Jurisprudentie: Asiel shoppers met Europese verblijfsvergunning
4. De rechtbank volgt dit betoog niet. Volgens vaste jurisprudentie
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag verweerder
er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van
uitgaan dat de registratie in Eurodac zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Het is daarom aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de
informatie in Eurodac niet juist is. Dit volgt ook uit de door eisers
aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2017. Met een
verwijzing naar algemene informatie over verblijfsstatussen van Syriƫrs
in Denemarken hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de informatie in
Eurodac, door verweerder op 13 maart 2020 opgevraagd, in hun specifieke
geval onjuist of niet meer actueel is. Dat de vluchtelingenstatus van
hun moeder – en daarmee die van het hele gezin – zou zijn ingetrokken,
hebben zij niet met stukken onderbouwd. Verweerder hoefde daarom geen
navraag te doen bij de Deense autoriteiten en mocht uitgaan van de
gegevens uit Eurodac. Deze beroepsgrond faalt.
5. Verder handhaven eisers hun standpunt uit hun zienswijze dat zij bij terugkeer naar Denemarken risico lopen op indirect refoulement, omdat uit de door hen overgelegde informatie blijkt dat Denemarken het beleid over Syrische asielzoekers heeft gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd op gereageerd. Eisers hebben met de verwijzing naar deze informatie niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk worden bedreigd met uitzetting naar Syriƫ. Bovendien dienen zij zich, als hun verblijfsstatus niet wordt verlengd of ingetrokken, daarover te beklagen bij de Deense autoriteiten. Ook deze beroepsgrond faalt.
6. Vervolgens hebben eisers aangevoerd dat zij in Denemarken werden achtergesteld: ze mochten niet zelfstandig gaan wonen, hadden slechts beperkt en onderbetaald werk en mochten niet doorstuderen. Zij hebben niet een zodanige band met Denemarken dat redelijkerwijs van hen verlangd kan worden dat ze daarnaar terugkeren. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook op deze stelling voldoende gemotiveerd heeft gereageerd in de bestreden besluiten. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers niet nader hebben onderbouwd of geconcretiseerd dat zij vanwege hun verblijfspositie werden achtergesteld. Bovendien is niet gebleken dat zij zich tot de Deense autoriteiten gewend hebben, zodat geconcludeerd kan worden dat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om hun rechten te effectueren. Eisers hebben in beroep niets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden, zodat ook deze beroepsgrond faalt.
7. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat uitzetting naar Denemarken op dit moment gezondheidsrisico’s met zich brengt vanwege het Corona-virus. Het is onverantwoord om naar Denemarken te reizen en er had daarom geen vertrektermijn van 0 dagen mogen worden opgelegd, aldus eisers. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eisers zijn immers in het bezit van een verblijfsvergunning in Denemarken en uit artikel 62a, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat hen geen vertrektermijn wordt opgelegd (of onthouden) maar dat zij zich onmiddellijk naar Denemarken dienen te begeven. Bovendien leidt het Corona-virus slechts tijdelijk tot reisbeperkingen, zodat dit geen reden was om de asielaanvragen niet niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat ook de laatste beroepsgrond faalt.
5. Verder handhaven eisers hun standpunt uit hun zienswijze dat zij bij terugkeer naar Denemarken risico lopen op indirect refoulement, omdat uit de door hen overgelegde informatie blijkt dat Denemarken het beleid over Syrische asielzoekers heeft gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd op gereageerd. Eisers hebben met de verwijzing naar deze informatie niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk worden bedreigd met uitzetting naar Syriƫ. Bovendien dienen zij zich, als hun verblijfsstatus niet wordt verlengd of ingetrokken, daarover te beklagen bij de Deense autoriteiten. Ook deze beroepsgrond faalt.
6. Vervolgens hebben eisers aangevoerd dat zij in Denemarken werden achtergesteld: ze mochten niet zelfstandig gaan wonen, hadden slechts beperkt en onderbetaald werk en mochten niet doorstuderen. Zij hebben niet een zodanige band met Denemarken dat redelijkerwijs van hen verlangd kan worden dat ze daarnaar terugkeren. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook op deze stelling voldoende gemotiveerd heeft gereageerd in de bestreden besluiten. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers niet nader hebben onderbouwd of geconcretiseerd dat zij vanwege hun verblijfspositie werden achtergesteld. Bovendien is niet gebleken dat zij zich tot de Deense autoriteiten gewend hebben, zodat geconcludeerd kan worden dat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om hun rechten te effectueren. Eisers hebben in beroep niets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden, zodat ook deze beroepsgrond faalt.
7. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat uitzetting naar Denemarken op dit moment gezondheidsrisico’s met zich brengt vanwege het Corona-virus. Het is onverantwoord om naar Denemarken te reizen en er had daarom geen vertrektermijn van 0 dagen mogen worden opgelegd, aldus eisers. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eisers zijn immers in het bezit van een verblijfsvergunning in Denemarken en uit artikel 62a, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat hen geen vertrektermijn wordt opgelegd (of onthouden) maar dat zij zich onmiddellijk naar Denemarken dienen te begeven. Bovendien leidt het Corona-virus slechts tijdelijk tot reisbeperkingen, zodat dit geen reden was om de asielaanvragen niet niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat ook de laatste beroepsgrond faalt.
ECLI:NL:RBDHA:2020:7324
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 03-08-2020
- Datum publicatie 04-08-2020
- Zaaknummer NL20.11158 en NL20.11160
- De hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:7324
Reacties