MK Zwolle schiet beroep op interstatelijk vertrouwensbeginsel inzake uitzettingen naar Griekenland (vooralsnog) af (uitspraak rechtbank)
LJN: BK8213, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Zwolle , 09/33682
Datum uitspraak: 04-01-2010
Datum publicatie: 05-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Dublin / Griekenland/ interstatelijk vertrouwensbeginsel Om tot een beoordeling te komen of verweerder in het geval van eiser heeft mogen vasthouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel zal de rechtbank beoordelen of eiser met de door hem ingebrachte informatie aannemelijk heeft gemaakt dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Griekenland van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM wordt weerlegd. Dergelijke feiten en omstandigheden behoeven niet uitsluitend te zijn gelegen in op eiser toegespitste stukken. Ook gegevens uit meer algemene stukken waaruit voldoende duidelijke conclusies kunnen worden getrokken omtrent het hetgeen eiser, gelet op de relevante feiten en omstandigheden, te wachten staat kunnen als dergelijke feiten en omstandigheden gelden. Indien op enig moment sprake is van de situatie dat een vreemdeling zijn stelling dat een lidstaat zijn verdragsverplichtingen niet naleeft wel met zodanig voldoende en concrete informatie heeft onderbouwd ontstaat een omslagpunt in de bewijslast, als gevolg waarvan van verweerder kan en mag worden verwacht dat de door de vreemdeling naar voren gebrachte informatie en de door hem daaraan verbonden conclusie gemotiveerd en voldoende onderbouwd wordt weerlegd. De rechtbank wijst in dit verband op hetgeen is overwogen in de arresten van het EHRM van 7 maart 2000 (JV 2000, 103) en 2 december 2008 (JV 2009/41). Het rapport van NHC/NOAS/Aitima en de vragen die bij brieven van 6 en 9 november 2009 zijn gesteld door de president van het EHRM geven aanknopingspunten voor twijfel of Griekenland jegens eiser zijn aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM ontleende verplichting hem niet te refouleren, zal naleven. Verweerder heeft dan ook niet zonder nader onderzoek mogen aannemen dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag worden uitgegaan dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser zal nakomen. Nu verweerder dit heeft nagelaten dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
www.rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 04-01-2010
Datum publicatie: 05-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Dublin / Griekenland/ interstatelijk vertrouwensbeginsel Om tot een beoordeling te komen of verweerder in het geval van eiser heeft mogen vasthouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel zal de rechtbank beoordelen of eiser met de door hem ingebrachte informatie aannemelijk heeft gemaakt dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Griekenland van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM wordt weerlegd. Dergelijke feiten en omstandigheden behoeven niet uitsluitend te zijn gelegen in op eiser toegespitste stukken. Ook gegevens uit meer algemene stukken waaruit voldoende duidelijke conclusies kunnen worden getrokken omtrent het hetgeen eiser, gelet op de relevante feiten en omstandigheden, te wachten staat kunnen als dergelijke feiten en omstandigheden gelden. Indien op enig moment sprake is van de situatie dat een vreemdeling zijn stelling dat een lidstaat zijn verdragsverplichtingen niet naleeft wel met zodanig voldoende en concrete informatie heeft onderbouwd ontstaat een omslagpunt in de bewijslast, als gevolg waarvan van verweerder kan en mag worden verwacht dat de door de vreemdeling naar voren gebrachte informatie en de door hem daaraan verbonden conclusie gemotiveerd en voldoende onderbouwd wordt weerlegd. De rechtbank wijst in dit verband op hetgeen is overwogen in de arresten van het EHRM van 7 maart 2000 (JV 2000, 103) en 2 december 2008 (JV 2009/41). Het rapport van NHC/NOAS/Aitima en de vragen die bij brieven van 6 en 9 november 2009 zijn gesteld door de president van het EHRM geven aanknopingspunten voor twijfel of Griekenland jegens eiser zijn aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM ontleende verplichting hem niet te refouleren, zal naleven. Verweerder heeft dan ook niet zonder nader onderzoek mogen aannemen dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag worden uitgegaan dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser zal nakomen. Nu verweerder dit heeft nagelaten dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
www.rechtspraak.nl
Reacties