ECLI:NL:RBDHA:2020:7947
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 17-08-2020
- Datum publicatie 20-08-2020
- Zaaknummer NL19.11634
-
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Waarom heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken?
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor
onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b,
van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende
kracht tot 25 mei 2013. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag
gelegd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser is
namelijk bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld
wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer
is bedreigd, dan wel is hem ter zake de maatregel bedoeld in artikel
37a van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Intrekking van de
verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met het recht
op familie- en gezinsleven en het recht op privéleven, zoals neergelegd
in artikel 8 van het EVRM. De inbreuk op deze rechten is namelijk
gerechtvaardigd om redenen van openbare orde. Tot slot stelt verweerder
zich op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Somalië geen reëel
risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit op onzorgvuldige
wijze tot stand is gekomen. Daartoe voert eiser aan dat tot vier keer
toe door dezelfde ambtenaar een besluit tot intrekking is genomen.
Hierdoor is volgens eiser de objectiviteit van het besluit niet
gewaarborgd. Daarnaast is het volgens eiser onzorgvuldig dat het besluit
is gebaseerd op een voornemen van meer dan twee jaar geleden en is
genomen ruim zeven maanden na de hoorzitting in bezwaar.
3.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De omstandigheid dat tot
vier keer toe door dezelfde ambtenaar een besluit tot intrekking is
genomen kan weliswaar een teken zijn dat de objectiviteit in het geding
is, maar is op zichzelf onvoldoende om een dergelijke conclusie te
rechtvaardigen. Daarvoor is meer nodig. Eiser heeft echter niet
aangegeven op welke wijze uit het bestreden besluit blijkt dat dit niet
objectief zou zijn.
Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom de omstandigheid, dat er tussen het voornemen, de hoorzitting en het bestreden besluit enige tijd is verlopen, maakt dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Ook hier geldt dat deze omstandigheid weliswaar een teken kan zijn dat sprake is van onzorgvuldig handelen, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om die conclusie te kunnen trekken. Eiser heeft echter niet gewezen op (relevante) gewijzigde omstandigheden sinds het voornemen, die door verweerder niet in de besluitvorming zouden zijn betrokken. Voor zover eiser bedoelt te zeggen dat hij lang in onzekerheid heeft verkeerd, maakt dit het bestreden besluit nog niet onzorgvuldig.
Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom de omstandigheid, dat er tussen het voornemen, de hoorzitting en het bestreden besluit enige tijd is verlopen, maakt dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Ook hier geldt dat deze omstandigheid weliswaar een teken kan zijn dat sprake is van onzorgvuldig handelen, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om die conclusie te kunnen trekken. Eiser heeft echter niet gewezen op (relevante) gewijzigde omstandigheden sinds het voornemen, die door verweerder niet in de besluitvorming zouden zijn betrokken. Voor zover eiser bedoelt te zeggen dat hij lang in onzekerheid heeft verkeerd, maakt dit het bestreden besluit nog niet onzorgvuldig.
Is het Unierechtelijk openbare-ordebegrip van toepassing?
4. Eiser betoogt dat verweerder gehouden was aan het Unierechtelijk openbare-ordebegrip te toetsen en dus ten onrechte niet heeft beoordeeld of sprake is van een actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Wat eiser in dit kader aanvoert bespreekt de rechtbank hieronder.
4. Eiser betoogt dat verweerder gehouden was aan het Unierechtelijk openbare-ordebegrip te toetsen en dus ten onrechte niet heeft beoordeeld of sprake is van een actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Wat eiser in dit kader aanvoert bespreekt de rechtbank hieronder.
4.1.
Volgens eiser diende verweerder het Unierechtelijk
openbare-ordebegrip toe te passen, omdat sprake is van een
terugkeerbesluit en dus van toepassing van de Terugkeerrichtlijn.5 De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Niet in geschil
is dat het bestreden besluit een terugkeerbesluit is. Verweerder stelt
zich echter terecht op het standpunt dat de openbare orde aspecten in
het kader van het terugkeerbesluit geen rol hebben gespeeld. Er is
namelijk alleen sprake van het vaststellen van onrechtmatig verblijf als
gevolg van het intrekken van de verblijfsvergunning. Verweerder heeft
niet op grond van de openbare orde eisers vertrektermijn ingekort of
onthouden, of aan eiser een inreisverbod opgelegd. Dat het besluit tot
intrekking van de verblijfsvergunning ook als een terugkeerbesluit moet
worden aangemerkt, maakt nog niet dat met intrekking van de
verblijfsvergunning Unierecht wordt toegepast.
4.2.
Eisers betoog dat verweerder het Unierechtelijk
openbare-ordebegrip moet toepassen, omdat eiser ten tijde van het
verlenen van de verblijfsvergunning evident voldeed aan de voorwaarden
voor het verkrijgen van een verblijfsrecht op grond van de
Kwalificatierichtlijn6, slaagt ook niet.
Daarvoor is allereerst van belang dat het besluit, waarmee eiser in het bezit is gesteld van zijn verblijfsvergunning, van 15 september 2003 is en dus dateert van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn. Omdat de subsidiaire beschermingsstatus ten tijde van dit besluit nog niet bestond, had deze dus ook niet aan eiser verleend kunnen worden. Dat de verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 vanwege een risico op schending van artikel 3 van het EVRM feitelijk gezien vergelijkbaar is met het verlenen van subsidiaire bescherming, maakt dit niet anders. De door eiser gemaakte vergelijking met het gelijk stellen van het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a, van de Vw 2000 met de vluchtelingenstatus gaat niet op. Deze status, welke voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag7, bestond namelijk al ten tijde van het verkrijgen van de verblijfsvergunning door eiser, maar is toen niet aan hem verleend.
Ten tweede is van belang dat de verblijfsvergunning van eiser niet is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, maar op grond van sub f van dit artikellid. Dit betreft een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning als afhankelijk familielid van iemand met een zelfstandige asielvergunning. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze vergunningsverlening. Eisers stelling dat er geen procesbelang was om rechtsmiddelen aan te wenden volgt de rechtbank niet. Verweerder wijst in dit kader terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 20198, waarin de Afdeling heeft overwogen dat uit haar rechtspraak9 volgt dat de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde het laatste moment is waarop de grond waarop de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend aan de orde kan worden gesteld en de bevoegde rechter moet kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de gronden waarop die niet is verleend en eventueel het moment waarop dit is gebeurd. Omdat het besluit van verweerder van 15 september 2003 zowel zag op verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, had eiser ten tijde van dit besluit dus wel degelijk procesbelang en had hij tegen de verleningsgrond kunnen procederen. Omdat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser vooraf werd gegaan door een afgeleide verblijfsvergunning, valt zijn verblijfstitel dus niet samen met de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus. Dit betekent dat artikel 14, vierde lid, of artikel 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn, en daarmee het daarin neergelegde Unierechtelijke openbare-ordebegrip, niet van toepassing zijn.10
Daarvoor is allereerst van belang dat het besluit, waarmee eiser in het bezit is gesteld van zijn verblijfsvergunning, van 15 september 2003 is en dus dateert van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn. Omdat de subsidiaire beschermingsstatus ten tijde van dit besluit nog niet bestond, had deze dus ook niet aan eiser verleend kunnen worden. Dat de verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 vanwege een risico op schending van artikel 3 van het EVRM feitelijk gezien vergelijkbaar is met het verlenen van subsidiaire bescherming, maakt dit niet anders. De door eiser gemaakte vergelijking met het gelijk stellen van het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a, van de Vw 2000 met de vluchtelingenstatus gaat niet op. Deze status, welke voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag7, bestond namelijk al ten tijde van het verkrijgen van de verblijfsvergunning door eiser, maar is toen niet aan hem verleend.
Ten tweede is van belang dat de verblijfsvergunning van eiser niet is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, maar op grond van sub f van dit artikellid. Dit betreft een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning als afhankelijk familielid van iemand met een zelfstandige asielvergunning. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze vergunningsverlening. Eisers stelling dat er geen procesbelang was om rechtsmiddelen aan te wenden volgt de rechtbank niet. Verweerder wijst in dit kader terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 20198, waarin de Afdeling heeft overwogen dat uit haar rechtspraak9 volgt dat de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde het laatste moment is waarop de grond waarop de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend aan de orde kan worden gesteld en de bevoegde rechter moet kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de gronden waarop die niet is verleend en eventueel het moment waarop dit is gebeurd. Omdat het besluit van verweerder van 15 september 2003 zowel zag op verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, had eiser ten tijde van dit besluit dus wel degelijk procesbelang en had hij tegen de verleningsgrond kunnen procederen. Omdat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser vooraf werd gegaan door een afgeleide verblijfsvergunning, valt zijn verblijfstitel dus niet samen met de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus. Dit betekent dat artikel 14, vierde lid, of artikel 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn, en daarmee het daarin neergelegde Unierechtelijke openbare-ordebegrip, niet van toepassing zijn.10
4.3.
Het betoog van eiser, dat gekeken moet worden naar de grondslag
van de aan hem bij beschikking van 24 december 1992 verleende
vergunning tot verblijf, volgt de rechtbank ook niet. Deze
verblijfsvergunning is door eiser namelijk niet tijdig verlengd. De
grondslag waarop deze was verleend, is voor de vraag of verweerder de
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van eiser heeft mogen intrekken
daarom niet relevant. Dit zou hooguit anders zijn wanneer eiser was
erkend als vluchteling, maar niet in geschil is dat, dat hier niet het
geval is. De uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van
19 juli 201811, waar eiser naar verwijst, kunnen hem daarom ook niet baten.
In die zaken waren de vreemdelingen namelijk voortdurend in het bezit
geweest van een vergunning tot verblijf, die later is omgezet naar een
verblijfsvergunning asiel onder de Vw 2000, en was geen sprake van een
zogenaamd verblijfsgat, zoals bij eiser het geval is. Dit betoog van
eiser slaagt daarom niet.
4.4.
Het betoog van eiser, dat verweerder had moeten beoordelen of
eiser op enig moment voldeed aan de (materiële) voorwaarden voor het
verkrijgen van een verblijfsrecht op grond van de
Gezinsherenigingsrichtlijn12, slaagt ook niet. Nog los van de vraag of in dat geval het
door eiser bedoelde Unierechtelijke openbare-ordebegrip van toepassing
zou zijn, is van belang dat de verlening van de verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd aan eiser niet op grond van deze richtlijn
heeft plaatsgevonden. Eiser is namelijk daarvoor, bij besluit van 15
september 2003, in het bezit gesteld van deze vergunning. De
Gezinsherenigingsrichtlijn dateert van 22 september 2003 en de
implementatiewetgeving van deze richtlijn is pas op 1 november 2004 in
werking getreden.
4.5.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat, ook als
met de intrekking geen Unierecht wordt toegepast, op grond van het
evenredigheidsbeginsel toch het Unierechtelijke openbare-ordebegrip van
toepassing is. Volgens eiser valt niet in te zien dat, als het Hof van
Justitie het onevenredig acht om niet naar de actuele dreiging te
kijken, dit in het kader van het nationaalrechtelijke
evenredigheidsbeginsel wel acceptabel zou zijn. Het Unierechtelijke
evenredigheidsbeginsel houdt namelijk niet meer in dan dat de gebruikte
middelen geschikt moeten zijn om de door de betreffende Europese
regeling nagestreefde doelen te verwezenlijken en niet verder mogen gaan
dan ter bereiking daarvan noodzakelijk is.13 De rechtbank overweegt dat afhankelijk van de (doelen van de)
relevante Europese regeling, het in het kader van een openbare
orde-criterium daarvoor vereist kan zijn om te beoordelen of sprake is
van een actuele dreiging. Dat dit niet voor alle Europese
migratierichtlijnen geldt, blijkt uit twee arresten van het Hof van
Justitie van 12 december 2019.14 Omdat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel dus niet in
alle gevallen van openbare orde verplicht tot het beoordelen van de
actuele dreiging, kan eiser reeds daarom niet worden gevolgd in zijn
betoog dat dit daarom voor het nationaalrechtelijke
evenredigheidsbeginsel wel zou gelden. Het betoog van eiser slaagt niet.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het
standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft hoeven te beoordelen of ten
aanzien van eiser sprake is van een actuele en voldoende ernstige
bedreiging van de openbare orde.
Heeft verweerder de verblijfsvergunning kunnen intrekken op grond van het nationaalrechtelijk openbare-ordebegrip?
5. Uit wat onder 4 is overwogen, volgt dat verweerder bij de
intrekking van de verblijfsvergunning van eiser terecht heeft getoetst
aan het nationaalrechtelijk openbare-ordebegrip. Eiser heeft geen
gronden gericht tegen de toets die verweerder in dit kader heeft
verricht, zodat van de juistheid hiervan kan worden uitgegaan. Overigens
heeft de rechtbank in haar uitspraken van 22 december 2014 en 4
december 2017 al geoordeeld dat verweerder de toepassing van het
nationaalrechtelijk openbare-ordebegrip voldoende had gemotiveerd.
Is intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest?
6. Omdat, zoals onder 4 is overwogen, met het bestreden besluit
geen Unierecht wordt toegepast, is ook het EU Handvest niet van
toepassing. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit in strijd is
met de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest kan dan ook geen doel
treffen.
Is intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met
artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser is er geen sprake van een ‘fair
balance’ tussen de betrokken belangen. Gelet op onder meer de duur van
zijn verblijf in Nederland, de leeftijd van zijn kinderen en de situatie
in Somalië, dient het belang van eiser en zijn kinderen bij het
voortduren van eisers verblijfsrecht als zeer groot te worden
aangemerkt. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende rekening gehouden
met de belangen van zijn kinderen.
7.1.
Verweerders standpunt, dat hij bij het intrekken van een
verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet gehouden is om aan
artikel 8 van het EVRM te toetsen, volgt de rechtbank niet. Uit artikel
3.86, zeventiende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de uitspraak
van de Afdeling van 25 november 2019 volgt namelijk dat verweerder dat
wel moet doen.15 Voorgaande leidt echter niet tot de conclusie dat het besluit
moet worden vernietigd. Verweerder heeft namelijk wel aan artikel 8 van
het EVRM getoetst, maar dan in het kader van artikel 4:84 van de
Algemene wet bestuursrecht.
7.2.
Bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM een
inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt,
moeten volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens (EHRM) de ‘guiding principles’ uitdrukkelijk bij de afweging
worden betrokken.16 Bij de afweging van het belang van de staat tegen het
persoonlijke belang van eiser moet niet alleen ingegaan worden op de
afzonderlijke beoordelingspunten, maar moeten deze ook in hun onderling
samenhang worden bezien. Er moet sprake zijn van een juist evenwicht
(fair balance) tussen de af te wegen belangen. De rechtbank verwijst in
dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2017.17
De rechtbank dient in het licht van het voorgaande te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in deze belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn familie- en gezinsleven en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
De rechtbank dient in het licht van het voorgaande te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in deze belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn familie- en gezinsleven en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
7.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Nederland
gezinsleven heeft met zijn partner en hun minderjarige kinderen en dat
de intrekking van de verblijfsvergunning inmenging oplevert in het recht
op gezinsleven van eiser.
7.4.
7.5.
De rechtbank erkent dat de uitzetting van eiser vérreikende
consequenties heeft voor de relatie met zijn kinderen. Maar niet is
gebleken dat eiser een belangrijke rol speelt in de opvoeding van zijn
kinderen of dat de belangen van de kinderen door de uitzetting negatief
zullen worden beïnvloed. In de belangenafweging heeft verweerder daarom
de ernst van het misdrijf en de kans op recidive zwaarder mogen laten
wegen. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder niet ten
onrechte heeft geconcludeerd dat de inmenging in het gezinsleven van
eiser gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank alle van
belang zijnde feiten en omstandigheden kenbaar en op deugdelijke wijze
in zijn belangenafweging betrokken. Daarbij heeft verweerder kenbaar
getoetst aan de ‘guiding principles’ die het EHRM heeft geformuleerd in
haar onder 7.2 aangehaalde rechtspraak. Naar het oordeel van de
rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt
gesteld dat, vanwege het gevaar voor de openbare orde, de inmenging in
het gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft, in het nadeel van eiser, veel gewicht mogen toekennen aan de door eiser bij herhaling gepleegde ernstige misdrijven, waaronder gewelds- en drugsdelicten, over een periode van meer dan tien jaar.18 Dat de meeste ernstige delicten dateren uit 1997 en 1998 is weliswaar een factor die moet worden meegewogen, maar dit doet er niet aan af dat eiser ook daarna nog lange tijd meerdere ernstige misdrijven heeft gepleegd. Dat eiser op 15 september 2003, toen verweerder dus van deze veroordelingen wist, met terugwerkende kracht in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, maakt niet dat verweerder de delicten van vóór die datum niet in zijn afweging mag betrekken. Anders dan in het arrest Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk19 is bij eiser namelijk sprake van het veelvuldig, bij herhaling, hebben gepleegd van strafbare feiten en is juist geen sprake van een langdurige periode van verblijf zonder het plegen van strafbare feiten. Daarbij stelt verweerder terecht dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. Eiser heeft dit weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met bijvoorbeeld rapporten van de reclassering. Een enkele afname in het aantal en de ernst van de gepleegde feiten waarvoor eiser is veroordeeld, is onvoldoende om anders te concluderen. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat eiser tijdens het gehoor van 21 september 2018 zelf heeft verklaard nog steeds bang te zijn om terug te vallen in zijn oude gedrag.
Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser mogen betrekken dat de partner van eiser op de hoogte was van eisers strafblad en ongewisse verblijfsstatus toen hun relatie werd hersteld en er daarna nog twee kinderen zijn geboren.
Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiser een belangrijke rol speelt in de opvoeding van zijn kinderen of dat de belangen van de kinderen negatief zullen worden beïnvloed als eiser Nederland zou moeten verlaten. Eiser heeft dit weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met verklaringen van (objectieve) derden, zoals de school. Daarbij heeft verweerder ook belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser niet met zijn partner en kinderen samenwoont en hen niet financieel ondersteunt.20 Dat eiser wel de intentie zou hebben serieus invulling te geven aan zijn vaderrol en dat hij vanwege zijn eigen financiële omstandigheden maar zeer beperkt kan bijdragen in de kosten, doet daar niet aan af.
Verweerder heeft, in het nadeel van eiser, veel gewicht mogen toekennen aan de door eiser bij herhaling gepleegde ernstige misdrijven, waaronder gewelds- en drugsdelicten, over een periode van meer dan tien jaar.18 Dat de meeste ernstige delicten dateren uit 1997 en 1998 is weliswaar een factor die moet worden meegewogen, maar dit doet er niet aan af dat eiser ook daarna nog lange tijd meerdere ernstige misdrijven heeft gepleegd. Dat eiser op 15 september 2003, toen verweerder dus van deze veroordelingen wist, met terugwerkende kracht in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, maakt niet dat verweerder de delicten van vóór die datum niet in zijn afweging mag betrekken. Anders dan in het arrest Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk19 is bij eiser namelijk sprake van het veelvuldig, bij herhaling, hebben gepleegd van strafbare feiten en is juist geen sprake van een langdurige periode van verblijf zonder het plegen van strafbare feiten. Daarbij stelt verweerder terecht dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk een positieve gedragsverandering heeft ondergaan. Eiser heeft dit weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met bijvoorbeeld rapporten van de reclassering. Een enkele afname in het aantal en de ernst van de gepleegde feiten waarvoor eiser is veroordeeld, is onvoldoende om anders te concluderen. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat eiser tijdens het gehoor van 21 september 2018 zelf heeft verklaard nog steeds bang te zijn om terug te vallen in zijn oude gedrag.
Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser mogen betrekken dat de partner van eiser op de hoogte was van eisers strafblad en ongewisse verblijfsstatus toen hun relatie werd hersteld en er daarna nog twee kinderen zijn geboren.
Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiser een belangrijke rol speelt in de opvoeding van zijn kinderen of dat de belangen van de kinderen negatief zullen worden beïnvloed als eiser Nederland zou moeten verlaten. Eiser heeft dit weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd met verklaringen van (objectieve) derden, zoals de school. Daarbij heeft verweerder ook belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser niet met zijn partner en kinderen samenwoont en hen niet financieel ondersteunt.20 Dat eiser wel de intentie zou hebben serieus invulling te geven aan zijn vaderrol en dat hij vanwege zijn eigen financiële omstandigheden maar zeer beperkt kan bijdragen in de kosten, doet daar niet aan af.
Afsluitende overwegingen
8. Eiser heeft geen gronden gericht tegen het standpunt van
verweerder dat voor hem bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico op
ernstige schade dreigt, zodat van de juistheid daarvan kan worden
uitgegaan. 9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
vindplaats: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:7947
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/
Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: An nteresting glimpse of history: "The sword and the garden" - about the first Moghul emperor
Geen opmerkingen:
Een reactie posten