Vreemdelingenrecht advocaat Thissen voor het leven geschorst (NRC artikelen + uitspraak)
Tuchtrechter zet advocaat uit beroep
Den Haag, 28 jan. De Raad van Discipline van de Haagse Orde van Advocaten heeft een vreemdelingenadvocaat wegens wangedrag voor onbepaalde tijd geschorst. Hij is daardoor uit zijn beroep gezet en mag nooit meer procederen.
De Raad verwijt de advocaat, J.P.H. Thissen, onbehoorlijke praktijkuitoefening en het negeren van uitspraken van de tuchtrechter. De advocaat hield zich bezig met verblijfsvergunningen voor illegale vreemdelingen. Daarvoor vroeg hij vergoedingen bij de Raad voor de Rechtsbijstand.
Volgens de Raad van Discipline ging het „vrijwel zonder uitzondering” om zaken waarvan „duidelijk is dat de kans van slagen uitermate gering tot nihil is”. Daarover informeerde de advocaat zijn cliënten niet. Dat is strijdig met de gedragsregels van de advocatuur en onfatsoenlijk, omdat het vaak „om kwetsbare cliënten” gaat.
De advocaat gaat in beroep bij het Hof van Discipline. Hij denkt dat zijn kantoor, waar nog vier advocaten werken, binnen enkele dagen „ontmanteld wordt”.
Thissen kondigt aan de Staat financieel aansprakelijk te stellen. Hij vindt dat de Raad geen enkel valide argument tegen hem had en noemt het onderzoek „volstrekt eenzijdig”. Kritiek op hem leeft, zegt hij, niet bij zijn cliënten, maar bij de IND, de rechtbank en andere advocaten. Eerder werd hij voor een jaar geschorst. Ook tegen zijn zoon loopt een schorsingsverzoek bij de Raad van Discipline.
De Haagse rechtbank heeft 998 vreemdelingenzaken van de advocaat in behandeling. Hiervoor heeft de Raad van Discipline een waarnemer aangewezen.
Thissen zou ook bij herhaling de regels voor het maximumaantal verzoeken voor gesubsidieerde rechtsbijstand hebben ontdoken. Zo diende hij op naam van kantoorgenoten rechtshulpaanvragen in, buiten hun medeweten. Daardoor werden zijn collega’s verantwoordelijk voor cliënten die ze niet kenden. Volgens de Raad van Discipline verzuimde de advocaat ook met cliënten te overleggen over het aantekenen van bezwaar of beroep. Dat is tegen de regels.
De advocaat zijn eerder „zware maatregelen opgelegd”. Details gaf de Raad vanochtend niet. In het tuchtrechtelijke verleden van advocaten mag geen inzage worden gegeven. Volgens de uitspraak heeft de advocaat ook contante betalingen van illegalen ontvangen, die hij buiten zijn boeken hield. In 2007 zou hij 69.000 euro cash hebben ontvangen.
Bron: http://www.nrc.nl/binnenland/article2470218.ece/Tuchtrechter_zet_advocaat_uit_beroep
Advocatenpraktijk blijkt al jaren ontspoord
Een zeldzaam inkijkje in een ontspoorde advocatenpraktijk. Dat bieden drie recente uitspraken van de Raad en het Hof van Discipline tegen een Haagse vreemdelingenadvocaat die voor het leven werd geschorst. Lees hier het nieuwsbericht.
En lees hier de uitspraak van de Raad van Discipline. Schorsingen ‘voor onbepaalde tijd’ zijn zeldzaam. Onlangs schorste de Raad van Discipline in Amsterdam de advocaat Dion Bartels wegens wanbeheer. Deze zaak lijkt er een beetje op – overigens is de uitspraak nog niet onherroepelijk. De advocaat gaat met bijstand van advocaat Gerard Spong in beroep en is overtuigd daar te winnen.
De uitspraak van de Haagse Raad van Discipline behandelt de kwaliteit van zijn rechtshulpverlening (vanaf 2.7), de gang van zaken rond toevoegingen (vanaf 2 .17) en de financiën (vanaf 2.20). Deze advocaat wordt het voeren van kansloze procedures, het niet communiceren met cliënten, het eigenmachtig procederen, het ontduiken van regels bij het aanvragen van subsidie en een slordige boekhouding verweten. De advocaat nam honderden kansloze zaken per jaar aan, procedeerde zo lang en zoveel mogelijk en vroeg op naam van kantoorgenoten daarvoor subsidie aan. Ook betaalden vreemdelingen hem voorschotten, die hij onvoldoende verantwoordde.
De advocaat is al vaker door de tuchtrechter gecorrigeerd. Er zouden ‘zware maatregelen’ zijn opgelegd. Althans in 2.9 en 2.18 worden eerdere uitspraken van de beroepsinstantie, het Hof van Discipline aangehaald. Maar hoe vaak, hoe zwaar en hoe lang geleden is onduidelijk. De Orde van Advocaten geeft geen informatie over het tuchtrechtelijk verleden van advocaten. Later dit jaar wil de Orde wel de namen van geschorste of definitief geschrapte advocaten actief bekend maken. Nu blijft dat beperkt tot verwijdering uit de officiële verwijssite of de vermelding ‘tijdelijk geschorst’. Uitspraken van de Raden voor Discipline en het Hof worden vermeld op deze nieuwe website van de rijksoverheid. Maar die bevat alleen geanonimiseerde uitspraken en is bovendien nog nauwelijks gevuld. Dat maakt dus nieuwsgierig naar de eerdere uitspraken tegen deze advocaat.
Dit blog kon tot nu toe twee eerdere uitspraken van het Hof achterhalen. Deze, van 29 augustus 2008. En deze, van 22 december 2005.
In 2005 kreeg hij een schorsing van een half jaar waarvan drie maanden voorwaardelijk. De Haagse deken verweet hem ook toen ontduiking van de regels voor financiële rechtsbijstand. De advocaat ontdook de regels voor een maximum aantal toevoegingen door handje-klap te doen met een collega, die hij als stroman gebruikte. Hij vroeg op diens naam subsidie aan en gaf 20 procent van de vergoeding als commissie. Ook rekende hij soms dubbel: èn de cliënt moest betalen èn de Raad voor de rechtsbijstand. De afspraken die hij met zijn cliënten maakte, meestal buitenlanders, karakteriseerde de deken destijds als een ‘vrijbrief om te handelen naar eigen goeddunken en in eigen financieel belang’. Zie het bezwaar van de deken onder 1.1
In 2008 kreeg hij een schorsing van twaalf maanden. Het gaat dan weer om de wijze waarop de advocaat afspraken met zijn hoofdzakelijk buitenlandse cliënten maakt. Vreemdelingen die zich bij hem meldden kregen een folder die onder 4 is beschreven onder het kopje ”aanvraag van een verblijfsvergunning’. Strekking: 350 euro betalen en de advocaat gaat in beginsel automatisch tegen alles in beroep. Wie wil horen hoe het met zijn zaak gaat is op het ‘inloop spreekuur’ welkom. Het Hof vond dat onbehoorlijk. Procedure stappen mogen alleen worden gezet na overleg met de cliënt. Ook moet er steeds over kansen, kosten, strategie en ontwikkelingen worden overlegd. De advocaat moet zelf het initiatief nemen om te rapporteren.
Welke vragen blijven nog liggen? Heeft de Raad voor de Rechtsbijstand wel voldoende opgelet? Uit de meest recent uitspraak blijkt dat dit kantoor ’structureel en op grote schaal’ aanvragen deed op naam van kantoorgenoten die ’soms niet eens op de hoogte zijn van het bestaan van de cliënt’. Dit zou bovendien ‘onderdeel van het systeem’ van ontduiking en misleiding zijn. De Raad kon vandaag niet reageren.
Ook de rechtbank Den Haag, waar de advocaat dus 998 ‘kansloze’ zaken heeft lopen, moet iets zijn opgevallen. Of zou men daar gewend zijn aan advocaten die hun buitenlandse cliënten niet kennen? Rechtbankpresident Frits Bakker belt terug. Hij zegt in zijn reguliere overleg met de plaatselijke deken van de orde van advocaten de naam van deze advocaat wel te hebben ‘gesignaleerd’. “En dan is het aan de deken om te beslissen of hij dat oppakt”. Wat er dan precies gesignaleerd is wil hij niet zeggen. “Je moet oppassen je een oordeel aan te matigen over advocaten. Dat past niet bij de neutrale rol van de rechter”. Het gaat de rechtbank bovendien meer om de cliënt dan om de advocaat. En of zaken kansloos zijn valt in beginsel niet van tevoren te zeggen, merkt hij op. Zeker in een vreemdelingenkwestie kan een advocaat best een processtap zetten die op zichzelf kansloos is, maar een asielzoeker wat extra verblijfstijd in Nederland oplevert. “Bijvoorbeeld om hier een eindexamen te kunnen doen´.
Bron: http://weblogs.nrc.nl/rechtenbestuur/2010/01/28/advocatenpraktijk-blijkt-al-jaren-ontspoord/
En wat nu als een vreemdeling geen kansloze zaak had maar door het handelen van Thissen deze is verstierd? Kan de vreemdeling dan nog wat of is die gewoon de dupe? De Raad voor Rechtsbijstand had toch kunnen beslissen dat aan deze man geen asielzaken meer zouden worden toevertrouwd! Is er niet geaudit?
De hele uitspraak staat hier: http://weblogs.nrc.nl/rechtenbestuur/files/2010/01/3282-60c-uit.pdf
Ik ben er een paar pijnpunten in tegengekomen die ik op andere kantoren ook als volstrekt normaal heb zien bezigen:
- Zelf in beroep gaan;
- Iemand anders de toevoeging laten ondertekenen
- Niet de advocaat zelf in de zaak laten werken
UITSPRAAK
R. 3282/09.114 (60c)
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage heeft de volgende beslissing ex
artikel 60b Advocatenwet gegeven naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60c
Advocatenwet van:
Deken van de Orde van Advocaten,
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
verzoeker,
tegen:
mr. T,
advocaat te Den Haag,
verweerder,
PROCEDUREVERLOOP
1.1 De Raad verwijst naar hetgeen omtrent het verloop van de procedure is
vermeld in de beslissingen van 27 augustus 2009 van de voorzitter van de
Raad en van 12 oktober 2009 van de Raad.
1.2 Bij brief van 28 oktober 2009 heeft verzoeker een reactie gegeven op het
rapport. Tevens heeft verzoeker in die brief een verzoek gedaan op grond van
artikel 60ab Advocatenwet.
1.3 Bij brief van 28 oktober 2009 heeft verzoeker aan de voorzitter van de Raad
een verzoek ex artikel 60 g lid 2 Advocatenwet gedaan. Hierop heeft de voorzitter
op 30 november 2009 vooralsnog afwijzend beslist.
1.4 Bij brief van 30 oktober 2009 heeft mr. T., kantoorgenoot van verweerder, zich
tot de Raad gewend met een reactie op het rapport.
1.5 Bij brief van 8 november 2009 heeft verweerder een reactie gegeven op het
2
rapport.
1.6 Bij brief van 30 november 2009 heeft mr. T. zijn reactie aangevuld.
1.7 Bij brief van 30 november 2009 heeft mr. Z, kantoorgenoot van verweerder,
zich tot de voorzitter van de Raad gewend met een reactie op het rapport.
1.8 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze
beslissing, kennis genomen van het dossier.
De Raad heeft ambtshalve kennisgenomen van de – hierna aangeduide - uitspraken
van de tuchtrechter jegens verweerder.
1.9 Het rapport is behandeld ter zitting van de Raad van 16 december 2009,
alwaar verzoeker en verweerder zijn gehoord. Verzoeker werd vergezeld door
mr. B.D.W. Martens, lid van de Raad van Toezicht. Verweerder werd bijgestaan
door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. Voorts is mr. B., rapporteur,
verschenen. De behandeling vond op verzoek van verweerder in het openbaar
plaats. Mr. Spong heeft pleitnotities overgelegd. Aan het slot van de behandeling
heeft de Raad bepaald uitspraak te doen.
OVERWEGINGEN
2.1 De Raad verwijst naar hetgeen is overwogen in de beslissing van 12 oktober
2009.
2.2 Op grond van artikel 60b Advocatenwet kan de Raad een advocaat die tijdelijk
of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen, voor
onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen danwel een of meer
voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat
treffen die de Raad geboden acht. De Raad kan ook tegelijkertijd met het
opleggen van een schorsing een voorziening treffen.
3
2.3 Met betrekking tot het rapport en de reacties daarop van partijen overweegt de
Raad als volgt.
2.4 De bevindingen van de rapporteur hebben betrekking op drie onderwerpen die
alle de praktijkuitoefening betreffen.
Het gaat om:
a. de kwaliteit van de rechtshulpverlening;
b. de gang van zaken rond het aanvragen van toevoegingen;
c. de financiën.
2.5 De Raad zal hierna op ieder van deze onderwerpen ingaan.
2.6 Ter zitting is door (de raadsman van) verweerder bepleit dat over de gerapporteerde
onderwerpen een contra-expertise zal worden gelast door de Raad.
De Raad geeft hieraan geen gevolg. Uitgangspunt is immers dat de rapporteur
niet heeft gerapporteerd in opdracht van verzoeker, maar op grond van een
beslissing van en benoeming door de voorzitter van de Raad. Gelet op de aard
van de rapportage, die gekenmerkt wordt door het horen van bij het kantoor
van verweerder betrokken advocaten naast verweerder zelf, acht de Raad het
geen tekortkoming dat de rapporteur niet steeds zijn bevindingen voor hoor en
wederhoor aan verweerder heeft voorgelegd. Daar komt bij dat verweerder
door de Raad uitdrukkelijk de mogelijkheid is geboden om op de inhoud van
het rapport te reageren, van welke mogelijkheid verweerder gebruik heeft gemaakt.
De Raad ziet aldus en ook overigens geen aanleiding om een nadere danwel
andere rapportage te gelasten.
Kwaliteit van de rechtshulpverlening
2.7 Voorop staat dat de praktijkvoering op het kantoor van verweerder gekenmerkt
wordt door bijstand aan grote aantallen vreemdelingen. Blijkens het rapport
heeft het grootste gedeelte van de werkzaamheden betrekking op het aanvra4
gen van vergunningen tot verblijf voor illegale vreemdelingen en alle mogelijke
en daaruit verder nog voortkomende bestuursrechtelijke procedures. Onbetwist
is dat in 2007 in deze categorie 400 dossiers zijn geopend, in 2008 300 dossiers
en in 2009 tot en met augustus 95 dossiers.
Daarnaast worden onder meer zaken behandeld op het gebied van vreemdelingenbewaring
en asiel.
Uit het rapport en de stellingen van partijen blijkt dat het in het bijzonder bij de
aanvraagzaken vrijwel zonder uitzondering gaat om procedures, waarvan op
voorhand – bij aanvang van de rechtsbijstand – duidelijk is dat de kans van
slagen uitermate gering tot nihil is. In de discussie tussen partijen zijn de zaken
als kansloze zaken gekenmerkt. Dat het daarbij niet altijd gaat om zinloze procedures
kan hier, gelet op het navolgende, in het midden blijven.
2.8 In het rapport wordt geconcludeerd dat verweerder de cliënten bij aanvang van
de zaak volstrekt onvoldoende informeert over de aanpak van de zaak en de
mogelijkheden en dat hij cliënten onvoldoende informeert over de voortgang,
terwijl medewerkers daarop aandrongen.
In de uitspraak van 13 oktober 2008 (no. R.3024/08.57) heeft deze Raad overwogen
en geoordeeld dat het in het algemeen geïndiceerd is dat de advocaat
bij aanvang van een zaak van een nieuwe cliënt in een persoonlijk gesprek nagaat
welke de belangen en de prioriteiten van de cliënt zijn teneinde aan de
hand daarvan in overleg met de cliënt te komen tot een besluit omtrent de aanpak
van de zaak en de te volgen procedure, alsmede dat vervolgens de gemaakte
afspraken schriftelijk dienen te worden vastgelegd door de advocaat.
De advocaat behoort daarbij ook in te gaan op de voor de cliënt te behandelen
rechtsvragen, de procedurele mogelijkheden en de daaraan voor de cliënt verbonden
risico’s en kosten.
Verweerder laat naar het oordeel van de Raad na de cliënten schriftelijk en
voor hen begrijpelijk te informeren over de te ondernemen stappen en de – kort
gezegd – kansloosheid van de zaak. Gelet op gedragsregel 8 en de hiervoor
vermelde uitspraak behoort verweerder dit – ook al gaat het om een verbaal
georiënteerde praktijk – te doen, te meer nu in confesso is dat het in veel ge5
vallen gaat om kwetsbare cliënten.
2.9 In de uitspraak van 29 augustus 2008 (R.5122) heeft het Hof van Discipline zijn
afkeuring uitgesproken over het destijds door verweerder gehanteerde zogenaamde
stappenplan. Het Hof heeft in die uitspraak naar aanleiding daarvan
het volgende geoordeeld. Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht
dat bezwaar en beroep zoveel mogelijk eerst wordt ingesteld na consultatie van
de cliënt, kort vóór het instellen, over de wenselijkheid van het instellen daarvan,
over de te voeren strategie alsmede de proceskansen en –kosten, waarbij
de inhoud van de schrifturen zoveel mogelijk wordt vormgegeven in nauw overleg
met de cliënt en geënt op de actuele situatie.
2.10 Blijkens het – in zoverre onbestreden – verweer is verweerder er naar aanleiding
van uitspraken van het Hof van Discipline en de Raad van Discipline toe
overgegaan om, nadat een beslissing is verkregen, de cliënt daarover te informeren
en aan te kondigen dat een rechtsmiddel zal worden aangewend.
2.11 Omtrent de beslissing aangaande het aanwenden van een rechtsmiddel wordt
echter op verweerders kantoor in zijn algemeenheid geen overleg met cliënt
gevoerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in brieven aan de cliënt
melding maakt van het aanwenden van rechtsmiddelen, doch de Raad acht dit
onvoldoende. De advocaat heeft van de cliënt een uitdrukkelijke opdracht nodig
om een rechtsmiddel aan te wenden. Niet danwel onvoldoende betwist is dat
verweerder voor cliënten die niet op zijn brief, die naar de Raad heeft begrepen
enkel in het Nederlands gesteld is, reageren niettemin rechtsmiddelen aanwendt.
2.12 In dit verband komt betekenis toe aan de uitspraak van de Raad van State
(LJN BI0062, no. 200808378/1/V2) van 31 maart 2009, waarin met betrekking
tot artikel 70 Vreemdelingenwet is geoordeeld dat de volmacht voor het instellen
van een rechtsmiddel afzonderlijk per instantie aan de advocaat dient te
worden verleend, zodat de advocaat voor het instellen van dat rechtsmiddel
6
bepaaldelijk gevolmachtigd wordt.
2.13 In zijn reactie op het rapport is verweerder ingegaan op de vier voorbeeldgevallen
die door de rapporteur zijn beschreven.
De Raad merkt hierover op dat de stellingen van verweerder de Raad niet hebben
overtuigd en dat de Raad geen enkele aanleiding ziet de bevindingen van
de rapporteur met betrekking tot die vier gevallen in twijfel te trekken.
2.14 Uit het voorgaande volgt dat verweerder zowel bij aanvang van een zaak, als
bij vervolgstappen zoals het instellen van rechtsmiddelen, geen gevolg geeft
aan de eerdere uitspraken van de tuchtrechter jegens hem en handelt in strijd
met het geldende recht op de wijze zoals tot uitdrukking gebracht in eerder genoemde
uitspraak van de Raad van State. Evenmin draagt verweerder zorg
voor instructies aan de medewerkers op zijn kantoor (onder meer tijdens de periode
dat hij zelf was geschorst) om te handelen in overeenstemming met de
uitspraken van de tuchtrechter en de Raad van State.
2.15 Verweerder is in verband met de hier aan de orde zijnde aspecten van de
praktijkuitoefening herhaaldelijk met de tuchtrechter in aanraking geweest. Enkele
van de uitspraken van de tuchtrechter zijn hiervoor aan de orde gekomen.
In andere gevallen zijn klachten van cliënten die betrekking hebben op – kort
gezegd – de zorgvuldigheid en kwaliteit van de rechtshulpverlening, gegrond
verklaard. Bij herhaling zijn aan verweerder zware maatregelen opgelegd.
Het is de Raad gebleken dat verweerder aan de maatregelen niet de conclusies
heeft verbonden die hij daaraan had moeten verbinden.
2.16 De Raad komt aldus tot het oordeel dat de kwaliteit van de rechtshulpverlening
bij voortduring onvoldoende is.
7
Gang van zaken rond het aanvragen van toevoegingen
2.17 Gebleken is dat het in de praktijk van verweerder de normale gang van zaken
is dat toevoegingsaanvragen door het secretariaat van het kantoor worden getekend
en ingediend, zulks “in opdracht” van de op de toevoegingsaanvraag
vermelde advocaat, en dat van toevoegingsaanvragen geen kopie in het dossier
wordt gehouden.
Verder is gebleken dat gedurende de arbeidsongeschiktheid van mr. X grote
aantallen toevoegingen op haar naam zijn aangevraagd. Het betreft hier toevoegingen
waarvan aan verweerder duidelijk was althans moet zijn geweest
dat mr. X de rechtsbijstand niet zelf zou kunnen verlenen.
De Raad merkt op dat deze gang van zaken losstaat van het conflict dat met
mr. X is gerezen. Zij is sedert geruime tijd arbeidsongeschikt geweest en kon
om die reden geen werkzaamheden verrichten.
Meer in het algemeen is – uit het rapport – gebleken dat op het kantoor van
verweerder structureel en op grote schaal toevoegingen worden aangevraagd
op naam van een bepaalde advocaat, terwijl de desbetreffende zaken door
verweerder, althans niet door de betrokken advocaat, worden behandeld. De
rapporteur heeft geconcludeerd dat er toevoegingen worden aangevraagd op
naam van kantoorgenoten die soms niet eens op de hoogte zijn van het bestaan
van de cliënt en dat dit onderdeel is van het systeem. Verweerder heeft
dit niet althans onvoldoende weersproken.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft aan de Deken meegedeeld dat verweerder
veelvuldig onvolledige toevoegingsaanvragen indient, hetgeen leidt tot overbelasting
van de Raad voor Rechtsbijstand.
2.18 Verweerder is door het Hof van Discipline wegens het hanteren van een
constructie waardoor de regeling van de Raad voor Rechtsbijstand inzake het
maximum aantal toevoegingen per jaar per advocaat werd ontdoken, een
maatregel opgelegd. Naar het oordeel van de Raad geeft de door de rapporteur
beschreven werkwijze op verweerders kantoor nog steeds blijk van ontduiking
van de genoemde regeling.
8
2.19 De Raad is dan ook van oordeel dat de bij verweerder gevolgde werkwijze nog
steeds in strijd is met een behoorlijke praktijkuitoefening. Deze dient in te houden
dat de advocaat die een zaak zal behandelen de toevoegingsaanvraag ondertekent
en de zaak – behoudens in geregelde uitzonderingsgevallen – zelf
behandelt, dit laatste op grond van artikel 1, sub c van de Inschrijvingsvoorwaarden
advocatuur (2009) krachtens de Wet op de Rechtsbijstand. De rechtzoekende
behoort daarvan uit te kunnen gaan.
Indien in incidentele gevallen de rechtsbijstand tijdelijk of blijvend niet door de
toegevoegde advocaat wordt verleend, dient dit met de cliënt te worden besproken
en diens – bij voorkeur schriftelijke - instemming te hebben. Hiervan is
wat de praktijkvoering bij verweerder aangaat niet gebleken.
Financiën
2.20 Uit het rapport blijkt dat in de boekjaren 2005 tot en met 2008 door verweerder
contante betalingen van cliënten zijn ontvangen, waarvoor wel een kwitantie
aan de cliënt werd afgegeven, maar die in ieder geval niet in de kantoorboekhouding
verantwoord werden. Ter zitting is aan de orde gekomen dat het hierbij
is gegaan om aanzienlijke bedragen, bijvoorbeeld in 2007 een bedrag van €
69.000,--.
Uit het rapport blijkt dat de rapporteur van de accountant van het kantoor aanvankelijk
de informatie heeft gekregen dat er jaren lang helemaal geen kasontvangsten
zijn geweest, althans dat deze gegevens niet zijn aangeleverd. De
rapporteur concludeert dat verweerder de contante betalingen van cliënten jaren
lang niet heeft verantwoord en buiten de kantoorboeken heeft gehouden.
Uit de brief van de accountant van 30 oktober 2009 blijkt dat zijn kantoor pas in
september 2009 een Excelbestand heeft ontvangen, bij het aanleveren van de
gegevens over 2008, waarin contante ontvangsten zijn verantwoord over de
boekjaren 2005, 2006, 2007 en 2008. Aangaande de volledigheid van de verantwoorde
ontvangsten heeft de accountant geen uitspraak gedaan.
2.21 Een afdoende verklaring waarom verweerder jaren lang, totdat de rapporteur
9
op dit punt stuitte, geen kasontvangsten heeft verantwoord in de jaarrekening
van zijn kantoor, heeft verweerder niet gegeven.
Evenmin heeft verweerder aangetoond dat hij zodanige wijzigingen heeft aangebracht
in het systeem van administratieve organisatie en interne beheersing
dat sprake is van een systeem dat aan de in de accountancy gangbare normen
voldoet. De enkele mededeling van verweerder in zijn brief van 08.11.2009 dat
hij een (kantoor)kasboek en een (kantoor)bankboek – wat dit laatste ook moge
inhouden – zou hebben acht de Raad onvoldoende.
2.22 De Raad is van oordeel dat ook op het punt van de financiën is gebleken dat
verweerder zijn praktijk niet behoorlijk uitoefent.
Voorts
2.23 Hetgeen verweerder in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd leidt niet tot
andere oordelen dan de vorenstaande.
2.24 De Raad realiseert zich dat het onderzoek van de rapporteur heeft plaatsgevonden
tijdens de periode dat verweerder langdurig geschorst was. Dat betekent
evenwel niet dat aan de bevindingen van de rapporteur voorbij gegaan
zou moeten worden omdat verweerder in de periode van schorsing formeel niet
actief was als advocaat. De rapporteur heeft inzicht gegeven in de wijze van
praktijkvoering van verweerder op het door hem bestuurde kantoor over een
langere periode, zowel voor als tijdens de schorsing; niet is gebleken dat die
praktijkvoering thans, nu verweerder niet meer geschorst is, wezenlijk gewijzigd
is.
2.25 Bovenstaande overwegingen en oordelen, op zich en in onderlinge samenhang
bezien, leiden tot de slotsom dat verweerder er blijk van geeft zijn praktijk niet
behoorlijk uit te oefenen, alsmede dat verweerder niet behoorlijk gevolg geeft
aan de uitspraken van de tuchtrechter terzake van de praktijkuitoefening.
De Raad zal om die redenen verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening
10
van de praktijk schorsen. De Raad acht deze maatregel met name geïndiceerd
nu door de wijze van praktijkuitoefening de belangen van rechtzoekenden resp.
vreemdelingen ernstig in het gedrang komen. Het voortduren van de huidige
situatie is jegens hen daarom niet langer aanvaardbaar. De Raad is niet gebleken
dat zijdens verweerder zodanige maatregelen zijn getroffen dat van een
significante verbetering van praktijkvoering gesproken zou kunnen worden. De
Raad laat de schorsing ingaan op de elfde dag na deze beslissing teneinde
verweerder de gelegenheid te bieden nog het noodzakelijke als advocaat te
doen.
2.26 De Raad is van oordeel dat voorts een voorziening met betrekking tot de
praktijkuitoefening geboden is.
Ter zitting heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat mr. Y, advocaat te Den Haag,
bereid is om, in geval verweerder in de praktijkuitoefening mocht worden geschorst,
de nodig geachte werkzaamheden met betrekking tot verweerders
kantoor te verrichten.
De Raad zal, gelet op de bereidheid van mr. Y, de voorziening treffen die inhoudt
dat verweerder zich tijdens de schorsing heeft te gedragen volgens de
aanwijzingen die mr. Y, waar nodig in overleg met de Deken, zal geven ter bewaking
van de clientdossiers, de belangen van cliënten van het kantoor en de
financiële aangelegenheden van het kantoor en de advocatenpraktijk. Voorts
worden tot dit doel aan mr. Y alle nodige bevoegdheden toegekend.
2.27 De Raad ziet thans geen aanleiding tot het treffen van een verdergaande of
nadere voorziening. Mocht blijken dat daaraan wel behoefte bestaat, dan staat
het verzoeker vrij zich met een daartoe strekkend verzoek tot de Raad te wenden.
Vooralsnog gaat de Raad ervan uit dat verzoeker met mr. Y in overleg treedt
over de financiële aspecten van diens werkzaamheden.
2.28 De Raad merkt op dat de onderhavige beslissing niet is genomen binnen de
termijn, genoemd in artikel 60g, lid 3 Advocatenwet. Dit is een gevolg van
11
enerzijds verhinderingen aan de zijde van verweerder bij het bepalen van de
mondelinge behandeling van het rapport en anderzijds door het belang dat de
Raad heeft willen toekennen aan het zorgvuldig toepassing geven aan het beginsel
van hoor en wederhoor.
2.29 De onderhavige beslissing berust op artikel 60c jo. artikelen 60g en 60b
Advocatenwet.
BESLISSING
3.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
schorst verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;
bepaalt dat de schorsing ingaat op de elfde dag na de dag van deze uitspraak;
treft als voorziening dat verweerder zich gedurende de schorsing heeft te
gedragen volgens de aanwijzingen van mr. Y voornoemd, waar nodig in
overleg met verzoeker gegeven ter bewaking van de cliëntdossiers, de
belangen van cliënten van het kantoor en de financiële aangelegenheden
van het kantoor en de advocatenpraktijk;
bepaalt dat aan mr. Y alle bevoegdheden toekomen die nodig zijn voor de
bewaking van de cliëntdossiers, de belangen van cliënten van het kantoor
en de financiële aangelegenheden van het kantoor en de advocatenpraktijk,
waaronder zijn begrepen de bevoegdheden die verweerder als werkgever
heeft jegens de op het kantoor c.q. in de advocatenpraktijk werkzame
personen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A.
van Keulen, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. E.J. van der Wilk, leden, in
aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken op 18 januari 2010.
12
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 60b Advocatenwet binnen dertig dagen na
verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van
het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van
het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om
tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep
zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de
beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend
plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden
aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607
Den Haag, 28 jan. De Raad van Discipline van de Haagse Orde van Advocaten heeft een vreemdelingenadvocaat wegens wangedrag voor onbepaalde tijd geschorst. Hij is daardoor uit zijn beroep gezet en mag nooit meer procederen.
De Raad verwijt de advocaat, J.P.H. Thissen, onbehoorlijke praktijkuitoefening en het negeren van uitspraken van de tuchtrechter. De advocaat hield zich bezig met verblijfsvergunningen voor illegale vreemdelingen. Daarvoor vroeg hij vergoedingen bij de Raad voor de Rechtsbijstand.
Volgens de Raad van Discipline ging het „vrijwel zonder uitzondering” om zaken waarvan „duidelijk is dat de kans van slagen uitermate gering tot nihil is”. Daarover informeerde de advocaat zijn cliënten niet. Dat is strijdig met de gedragsregels van de advocatuur en onfatsoenlijk, omdat het vaak „om kwetsbare cliënten” gaat.
De advocaat gaat in beroep bij het Hof van Discipline. Hij denkt dat zijn kantoor, waar nog vier advocaten werken, binnen enkele dagen „ontmanteld wordt”.
Thissen kondigt aan de Staat financieel aansprakelijk te stellen. Hij vindt dat de Raad geen enkel valide argument tegen hem had en noemt het onderzoek „volstrekt eenzijdig”. Kritiek op hem leeft, zegt hij, niet bij zijn cliënten, maar bij de IND, de rechtbank en andere advocaten. Eerder werd hij voor een jaar geschorst. Ook tegen zijn zoon loopt een schorsingsverzoek bij de Raad van Discipline.
De Haagse rechtbank heeft 998 vreemdelingenzaken van de advocaat in behandeling. Hiervoor heeft de Raad van Discipline een waarnemer aangewezen.
Thissen zou ook bij herhaling de regels voor het maximumaantal verzoeken voor gesubsidieerde rechtsbijstand hebben ontdoken. Zo diende hij op naam van kantoorgenoten rechtshulpaanvragen in, buiten hun medeweten. Daardoor werden zijn collega’s verantwoordelijk voor cliënten die ze niet kenden. Volgens de Raad van Discipline verzuimde de advocaat ook met cliënten te overleggen over het aantekenen van bezwaar of beroep. Dat is tegen de regels.
De advocaat zijn eerder „zware maatregelen opgelegd”. Details gaf de Raad vanochtend niet. In het tuchtrechtelijke verleden van advocaten mag geen inzage worden gegeven. Volgens de uitspraak heeft de advocaat ook contante betalingen van illegalen ontvangen, die hij buiten zijn boeken hield. In 2007 zou hij 69.000 euro cash hebben ontvangen.
Bron: http://www.nrc.nl/binnenland/article2470218.ece/Tuchtrechter_zet_advocaat_uit_beroep
Advocatenpraktijk blijkt al jaren ontspoord
Een zeldzaam inkijkje in een ontspoorde advocatenpraktijk. Dat bieden drie recente uitspraken van de Raad en het Hof van Discipline tegen een Haagse vreemdelingenadvocaat die voor het leven werd geschorst. Lees hier het nieuwsbericht.
En lees hier de uitspraak van de Raad van Discipline. Schorsingen ‘voor onbepaalde tijd’ zijn zeldzaam. Onlangs schorste de Raad van Discipline in Amsterdam de advocaat Dion Bartels wegens wanbeheer. Deze zaak lijkt er een beetje op – overigens is de uitspraak nog niet onherroepelijk. De advocaat gaat met bijstand van advocaat Gerard Spong in beroep en is overtuigd daar te winnen.
De uitspraak van de Haagse Raad van Discipline behandelt de kwaliteit van zijn rechtshulpverlening (vanaf 2.7), de gang van zaken rond toevoegingen (vanaf 2 .17) en de financiën (vanaf 2.20). Deze advocaat wordt het voeren van kansloze procedures, het niet communiceren met cliënten, het eigenmachtig procederen, het ontduiken van regels bij het aanvragen van subsidie en een slordige boekhouding verweten. De advocaat nam honderden kansloze zaken per jaar aan, procedeerde zo lang en zoveel mogelijk en vroeg op naam van kantoorgenoten daarvoor subsidie aan. Ook betaalden vreemdelingen hem voorschotten, die hij onvoldoende verantwoordde.
De advocaat is al vaker door de tuchtrechter gecorrigeerd. Er zouden ‘zware maatregelen’ zijn opgelegd. Althans in 2.9 en 2.18 worden eerdere uitspraken van de beroepsinstantie, het Hof van Discipline aangehaald. Maar hoe vaak, hoe zwaar en hoe lang geleden is onduidelijk. De Orde van Advocaten geeft geen informatie over het tuchtrechtelijk verleden van advocaten. Later dit jaar wil de Orde wel de namen van geschorste of definitief geschrapte advocaten actief bekend maken. Nu blijft dat beperkt tot verwijdering uit de officiële verwijssite of de vermelding ‘tijdelijk geschorst’. Uitspraken van de Raden voor Discipline en het Hof worden vermeld op deze nieuwe website van de rijksoverheid. Maar die bevat alleen geanonimiseerde uitspraken en is bovendien nog nauwelijks gevuld. Dat maakt dus nieuwsgierig naar de eerdere uitspraken tegen deze advocaat.
Dit blog kon tot nu toe twee eerdere uitspraken van het Hof achterhalen. Deze, van 29 augustus 2008. En deze, van 22 december 2005.
In 2005 kreeg hij een schorsing van een half jaar waarvan drie maanden voorwaardelijk. De Haagse deken verweet hem ook toen ontduiking van de regels voor financiële rechtsbijstand. De advocaat ontdook de regels voor een maximum aantal toevoegingen door handje-klap te doen met een collega, die hij als stroman gebruikte. Hij vroeg op diens naam subsidie aan en gaf 20 procent van de vergoeding als commissie. Ook rekende hij soms dubbel: èn de cliënt moest betalen èn de Raad voor de rechtsbijstand. De afspraken die hij met zijn cliënten maakte, meestal buitenlanders, karakteriseerde de deken destijds als een ‘vrijbrief om te handelen naar eigen goeddunken en in eigen financieel belang’. Zie het bezwaar van de deken onder 1.1
In 2008 kreeg hij een schorsing van twaalf maanden. Het gaat dan weer om de wijze waarop de advocaat afspraken met zijn hoofdzakelijk buitenlandse cliënten maakt. Vreemdelingen die zich bij hem meldden kregen een folder die onder 4 is beschreven onder het kopje ”aanvraag van een verblijfsvergunning’. Strekking: 350 euro betalen en de advocaat gaat in beginsel automatisch tegen alles in beroep. Wie wil horen hoe het met zijn zaak gaat is op het ‘inloop spreekuur’ welkom. Het Hof vond dat onbehoorlijk. Procedure stappen mogen alleen worden gezet na overleg met de cliënt. Ook moet er steeds over kansen, kosten, strategie en ontwikkelingen worden overlegd. De advocaat moet zelf het initiatief nemen om te rapporteren.
Welke vragen blijven nog liggen? Heeft de Raad voor de Rechtsbijstand wel voldoende opgelet? Uit de meest recent uitspraak blijkt dat dit kantoor ’structureel en op grote schaal’ aanvragen deed op naam van kantoorgenoten die ’soms niet eens op de hoogte zijn van het bestaan van de cliënt’. Dit zou bovendien ‘onderdeel van het systeem’ van ontduiking en misleiding zijn. De Raad kon vandaag niet reageren.
Ook de rechtbank Den Haag, waar de advocaat dus 998 ‘kansloze’ zaken heeft lopen, moet iets zijn opgevallen. Of zou men daar gewend zijn aan advocaten die hun buitenlandse cliënten niet kennen? Rechtbankpresident Frits Bakker belt terug. Hij zegt in zijn reguliere overleg met de plaatselijke deken van de orde van advocaten de naam van deze advocaat wel te hebben ‘gesignaleerd’. “En dan is het aan de deken om te beslissen of hij dat oppakt”. Wat er dan precies gesignaleerd is wil hij niet zeggen. “Je moet oppassen je een oordeel aan te matigen over advocaten. Dat past niet bij de neutrale rol van de rechter”. Het gaat de rechtbank bovendien meer om de cliënt dan om de advocaat. En of zaken kansloos zijn valt in beginsel niet van tevoren te zeggen, merkt hij op. Zeker in een vreemdelingenkwestie kan een advocaat best een processtap zetten die op zichzelf kansloos is, maar een asielzoeker wat extra verblijfstijd in Nederland oplevert. “Bijvoorbeeld om hier een eindexamen te kunnen doen´.
Bron: http://weblogs.nrc.nl/rechtenbestuur/2010/01/28/advocatenpraktijk-blijkt-al-jaren-ontspoord/
En wat nu als een vreemdeling geen kansloze zaak had maar door het handelen van Thissen deze is verstierd? Kan de vreemdeling dan nog wat of is die gewoon de dupe? De Raad voor Rechtsbijstand had toch kunnen beslissen dat aan deze man geen asielzaken meer zouden worden toevertrouwd! Is er niet geaudit?
De hele uitspraak staat hier: http://weblogs.nrc.nl/rechtenbestuur/files/2010/01/3282-60c-uit.pdf
Ik ben er een paar pijnpunten in tegengekomen die ik op andere kantoren ook als volstrekt normaal heb zien bezigen:
- Zelf in beroep gaan;
- Iemand anders de toevoeging laten ondertekenen
- Niet de advocaat zelf in de zaak laten werken
UITSPRAAK
R. 3282/09.114 (60c)
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage heeft de volgende beslissing ex
artikel 60b Advocatenwet gegeven naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60c
Advocatenwet van:
Deken van de Orde van Advocaten,
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
verzoeker,
tegen:
mr. T,
advocaat te Den Haag,
verweerder,
PROCEDUREVERLOOP
1.1 De Raad verwijst naar hetgeen omtrent het verloop van de procedure is
vermeld in de beslissingen van 27 augustus 2009 van de voorzitter van de
Raad en van 12 oktober 2009 van de Raad.
1.2 Bij brief van 28 oktober 2009 heeft verzoeker een reactie gegeven op het
rapport. Tevens heeft verzoeker in die brief een verzoek gedaan op grond van
artikel 60ab Advocatenwet.
1.3 Bij brief van 28 oktober 2009 heeft verzoeker aan de voorzitter van de Raad
een verzoek ex artikel 60 g lid 2 Advocatenwet gedaan. Hierop heeft de voorzitter
op 30 november 2009 vooralsnog afwijzend beslist.
1.4 Bij brief van 30 oktober 2009 heeft mr. T., kantoorgenoot van verweerder, zich
tot de Raad gewend met een reactie op het rapport.
1.5 Bij brief van 8 november 2009 heeft verweerder een reactie gegeven op het
2
rapport.
1.6 Bij brief van 30 november 2009 heeft mr. T. zijn reactie aangevuld.
1.7 Bij brief van 30 november 2009 heeft mr. Z, kantoorgenoot van verweerder,
zich tot de voorzitter van de Raad gewend met een reactie op het rapport.
1.8 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze
beslissing, kennis genomen van het dossier.
De Raad heeft ambtshalve kennisgenomen van de – hierna aangeduide - uitspraken
van de tuchtrechter jegens verweerder.
1.9 Het rapport is behandeld ter zitting van de Raad van 16 december 2009,
alwaar verzoeker en verweerder zijn gehoord. Verzoeker werd vergezeld door
mr. B.D.W. Martens, lid van de Raad van Toezicht. Verweerder werd bijgestaan
door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. Voorts is mr. B., rapporteur,
verschenen. De behandeling vond op verzoek van verweerder in het openbaar
plaats. Mr. Spong heeft pleitnotities overgelegd. Aan het slot van de behandeling
heeft de Raad bepaald uitspraak te doen.
OVERWEGINGEN
2.1 De Raad verwijst naar hetgeen is overwogen in de beslissing van 12 oktober
2009.
2.2 Op grond van artikel 60b Advocatenwet kan de Raad een advocaat die tijdelijk
of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen, voor
onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen danwel een of meer
voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat
treffen die de Raad geboden acht. De Raad kan ook tegelijkertijd met het
opleggen van een schorsing een voorziening treffen.
3
2.3 Met betrekking tot het rapport en de reacties daarop van partijen overweegt de
Raad als volgt.
2.4 De bevindingen van de rapporteur hebben betrekking op drie onderwerpen die
alle de praktijkuitoefening betreffen.
Het gaat om:
a. de kwaliteit van de rechtshulpverlening;
b. de gang van zaken rond het aanvragen van toevoegingen;
c. de financiën.
2.5 De Raad zal hierna op ieder van deze onderwerpen ingaan.
2.6 Ter zitting is door (de raadsman van) verweerder bepleit dat over de gerapporteerde
onderwerpen een contra-expertise zal worden gelast door de Raad.
De Raad geeft hieraan geen gevolg. Uitgangspunt is immers dat de rapporteur
niet heeft gerapporteerd in opdracht van verzoeker, maar op grond van een
beslissing van en benoeming door de voorzitter van de Raad. Gelet op de aard
van de rapportage, die gekenmerkt wordt door het horen van bij het kantoor
van verweerder betrokken advocaten naast verweerder zelf, acht de Raad het
geen tekortkoming dat de rapporteur niet steeds zijn bevindingen voor hoor en
wederhoor aan verweerder heeft voorgelegd. Daar komt bij dat verweerder
door de Raad uitdrukkelijk de mogelijkheid is geboden om op de inhoud van
het rapport te reageren, van welke mogelijkheid verweerder gebruik heeft gemaakt.
De Raad ziet aldus en ook overigens geen aanleiding om een nadere danwel
andere rapportage te gelasten.
Kwaliteit van de rechtshulpverlening
2.7 Voorop staat dat de praktijkvoering op het kantoor van verweerder gekenmerkt
wordt door bijstand aan grote aantallen vreemdelingen. Blijkens het rapport
heeft het grootste gedeelte van de werkzaamheden betrekking op het aanvra4
gen van vergunningen tot verblijf voor illegale vreemdelingen en alle mogelijke
en daaruit verder nog voortkomende bestuursrechtelijke procedures. Onbetwist
is dat in 2007 in deze categorie 400 dossiers zijn geopend, in 2008 300 dossiers
en in 2009 tot en met augustus 95 dossiers.
Daarnaast worden onder meer zaken behandeld op het gebied van vreemdelingenbewaring
en asiel.
Uit het rapport en de stellingen van partijen blijkt dat het in het bijzonder bij de
aanvraagzaken vrijwel zonder uitzondering gaat om procedures, waarvan op
voorhand – bij aanvang van de rechtsbijstand – duidelijk is dat de kans van
slagen uitermate gering tot nihil is. In de discussie tussen partijen zijn de zaken
als kansloze zaken gekenmerkt. Dat het daarbij niet altijd gaat om zinloze procedures
kan hier, gelet op het navolgende, in het midden blijven.
2.8 In het rapport wordt geconcludeerd dat verweerder de cliënten bij aanvang van
de zaak volstrekt onvoldoende informeert over de aanpak van de zaak en de
mogelijkheden en dat hij cliënten onvoldoende informeert over de voortgang,
terwijl medewerkers daarop aandrongen.
In de uitspraak van 13 oktober 2008 (no. R.3024/08.57) heeft deze Raad overwogen
en geoordeeld dat het in het algemeen geïndiceerd is dat de advocaat
bij aanvang van een zaak van een nieuwe cliënt in een persoonlijk gesprek nagaat
welke de belangen en de prioriteiten van de cliënt zijn teneinde aan de
hand daarvan in overleg met de cliënt te komen tot een besluit omtrent de aanpak
van de zaak en de te volgen procedure, alsmede dat vervolgens de gemaakte
afspraken schriftelijk dienen te worden vastgelegd door de advocaat.
De advocaat behoort daarbij ook in te gaan op de voor de cliënt te behandelen
rechtsvragen, de procedurele mogelijkheden en de daaraan voor de cliënt verbonden
risico’s en kosten.
Verweerder laat naar het oordeel van de Raad na de cliënten schriftelijk en
voor hen begrijpelijk te informeren over de te ondernemen stappen en de – kort
gezegd – kansloosheid van de zaak. Gelet op gedragsregel 8 en de hiervoor
vermelde uitspraak behoort verweerder dit – ook al gaat het om een verbaal
georiënteerde praktijk – te doen, te meer nu in confesso is dat het in veel ge5
vallen gaat om kwetsbare cliënten.
2.9 In de uitspraak van 29 augustus 2008 (R.5122) heeft het Hof van Discipline zijn
afkeuring uitgesproken over het destijds door verweerder gehanteerde zogenaamde
stappenplan. Het Hof heeft in die uitspraak naar aanleiding daarvan
het volgende geoordeeld. Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht
dat bezwaar en beroep zoveel mogelijk eerst wordt ingesteld na consultatie van
de cliënt, kort vóór het instellen, over de wenselijkheid van het instellen daarvan,
over de te voeren strategie alsmede de proceskansen en –kosten, waarbij
de inhoud van de schrifturen zoveel mogelijk wordt vormgegeven in nauw overleg
met de cliënt en geënt op de actuele situatie.
2.10 Blijkens het – in zoverre onbestreden – verweer is verweerder er naar aanleiding
van uitspraken van het Hof van Discipline en de Raad van Discipline toe
overgegaan om, nadat een beslissing is verkregen, de cliënt daarover te informeren
en aan te kondigen dat een rechtsmiddel zal worden aangewend.
2.11 Omtrent de beslissing aangaande het aanwenden van een rechtsmiddel wordt
echter op verweerders kantoor in zijn algemeenheid geen overleg met cliënt
gevoerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in brieven aan de cliënt
melding maakt van het aanwenden van rechtsmiddelen, doch de Raad acht dit
onvoldoende. De advocaat heeft van de cliënt een uitdrukkelijke opdracht nodig
om een rechtsmiddel aan te wenden. Niet danwel onvoldoende betwist is dat
verweerder voor cliënten die niet op zijn brief, die naar de Raad heeft begrepen
enkel in het Nederlands gesteld is, reageren niettemin rechtsmiddelen aanwendt.
2.12 In dit verband komt betekenis toe aan de uitspraak van de Raad van State
(LJN BI0062, no. 200808378/1/V2) van 31 maart 2009, waarin met betrekking
tot artikel 70 Vreemdelingenwet is geoordeeld dat de volmacht voor het instellen
van een rechtsmiddel afzonderlijk per instantie aan de advocaat dient te
worden verleend, zodat de advocaat voor het instellen van dat rechtsmiddel
6
bepaaldelijk gevolmachtigd wordt.
2.13 In zijn reactie op het rapport is verweerder ingegaan op de vier voorbeeldgevallen
die door de rapporteur zijn beschreven.
De Raad merkt hierover op dat de stellingen van verweerder de Raad niet hebben
overtuigd en dat de Raad geen enkele aanleiding ziet de bevindingen van
de rapporteur met betrekking tot die vier gevallen in twijfel te trekken.
2.14 Uit het voorgaande volgt dat verweerder zowel bij aanvang van een zaak, als
bij vervolgstappen zoals het instellen van rechtsmiddelen, geen gevolg geeft
aan de eerdere uitspraken van de tuchtrechter jegens hem en handelt in strijd
met het geldende recht op de wijze zoals tot uitdrukking gebracht in eerder genoemde
uitspraak van de Raad van State. Evenmin draagt verweerder zorg
voor instructies aan de medewerkers op zijn kantoor (onder meer tijdens de periode
dat hij zelf was geschorst) om te handelen in overeenstemming met de
uitspraken van de tuchtrechter en de Raad van State.
2.15 Verweerder is in verband met de hier aan de orde zijnde aspecten van de
praktijkuitoefening herhaaldelijk met de tuchtrechter in aanraking geweest. Enkele
van de uitspraken van de tuchtrechter zijn hiervoor aan de orde gekomen.
In andere gevallen zijn klachten van cliënten die betrekking hebben op – kort
gezegd – de zorgvuldigheid en kwaliteit van de rechtshulpverlening, gegrond
verklaard. Bij herhaling zijn aan verweerder zware maatregelen opgelegd.
Het is de Raad gebleken dat verweerder aan de maatregelen niet de conclusies
heeft verbonden die hij daaraan had moeten verbinden.
2.16 De Raad komt aldus tot het oordeel dat de kwaliteit van de rechtshulpverlening
bij voortduring onvoldoende is.
7
Gang van zaken rond het aanvragen van toevoegingen
2.17 Gebleken is dat het in de praktijk van verweerder de normale gang van zaken
is dat toevoegingsaanvragen door het secretariaat van het kantoor worden getekend
en ingediend, zulks “in opdracht” van de op de toevoegingsaanvraag
vermelde advocaat, en dat van toevoegingsaanvragen geen kopie in het dossier
wordt gehouden.
Verder is gebleken dat gedurende de arbeidsongeschiktheid van mr. X grote
aantallen toevoegingen op haar naam zijn aangevraagd. Het betreft hier toevoegingen
waarvan aan verweerder duidelijk was althans moet zijn geweest
dat mr. X de rechtsbijstand niet zelf zou kunnen verlenen.
De Raad merkt op dat deze gang van zaken losstaat van het conflict dat met
mr. X is gerezen. Zij is sedert geruime tijd arbeidsongeschikt geweest en kon
om die reden geen werkzaamheden verrichten.
Meer in het algemeen is – uit het rapport – gebleken dat op het kantoor van
verweerder structureel en op grote schaal toevoegingen worden aangevraagd
op naam van een bepaalde advocaat, terwijl de desbetreffende zaken door
verweerder, althans niet door de betrokken advocaat, worden behandeld. De
rapporteur heeft geconcludeerd dat er toevoegingen worden aangevraagd op
naam van kantoorgenoten die soms niet eens op de hoogte zijn van het bestaan
van de cliënt en dat dit onderdeel is van het systeem. Verweerder heeft
dit niet althans onvoldoende weersproken.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft aan de Deken meegedeeld dat verweerder
veelvuldig onvolledige toevoegingsaanvragen indient, hetgeen leidt tot overbelasting
van de Raad voor Rechtsbijstand.
2.18 Verweerder is door het Hof van Discipline wegens het hanteren van een
constructie waardoor de regeling van de Raad voor Rechtsbijstand inzake het
maximum aantal toevoegingen per jaar per advocaat werd ontdoken, een
maatregel opgelegd. Naar het oordeel van de Raad geeft de door de rapporteur
beschreven werkwijze op verweerders kantoor nog steeds blijk van ontduiking
van de genoemde regeling.
8
2.19 De Raad is dan ook van oordeel dat de bij verweerder gevolgde werkwijze nog
steeds in strijd is met een behoorlijke praktijkuitoefening. Deze dient in te houden
dat de advocaat die een zaak zal behandelen de toevoegingsaanvraag ondertekent
en de zaak – behoudens in geregelde uitzonderingsgevallen – zelf
behandelt, dit laatste op grond van artikel 1, sub c van de Inschrijvingsvoorwaarden
advocatuur (2009) krachtens de Wet op de Rechtsbijstand. De rechtzoekende
behoort daarvan uit te kunnen gaan.
Indien in incidentele gevallen de rechtsbijstand tijdelijk of blijvend niet door de
toegevoegde advocaat wordt verleend, dient dit met de cliënt te worden besproken
en diens – bij voorkeur schriftelijke - instemming te hebben. Hiervan is
wat de praktijkvoering bij verweerder aangaat niet gebleken.
Financiën
2.20 Uit het rapport blijkt dat in de boekjaren 2005 tot en met 2008 door verweerder
contante betalingen van cliënten zijn ontvangen, waarvoor wel een kwitantie
aan de cliënt werd afgegeven, maar die in ieder geval niet in de kantoorboekhouding
verantwoord werden. Ter zitting is aan de orde gekomen dat het hierbij
is gegaan om aanzienlijke bedragen, bijvoorbeeld in 2007 een bedrag van €
69.000,--.
Uit het rapport blijkt dat de rapporteur van de accountant van het kantoor aanvankelijk
de informatie heeft gekregen dat er jaren lang helemaal geen kasontvangsten
zijn geweest, althans dat deze gegevens niet zijn aangeleverd. De
rapporteur concludeert dat verweerder de contante betalingen van cliënten jaren
lang niet heeft verantwoord en buiten de kantoorboeken heeft gehouden.
Uit de brief van de accountant van 30 oktober 2009 blijkt dat zijn kantoor pas in
september 2009 een Excelbestand heeft ontvangen, bij het aanleveren van de
gegevens over 2008, waarin contante ontvangsten zijn verantwoord over de
boekjaren 2005, 2006, 2007 en 2008. Aangaande de volledigheid van de verantwoorde
ontvangsten heeft de accountant geen uitspraak gedaan.
2.21 Een afdoende verklaring waarom verweerder jaren lang, totdat de rapporteur
9
op dit punt stuitte, geen kasontvangsten heeft verantwoord in de jaarrekening
van zijn kantoor, heeft verweerder niet gegeven.
Evenmin heeft verweerder aangetoond dat hij zodanige wijzigingen heeft aangebracht
in het systeem van administratieve organisatie en interne beheersing
dat sprake is van een systeem dat aan de in de accountancy gangbare normen
voldoet. De enkele mededeling van verweerder in zijn brief van 08.11.2009 dat
hij een (kantoor)kasboek en een (kantoor)bankboek – wat dit laatste ook moge
inhouden – zou hebben acht de Raad onvoldoende.
2.22 De Raad is van oordeel dat ook op het punt van de financiën is gebleken dat
verweerder zijn praktijk niet behoorlijk uitoefent.
Voorts
2.23 Hetgeen verweerder in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd leidt niet tot
andere oordelen dan de vorenstaande.
2.24 De Raad realiseert zich dat het onderzoek van de rapporteur heeft plaatsgevonden
tijdens de periode dat verweerder langdurig geschorst was. Dat betekent
evenwel niet dat aan de bevindingen van de rapporteur voorbij gegaan
zou moeten worden omdat verweerder in de periode van schorsing formeel niet
actief was als advocaat. De rapporteur heeft inzicht gegeven in de wijze van
praktijkvoering van verweerder op het door hem bestuurde kantoor over een
langere periode, zowel voor als tijdens de schorsing; niet is gebleken dat die
praktijkvoering thans, nu verweerder niet meer geschorst is, wezenlijk gewijzigd
is.
2.25 Bovenstaande overwegingen en oordelen, op zich en in onderlinge samenhang
bezien, leiden tot de slotsom dat verweerder er blijk van geeft zijn praktijk niet
behoorlijk uit te oefenen, alsmede dat verweerder niet behoorlijk gevolg geeft
aan de uitspraken van de tuchtrechter terzake van de praktijkuitoefening.
De Raad zal om die redenen verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening
10
van de praktijk schorsen. De Raad acht deze maatregel met name geïndiceerd
nu door de wijze van praktijkuitoefening de belangen van rechtzoekenden resp.
vreemdelingen ernstig in het gedrang komen. Het voortduren van de huidige
situatie is jegens hen daarom niet langer aanvaardbaar. De Raad is niet gebleken
dat zijdens verweerder zodanige maatregelen zijn getroffen dat van een
significante verbetering van praktijkvoering gesproken zou kunnen worden. De
Raad laat de schorsing ingaan op de elfde dag na deze beslissing teneinde
verweerder de gelegenheid te bieden nog het noodzakelijke als advocaat te
doen.
2.26 De Raad is van oordeel dat voorts een voorziening met betrekking tot de
praktijkuitoefening geboden is.
Ter zitting heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat mr. Y, advocaat te Den Haag,
bereid is om, in geval verweerder in de praktijkuitoefening mocht worden geschorst,
de nodig geachte werkzaamheden met betrekking tot verweerders
kantoor te verrichten.
De Raad zal, gelet op de bereidheid van mr. Y, de voorziening treffen die inhoudt
dat verweerder zich tijdens de schorsing heeft te gedragen volgens de
aanwijzingen die mr. Y, waar nodig in overleg met de Deken, zal geven ter bewaking
van de clientdossiers, de belangen van cliënten van het kantoor en de
financiële aangelegenheden van het kantoor en de advocatenpraktijk. Voorts
worden tot dit doel aan mr. Y alle nodige bevoegdheden toegekend.
2.27 De Raad ziet thans geen aanleiding tot het treffen van een verdergaande of
nadere voorziening. Mocht blijken dat daaraan wel behoefte bestaat, dan staat
het verzoeker vrij zich met een daartoe strekkend verzoek tot de Raad te wenden.
Vooralsnog gaat de Raad ervan uit dat verzoeker met mr. Y in overleg treedt
over de financiële aspecten van diens werkzaamheden.
2.28 De Raad merkt op dat de onderhavige beslissing niet is genomen binnen de
termijn, genoemd in artikel 60g, lid 3 Advocatenwet. Dit is een gevolg van
11
enerzijds verhinderingen aan de zijde van verweerder bij het bepalen van de
mondelinge behandeling van het rapport en anderzijds door het belang dat de
Raad heeft willen toekennen aan het zorgvuldig toepassing geven aan het beginsel
van hoor en wederhoor.
2.29 De onderhavige beslissing berust op artikel 60c jo. artikelen 60g en 60b
Advocatenwet.
BESLISSING
3.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
schorst verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;
bepaalt dat de schorsing ingaat op de elfde dag na de dag van deze uitspraak;
treft als voorziening dat verweerder zich gedurende de schorsing heeft te
gedragen volgens de aanwijzingen van mr. Y voornoemd, waar nodig in
overleg met verzoeker gegeven ter bewaking van de cliëntdossiers, de
belangen van cliënten van het kantoor en de financiële aangelegenheden
van het kantoor en de advocatenpraktijk;
bepaalt dat aan mr. Y alle bevoegdheden toekomen die nodig zijn voor de
bewaking van de cliëntdossiers, de belangen van cliënten van het kantoor
en de financiële aangelegenheden van het kantoor en de advocatenpraktijk,
waaronder zijn begrepen de bevoegdheden die verweerder als werkgever
heeft jegens de op het kantoor c.q. in de advocatenpraktijk werkzame
personen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A.
van Keulen, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. E.J. van der Wilk, leden, in
aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken op 18 januari 2010.
12
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 60b Advocatenwet binnen dertig dagen na
verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van
het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van
het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om
tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep
zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de
beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend
plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden
aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607
Reacties