dat eerder niet het
geval was. Zijn verblijf heeft immers geen tijdelijk karakter meer.
Wanneer de medische behandeling bij [naam broer] zou komen weg te
vallen, betekent dat in beginsel dat hij zijn verblijfsvergunning
‘niet-tijdelijk humanitair’ behoudt. Daarmee is de rechtbank van oordeel
dat [naam broer] verblijfsstatus niet anders is dan andere
vreemdelingen met de verblijfsstatus ‘niet-tijdelijk humanitair’.
6.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu
enkel de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke
humanitaire gronden’ verband houdend met de beperking ‘tijdelijk
humanitair’ in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bsf
2000 is genoemd en niet ook de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire
gronden’ verband houdend met de beperking ‘medische behandeling’ is
genoemd, daarmee een ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt binnen de
groep vreemdelingen die de verblijfsvergunning onder de beperking
‘niet-tijdelijk humanitair’ hebben. Hiervoor bestaat geen objectieve
rechtvaardiging, omdat niet wordt voldaan aan het tweede vereiste, een
legitiem doel. Het gemaakte onderscheid is dan ook in strijd met artikel
14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 EP EVRM.
6.14.
Verweerder heeft dan ook ten onrechte beslist dat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitstoets in artikel 3 van het Bsf 2000.
8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het bezwaar en voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in bezwaar en beroep begroot de rechtbank op € 1.536,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een gewicht van 1).
Conclusie
7. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en
vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. In het kader van de
finale geschilbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel
8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht
zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het
primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de
plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank zal beslissen dat
eiseres met ingang van 1 februari 2018 in aanmerking komt voor
studiefinanciering. Nu het beroep gegrond is, komt de rechtbank niet
meer toe aan de beroepsgrond van eiseres over het schema op de website
van verweerder. 8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het bezwaar en voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in bezwaar en beroep begroot de rechtbank op € 1.536,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een gewicht van 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een
bedrag van € 1.536,- (zegge: duizend
vijfhonderd zesendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.
griffier
voorzitter
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van
verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad
van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:81
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten