Uitspraak Europa-route/ Belgie-route: jaren geleden in ander verband elders in Europa gewoond levert geen rechten op!! (uitspraak rechtbank)
LJN: BK9765,President Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 08/34644
Datum uitspraak: 07-01-2010
Datum publicatie: 20-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: kop Toepasselijkheid gemeenschapsrecht. Verblijf en werk van Nederlandse partner in andere lidstaat, grensoverschrijdende dienstverlening.
samenvatting De omstandigheid dat referente van 1986 tot 1991 rechtmatig in Engeland heeft gewoond en gewerkt, levert geen enkel aanknopingspunt op voor de toepassing van het gemeenschapsrecht op de huidige situatie van referente en eiser. Er is geen verband tussen de werkzaamheden in Engeland en de huidige werkzaamheden van referente en referente was destijds gehuwd en leefde samen met een andere persoon dan eiser, waarna referente weer lange tijd in Nederland heeft gewoond. Ook het verblijf van referente in België begin 2008 maakt niet dat het gemeenschapsrecht hier van toepassing is. Niet valt in te zien dat referente is belemmerd in het uitoefenen van haar rechten van vrij verkeer doordat aan eiser een verblijfsrecht wordt onthouden nadat zij zich in Nederland bij hem had gevoegd. Er is niet gebleken van enige samenhang tussen het verblijf van referente in België en de aanwezigheid van eiser in Nederland. Tot slot heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat referente grensoverschrijdende diensten van enige betekenis heeft verricht.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 08/34644
V-nr: *
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren [datum] in 1975, van Liberiaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. W. Frouws, advocaat te Utrecht,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 mei 2008 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, afgewezen. Op 17 juni 2008 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 25 september 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Het bezwaar is bij besluit van 8 oktober 2008 ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 oktober 2008 heeft de rechtbank zowel eiser als verweerder bericht dat het ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt geacht mede te zijn gericht tegen het inmiddels ontvangen reële besluit van 8 oktober 2008.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 27 februari 2009. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang, die heeft waargenomen voor de voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. T.J.W. Visser. Tevens was ter zitting aanwezig de [naam] referente. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 22 april 2009 is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 15 september 2009. Eiser daar verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. Ten eerste heeft referente niet aangetoond dat zij daadwerkelijk diensten in België en Duitsland (heeft) verricht, zodat zij niet kan worden aangemerkt als grensoverschrijdende dienstenverrichter als bedoeld in artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG Verdrag). Tevens is niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden van referente substantieel zijn en dat er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. Referente kan derhalve geen beroep doen op het arrest Carpenter van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) van 11 juli 2002 (C-60/00). Indien referente wél zou kunnen worden aangemerkt als dienstenverrichter in de zin van artikel 49 van het EG Verdrag, is niet aangetoond dat referente zal worden belemmerd in het uitoefenen van haar economische activiteiten, indien aan eiser geen verblijf zal worden toegestaan. Ten tweede is het arrest Metock van het HvJ-EG van 25 juli 2008 (C-127/08) niet van toepassing op de situatie van eiser. Weliswaar heeft referente een aantal maanden in België verbleven, maar eiser heeft niet bij referente in België verbleven. Om eiser te kunnen aanmerken als gemeenschapsonderdaan, dient hij op grond van het EG Verdrag met referente in België te hebben verbleven. Ten derde is niet aangetoond dat referente in 1986 een half jaar in Engeland heeft gewoond en gewerkt, zodat op grond hiervan niet kan worden geconcludeerd dat referente kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Ook indien dit wel zou worden aangetoond, kan eiser aan het verblijf van referente in Engeland geen verblijfsrecht ontlenen. Hij heeft immers niet met referente in Engeland verbleven op grond van het EG Verdrag. Tot slot heeft eiser met het enkel verwijzen naar de overgelegde stukken onvoldoende aangetoond dat in gelijke of vergelijkbare gevallen wel een verblijfsvergunning is verleend..
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Verweerder stelt ten onrechte dat referente niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het eerste aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht is dat referente tussen 1986 en 1991 in Engeland heeft gewoond en gewerkt.
Ten tweede stelt eiser dat het gemeenschapsrecht in deze zaak van toepassing is vanwege het verblijf van referente gedurende vijf maanden in België. Eiser stelt zich in dat verband primair op het standpunt dat referente wel degelijk substantiële werkzaamheden in België heeft verricht en derhalve als zelfstandige in België werkzaam is geweest. Subsidiair stelt eiser dat dit voor de verkrijging van de status van gemeenschapsonderdaan niet noodzakelijk is. Ook als economisch niet-actieve heeft referente EU-rechten verkregen, aangezien voldaan is aan de eisen van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38). Nu referente is teruggekeerd naar Nederland is zij te beschouwen als gemeenschapsonderdaan en kan haar echtgenoot zich op grond van artikel 3 van Richtlijn 2004/38 bij haar voegen. Verweerders interpretatie van Richtlijn 2004/38 is sinds het arrest Metock niet meer houdbaar. Eiser verwijst naar rechtsoverwegingen 48 tot en met 80 van dit arrest. Daaruit volgt dat eerder legaal verblijf in een andere lidstaat niet vereist is om in de gastlidstaat rechten te kunnen ontlenen aan de bepalingen van Richtlijn 2004/38. In rechtsoverwegingen 80 tot en met 99 overweegt het HvJ-EG dat de echtgenoot /derdelander rechten kan ontlenen aan met name artikel 3 van Richtlijn 2004/38 en, ongeacht de wijze waarop deze persoon de gastlidstaat is binnengekomen. Verweerder heeft dan ook artikel 3 van Richtlijn 2004/38 geschonden, door van eiser te verlangen dat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland bij zijn echtgenote legaal in België heeft verbleven. Meer subsidiair heeft eiser in dit verband een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Ten derde heeft eiser gesteld dat referente arbeid als zelfstandige verricht en als zodanig grensoverschrijdende diensten verleent, zodat eiser ook op die grond een beroep op het gemeenschapsrecht kan doen. Referente stelt adviezen te geven aan gemeenschapsonderdanen die hulp nodig hebben bij het gebruik maken van het gemeenschapsrecht en lezingen te houden over dit onderwerp. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een aantal stukken overgelegd.
3. Overwegingen
1.1 Artikel 17, eerste lid, van het EG Verdrag bepaalt dat een burgerschap van de Unie wordt ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie vult het nationale burgerschap aan doch komt niet in de plaats daarvan.
1.2 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van het EG Verdrag heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
1.3 Ingevolge artikel 2, derde lid, van Richtlijn 2004/38, wordt onder “gastland” verstaan: de lidstaat waarheen de burger zich begeeft om zijn recht van vrij verkeer of verblijf uit te oefenen.
1.4 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38, is deze van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en diens familieleden, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
1.5 Ingevolge artikel 8.7, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb 2000 van toepassing op de vreemdeling die de nationaliteit heeft van een van de lidstaten en die zich naar Nederland begeeft of in Nederland verblijft en op (onder meer) zijn echtgenoot, die hem naar Nederland begeleidt dan wel zich in Nederland bij hem voegt.
1.6 In het arrest van het HvJ-EG van 7 juli 1992, C-370/90 (Surinder Singh, NJ 1994/635) heeft het HvJ-EG bepaald dat een lidstaat verplicht is de toegang tot en het verblijf op zijn grondgebied toe te staan aan de echtgenoot van een onderdaan van die lidstaat, die zich met die echtgenoot naar een andere lidstaat heeft begeven om aldaar arbeid in loondienst te verrichten in de zin van het EG Verdrag en die terugkeert naar de staat waarvan hij de nationaliteit bezit, om zich aldaar te vestigen in de zin van het EG-Verdrag, zulks ongeacht de nationaliteit van de echtgenoot. Deze echtgenoot moet ten minste dezelfde rechten genieten als die welke hem door het gemeenschapsrecht zouden worden toegekend, indien zijn echtgenoot op het grondgebied van een andere lidstaat binnenkwam en verbleef.
1.7 Het arrest van het HvJ-EG van 11 december 2007, C-291/05 (Eind, JV 2008/1), betrof de terugkeer van een werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald werk had verricht in een andere lidstaat. Het HvJ-EG oordeelde dat zijn minderjarige dochter, die de nationaliteit van een derde land bezit, een recht van verblijf heeft in de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit bezit en waarnaar hij terugkeert. De werknemer in die andere lidstaat had in gezinsverband samengewoond met zijn dochter en de dochter had in die andere lidstaat rechtmatig verblijf gehad op grond van het EG-recht.
1.8 In het arrest van 25 juli 2008, C-127/08 (Metock, JV 2008/291) heeft het HvJ-EG geoordeeld dat Richtlijn 2004/38 niet toestaat dat een lidstaat de eis stelt dat het derdelander familielid van een Unieburger die in die lidstaat verblijft maar niet de nationaliteit ervan bezit, vóór zijn komst naar de gastlidstaat legaal verblijf heeft gehouden in een andere lidstaat. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2004/38 moet volgens het HvJ-EG aldus worden uitgelegd dat een persoon met de nationaliteit van een derde land die zich bij zijn of haar echtgenoot voegt of deze begeleidt, terwijl deze echtgenoot burger van de Unie is en verblijft in een lidstaat waarvan hij niet de nationaliteit bezit, rechten kan ontlenen aan de bepalingen van die richtlijn, ongeacht wanneer of waar zij zijn gehuwd alsook de wijze waarop deze persoon met de nationaliteit van een derde land de gastlidstaat is binnengekomen. Het HvJ-EG heeft in dit arrest verder benadrukt dat aan de Richtlijn 2004/38 alleen diegenen rechten van toegang en verblijf ontlenen, die in de zin van artikel 2, punt 2, familielid zijn van een burger van de Unie die van zijn recht van vrij verkeer gebruik heeft gemaakt door zich in een andere lidstaat te vestigen dan die waarvan hij de nationaliteit bezit (overweging 73). Daarnaast heeft het HvJ-EG bevestigd dat het vaste rechtspraak is dat de verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van personen en de ter uitvoering van deze bepalingen vastgestelde handelingen niet kunnen worden toegepast op activiteiten die geen enkel aanknopingspunt hebben met een van de situaties waarop het gemeenschapsrecht ziet, en waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen (overweging 77).
Het verblijf van referente in Engeland
2.1 Ten aanzien van het verblijf van referente in Engeland overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de stelling van eiser omtrent het verblijf van referente in Engeland niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht, gelet daarop en op de door eiser ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde stukken, aannemelijk dat referente van 1986 tot 1991 rechtmatig in Engeland heeft gewoond en gewerkt. Verder staat vast dat referente daar verbleef met haar toenmalige echtgenoot. Zij kende eiser nog niet en zij hebben dus niet samen in Engeland verbleven. Na haar verblijf in Engeland is referente teruggekeerd naar Nederland.
2.2 Naar het oordeel van de rechtbank brengt de omstandigheid dat referente meer dan 17 jaar geleden gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer niet met zich dat referente ook in haar huidige situatie onder de werking van het gemeenschapsrecht valt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er geen enkel verband bestaat tussen het verblijf van referente in Engeland en haar huidige situatie. Dit geldt ten eerste voor de aard van de werkzaamheden: referente heeft verklaard dat zij in Engeland heeft gewerkt voor een tandarts en een verzekeringsbedrijf. Van enig verband met haar huidige werkzaamheden is geen sprake. Verder is van belang dat referente destijds was gehuwd en samenleefde met een andere persoon dan eiser en dat referente sedertdien weer lange tijd in Nederland heeft gewoond. Naar het oordeel van de rechtbank levert het eerdere verblijf in Engeland geen enkel aanknopingspunt op voor de toepassing van het gemeenschapsrecht op de huidige situatie van referente en eiser.
Het verblijf van referente in België
3.1 Ten aanzien van het verblijf van referente in België overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat referente een zogenoemd attest van immatriculatie van de gemeente Diest, België, heeft overgelegd, geldig van januari 2008 tot juni 2008. Referente heeft verklaard dat zij van januari 2008 tot half april 2008 in België heeft verbleven. Verweerder heeft dit niet bestreden. Eiser is op 29 februari 2008 vanuit Liberia naar Nederland gereisd. Hij is direct na zijn aankomst opgenomen in het ziekenhuis. Vast staat voorts dat eiser en referente hebben geprobeerd eiser met het oog op het voorschrift van artikel 8, vijfde lid, van Richtlijn 2004/38 in te schrijven in het bevolkingregister in België, ter verkrijging van een verblijfsrecht aldaar. Het daartoe strekkende verzoek van eiser en referente is afgewezen in verband met het ontbreken van een originele, gelegaliseerde huwelijksakte. In maart 2008 is de minderjarige zoon van referente onder toezicht gesteld. In verband daarmee en in verband met de gezondheidstoestand van eiser is referente in april 2008 teruggekomen naar Nederland.
3.2 Ter zitting van 15 september 2009 heeft de gemachtigde van eiser zijn standpunt dat eiser daadwerkelijk in België heeft gewoond laten vallen. Referente heeft voorts verklaard dat eiser een aantal malen, maximaal vijf, met haar in België is geweest. Daarvan is echter geen bewijs overgelegd. Ook is het niet gelukt om eiser op grond van artikel 8, vijfde lid, van Richtlijn 2004/38 in te schrijven in het bevolkingsregister, zodat eiser niet in het bezit was van een verblijfskaart als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 2004/38. De rechtbank gaat er dus van uit dat eiser geen feitelijk verblijf in België gehad en dat hij daar evenmin een verblijfsrecht heeft genoten, noch op grond van het het EG-recht noch anderszins.
3.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat referente in de eerste maanden van 2008 in België bedrijfsmatige activiteiten van enige substantie heeft verricht. Eiser heeft over de aard en de intensiteit van de door referente verrichte activiteiten onvoldoende duidelijkheid verschaft. Er is sprake van verschillende soorten bedrijfsactiviteiten die nauwelijks zijn onderbouwd. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat referente van deze activiteiten in haar levensonderhoud, laat staan dat van eiser kon voorzien. Tot de door eiser overgelegde stukken behoort een (voorlopige) balans per 30 juni 2009 en een winst- en verliesrekening over de eerste zes maanden van 2008. Het balanstotaal bedraagt € 478,- en de winst- en verliesrekening vermeldt een omzet van € 252,- en een totaal aan kosten van € 274,-.
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor in 3.1 tot en met 3.3 genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het gemeenschapsrecht van toepassing is op de huidige situatie van referente en eiser. Anders dan eiser stelt kan uit het arrest Metock niet worden afgeleid dat eiser, als echtgenoot van een unieburger, in dit geval een verblijfsrecht kan ontlenen aan de Richtlijn 2004/38. In dit arrest is immers vastgehouden aan bestendige rechtspraak dat het gemeenschapsrecht niet van toepassing is op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met het gemeenschapsrecht. In deze zaak kan niet worden gezegd dat ieder aanknopingspunt met het gebruik van de rechten van vrij verkeer ontbreekt, nu referente een aantal maanden in België heeft verbleven kort voor haar terugkeer naar Nederland en kort voor de datum van indiening van de aanvraag. Daar staat echter tegenover dat van enige samenhang tussen haar verblijf in België en de aanwezigheid van eiser in Nederland niet is gebleken. Daartoe is allereerst van belang dat eiser, zoals reeds overwogen, niet met referente in België heeft gewoond en hij haar ook niet heeft vergezeld bij haar terugkeer van België naar Nederland. Daarin verschilt deze situatie wezenlijk van die in de genoemde arresten Surinder Singh en Eind. Verder weegt mee dat is gesteld noch gebleken dat referente haar bedrijfsactiviteiten in België heeft gestaakt omdat zij anders niet met eiser kon samenzijn. Ook in dat verband is van belang dat eiser zich niet bij haar in België heeft gevoegd. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat referente haar (beperkte) bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd omdat deze geen vruchten afwierpen. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat sprake was van voortzetting in Nederland van de in België uitgeoefende bedrijfsactiviteiten is dit niet aannemelijk gemaakt. Het valt onder die omstandigheden niet in te zien dat referente is belemmerd in het uitoefenen van haar rechten van vrij verkeer doordat aan eiser een verblijfsrecht wordt onthouden nadat zij zich in Nederland bij hem had gevoegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderhavige situatie gelijkgesteld moet worden met die waarin ieder aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht ontbreekt en waarin alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen. Eiser kan om die reden noch aan artikel 18 van het EG-Verdrag, noch aan artikel 3 van de Richtlijn 2004/38 noch aan artikel 8.7 van het Vb 2000 een verblijfsrecht ontlenen.
3.5 Eiser heeft daarnaast een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft stukken overgelegd die betrekking hebben op twee andere zaken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de feitelijke situatie in die zaken anders was omdat het familielid met de nationaliteit van een derde land met de Nederlandse partner eerder samen in een andere lidstaat hadden verbleven. Eiser heeft die stelling weliswaar betwist maar heeft aan die betwisting geen bewijsstukken ten grondslag gelegd. Dat betekent dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
De grensoverschrijdende dienstverlening door referente
4.1 Eiser stelt tot slot dat referente als zelfstandige vanuit Nederland grensoverschrijdende diensten verleent. Referente stelt dat zij adviezen geeft aan gemeenschapsonderdanen die hulp nodig hebben bij het gebruik maken van het gemeenschapsrecht en verder dat zij lezingen over dit onderwerp houdt. Eiser stelt dat hij op grond van het arrest van het HvJ-EG van 11 juli 2002, C-60/00 (Carpenter, JV 2002/290), als echtgenoot van referente een verblijfsrecht heeft.
4.2 Ingevolge artikel 49 eerste alinea van het EG-Verdrag zijn verboden beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap door onderdanen van de lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.
4.3 In de uitspraak van 11 juli 2002, C-60/00 (Carpenter, JV 2002/290) heeft het HvJ-EG geoordeeld dat artikel 49 van het EG-Verdrag, gelezen tegen de achtergrond van het fundamentele recht op eerbiediging van het gezinsleven, aldus moet worden uitgelegd dat het zich er tegen verzet dat de lidstaat van herkomst van een in die lidstaat gevestigde dienstverrichter die diensten verricht ten behoeve van personen die in andere lidstaten zijn gevestigd, het verblijf op zijn grondgebied weigert aan de echtgenoot van die dienstverrichter, die onderdaan is van een derde land. Uit overweging 37 van dit arrest volgt dat in die zaak van doorslaggevende gewicht is geweest dat de grensoverschrijdende dienstverlening een belangrijk deel van de economische activiteit van de betrokkene vormde.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat eiser met de ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat referente grensoverschrijdende diensten van enige betekenis heeft verricht. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat referente daadwerkelijk een onderneming drijft. Het is onvoldoende duidelijk geworden welke werkzaamheden referente heeft verricht, waar die zijn uitgevoerd en of zij daarvoor vergoedingen heeft ontvangen.. Aldus is onvoldoende inzicht verschaft in de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten om aannemelijk te achten dat er sprake is van activiteiten die een omvang van enige betekenis hebben, laat staan dat aannemelijk is gemaakt dat een belangrijk deel van de economische activiteit van referente een grensoverschrijdend karakter had. Dat betekent dat de onderhavige situatie niet op één lijn kan worden gesteld met die in de zaak Carpenter en dat artikel 49 van het EG-Verdrag zich niet ertegen verzet dat aan eiser geen verblijfsrecht is verleend.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht, noch op grond van artikel 18 van het EG-Verdrag en artikel 3 van Richtlijn 2004/38, noch op grond van artikel 49 van het EG-Verdrag. Hij komt derhalve niet in aanmerking voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Griffierecht en proceskosten
6. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, en mrs. J. Jonkers en J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van mr. E.T.P. Scheers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2009.
De griffier is verhinderd deze uitspraak De voorzitter
te ondertekenen.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 07-01-2010
Datum publicatie: 20-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: kop Toepasselijkheid gemeenschapsrecht. Verblijf en werk van Nederlandse partner in andere lidstaat, grensoverschrijdende dienstverlening.
samenvatting De omstandigheid dat referente van 1986 tot 1991 rechtmatig in Engeland heeft gewoond en gewerkt, levert geen enkel aanknopingspunt op voor de toepassing van het gemeenschapsrecht op de huidige situatie van referente en eiser. Er is geen verband tussen de werkzaamheden in Engeland en de huidige werkzaamheden van referente en referente was destijds gehuwd en leefde samen met een andere persoon dan eiser, waarna referente weer lange tijd in Nederland heeft gewoond. Ook het verblijf van referente in België begin 2008 maakt niet dat het gemeenschapsrecht hier van toepassing is. Niet valt in te zien dat referente is belemmerd in het uitoefenen van haar rechten van vrij verkeer doordat aan eiser een verblijfsrecht wordt onthouden nadat zij zich in Nederland bij hem had gevoegd. Er is niet gebleken van enige samenhang tussen het verblijf van referente in België en de aanwezigheid van eiser in Nederland. Tot slot heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat referente grensoverschrijdende diensten van enige betekenis heeft verricht.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 08/34644
V-nr: *
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren [datum] in 1975, van Liberiaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. W. Frouws, advocaat te Utrecht,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 mei 2008 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, afgewezen. Op 17 juni 2008 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 25 september 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Het bezwaar is bij besluit van 8 oktober 2008 ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 oktober 2008 heeft de rechtbank zowel eiser als verweerder bericht dat het ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt geacht mede te zijn gericht tegen het inmiddels ontvangen reële besluit van 8 oktober 2008.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 27 februari 2009. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang, die heeft waargenomen voor de voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. T.J.W. Visser. Tevens was ter zitting aanwezig de [naam] referente. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 22 april 2009 is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 15 september 2009. Eiser daar verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. Ten eerste heeft referente niet aangetoond dat zij daadwerkelijk diensten in België en Duitsland (heeft) verricht, zodat zij niet kan worden aangemerkt als grensoverschrijdende dienstenverrichter als bedoeld in artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG Verdrag). Tevens is niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden van referente substantieel zijn en dat er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. Referente kan derhalve geen beroep doen op het arrest Carpenter van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) van 11 juli 2002 (C-60/00). Indien referente wél zou kunnen worden aangemerkt als dienstenverrichter in de zin van artikel 49 van het EG Verdrag, is niet aangetoond dat referente zal worden belemmerd in het uitoefenen van haar economische activiteiten, indien aan eiser geen verblijf zal worden toegestaan. Ten tweede is het arrest Metock van het HvJ-EG van 25 juli 2008 (C-127/08) niet van toepassing op de situatie van eiser. Weliswaar heeft referente een aantal maanden in België verbleven, maar eiser heeft niet bij referente in België verbleven. Om eiser te kunnen aanmerken als gemeenschapsonderdaan, dient hij op grond van het EG Verdrag met referente in België te hebben verbleven. Ten derde is niet aangetoond dat referente in 1986 een half jaar in Engeland heeft gewoond en gewerkt, zodat op grond hiervan niet kan worden geconcludeerd dat referente kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Ook indien dit wel zou worden aangetoond, kan eiser aan het verblijf van referente in Engeland geen verblijfsrecht ontlenen. Hij heeft immers niet met referente in Engeland verbleven op grond van het EG Verdrag. Tot slot heeft eiser met het enkel verwijzen naar de overgelegde stukken onvoldoende aangetoond dat in gelijke of vergelijkbare gevallen wel een verblijfsvergunning is verleend..
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Verweerder stelt ten onrechte dat referente niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het eerste aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht is dat referente tussen 1986 en 1991 in Engeland heeft gewoond en gewerkt.
Ten tweede stelt eiser dat het gemeenschapsrecht in deze zaak van toepassing is vanwege het verblijf van referente gedurende vijf maanden in België. Eiser stelt zich in dat verband primair op het standpunt dat referente wel degelijk substantiële werkzaamheden in België heeft verricht en derhalve als zelfstandige in België werkzaam is geweest. Subsidiair stelt eiser dat dit voor de verkrijging van de status van gemeenschapsonderdaan niet noodzakelijk is. Ook als economisch niet-actieve heeft referente EU-rechten verkregen, aangezien voldaan is aan de eisen van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38). Nu referente is teruggekeerd naar Nederland is zij te beschouwen als gemeenschapsonderdaan en kan haar echtgenoot zich op grond van artikel 3 van Richtlijn 2004/38 bij haar voegen. Verweerders interpretatie van Richtlijn 2004/38 is sinds het arrest Metock niet meer houdbaar. Eiser verwijst naar rechtsoverwegingen 48 tot en met 80 van dit arrest. Daaruit volgt dat eerder legaal verblijf in een andere lidstaat niet vereist is om in de gastlidstaat rechten te kunnen ontlenen aan de bepalingen van Richtlijn 2004/38. In rechtsoverwegingen 80 tot en met 99 overweegt het HvJ-EG dat de echtgenoot /derdelander rechten kan ontlenen aan met name artikel 3 van Richtlijn 2004/38 en, ongeacht de wijze waarop deze persoon de gastlidstaat is binnengekomen. Verweerder heeft dan ook artikel 3 van Richtlijn 2004/38 geschonden, door van eiser te verlangen dat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland bij zijn echtgenote legaal in België heeft verbleven. Meer subsidiair heeft eiser in dit verband een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Ten derde heeft eiser gesteld dat referente arbeid als zelfstandige verricht en als zodanig grensoverschrijdende diensten verleent, zodat eiser ook op die grond een beroep op het gemeenschapsrecht kan doen. Referente stelt adviezen te geven aan gemeenschapsonderdanen die hulp nodig hebben bij het gebruik maken van het gemeenschapsrecht en lezingen te houden over dit onderwerp. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een aantal stukken overgelegd.
3. Overwegingen
1.1 Artikel 17, eerste lid, van het EG Verdrag bepaalt dat een burgerschap van de Unie wordt ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie vult het nationale burgerschap aan doch komt niet in de plaats daarvan.
1.2 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van het EG Verdrag heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
1.3 Ingevolge artikel 2, derde lid, van Richtlijn 2004/38, wordt onder “gastland” verstaan: de lidstaat waarheen de burger zich begeeft om zijn recht van vrij verkeer of verblijf uit te oefenen.
1.4 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38, is deze van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en diens familieleden, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
1.5 Ingevolge artikel 8.7, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb 2000 van toepassing op de vreemdeling die de nationaliteit heeft van een van de lidstaten en die zich naar Nederland begeeft of in Nederland verblijft en op (onder meer) zijn echtgenoot, die hem naar Nederland begeleidt dan wel zich in Nederland bij hem voegt.
1.6 In het arrest van het HvJ-EG van 7 juli 1992, C-370/90 (Surinder Singh, NJ 1994/635) heeft het HvJ-EG bepaald dat een lidstaat verplicht is de toegang tot en het verblijf op zijn grondgebied toe te staan aan de echtgenoot van een onderdaan van die lidstaat, die zich met die echtgenoot naar een andere lidstaat heeft begeven om aldaar arbeid in loondienst te verrichten in de zin van het EG Verdrag en die terugkeert naar de staat waarvan hij de nationaliteit bezit, om zich aldaar te vestigen in de zin van het EG-Verdrag, zulks ongeacht de nationaliteit van de echtgenoot. Deze echtgenoot moet ten minste dezelfde rechten genieten als die welke hem door het gemeenschapsrecht zouden worden toegekend, indien zijn echtgenoot op het grondgebied van een andere lidstaat binnenkwam en verbleef.
1.7 Het arrest van het HvJ-EG van 11 december 2007, C-291/05 (Eind, JV 2008/1), betrof de terugkeer van een werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald werk had verricht in een andere lidstaat. Het HvJ-EG oordeelde dat zijn minderjarige dochter, die de nationaliteit van een derde land bezit, een recht van verblijf heeft in de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit bezit en waarnaar hij terugkeert. De werknemer in die andere lidstaat had in gezinsverband samengewoond met zijn dochter en de dochter had in die andere lidstaat rechtmatig verblijf gehad op grond van het EG-recht.
1.8 In het arrest van 25 juli 2008, C-127/08 (Metock, JV 2008/291) heeft het HvJ-EG geoordeeld dat Richtlijn 2004/38 niet toestaat dat een lidstaat de eis stelt dat het derdelander familielid van een Unieburger die in die lidstaat verblijft maar niet de nationaliteit ervan bezit, vóór zijn komst naar de gastlidstaat legaal verblijf heeft gehouden in een andere lidstaat. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2004/38 moet volgens het HvJ-EG aldus worden uitgelegd dat een persoon met de nationaliteit van een derde land die zich bij zijn of haar echtgenoot voegt of deze begeleidt, terwijl deze echtgenoot burger van de Unie is en verblijft in een lidstaat waarvan hij niet de nationaliteit bezit, rechten kan ontlenen aan de bepalingen van die richtlijn, ongeacht wanneer of waar zij zijn gehuwd alsook de wijze waarop deze persoon met de nationaliteit van een derde land de gastlidstaat is binnengekomen. Het HvJ-EG heeft in dit arrest verder benadrukt dat aan de Richtlijn 2004/38 alleen diegenen rechten van toegang en verblijf ontlenen, die in de zin van artikel 2, punt 2, familielid zijn van een burger van de Unie die van zijn recht van vrij verkeer gebruik heeft gemaakt door zich in een andere lidstaat te vestigen dan die waarvan hij de nationaliteit bezit (overweging 73). Daarnaast heeft het HvJ-EG bevestigd dat het vaste rechtspraak is dat de verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van personen en de ter uitvoering van deze bepalingen vastgestelde handelingen niet kunnen worden toegepast op activiteiten die geen enkel aanknopingspunt hebben met een van de situaties waarop het gemeenschapsrecht ziet, en waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen (overweging 77).
Het verblijf van referente in Engeland
2.1 Ten aanzien van het verblijf van referente in Engeland overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de stelling van eiser omtrent het verblijf van referente in Engeland niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht, gelet daarop en op de door eiser ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde stukken, aannemelijk dat referente van 1986 tot 1991 rechtmatig in Engeland heeft gewoond en gewerkt. Verder staat vast dat referente daar verbleef met haar toenmalige echtgenoot. Zij kende eiser nog niet en zij hebben dus niet samen in Engeland verbleven. Na haar verblijf in Engeland is referente teruggekeerd naar Nederland.
2.2 Naar het oordeel van de rechtbank brengt de omstandigheid dat referente meer dan 17 jaar geleden gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer niet met zich dat referente ook in haar huidige situatie onder de werking van het gemeenschapsrecht valt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er geen enkel verband bestaat tussen het verblijf van referente in Engeland en haar huidige situatie. Dit geldt ten eerste voor de aard van de werkzaamheden: referente heeft verklaard dat zij in Engeland heeft gewerkt voor een tandarts en een verzekeringsbedrijf. Van enig verband met haar huidige werkzaamheden is geen sprake. Verder is van belang dat referente destijds was gehuwd en samenleefde met een andere persoon dan eiser en dat referente sedertdien weer lange tijd in Nederland heeft gewoond. Naar het oordeel van de rechtbank levert het eerdere verblijf in Engeland geen enkel aanknopingspunt op voor de toepassing van het gemeenschapsrecht op de huidige situatie van referente en eiser.
Het verblijf van referente in België
3.1 Ten aanzien van het verblijf van referente in België overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat referente een zogenoemd attest van immatriculatie van de gemeente Diest, België, heeft overgelegd, geldig van januari 2008 tot juni 2008. Referente heeft verklaard dat zij van januari 2008 tot half april 2008 in België heeft verbleven. Verweerder heeft dit niet bestreden. Eiser is op 29 februari 2008 vanuit Liberia naar Nederland gereisd. Hij is direct na zijn aankomst opgenomen in het ziekenhuis. Vast staat voorts dat eiser en referente hebben geprobeerd eiser met het oog op het voorschrift van artikel 8, vijfde lid, van Richtlijn 2004/38 in te schrijven in het bevolkingregister in België, ter verkrijging van een verblijfsrecht aldaar. Het daartoe strekkende verzoek van eiser en referente is afgewezen in verband met het ontbreken van een originele, gelegaliseerde huwelijksakte. In maart 2008 is de minderjarige zoon van referente onder toezicht gesteld. In verband daarmee en in verband met de gezondheidstoestand van eiser is referente in april 2008 teruggekomen naar Nederland.
3.2 Ter zitting van 15 september 2009 heeft de gemachtigde van eiser zijn standpunt dat eiser daadwerkelijk in België heeft gewoond laten vallen. Referente heeft voorts verklaard dat eiser een aantal malen, maximaal vijf, met haar in België is geweest. Daarvan is echter geen bewijs overgelegd. Ook is het niet gelukt om eiser op grond van artikel 8, vijfde lid, van Richtlijn 2004/38 in te schrijven in het bevolkingsregister, zodat eiser niet in het bezit was van een verblijfskaart als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 2004/38. De rechtbank gaat er dus van uit dat eiser geen feitelijk verblijf in België gehad en dat hij daar evenmin een verblijfsrecht heeft genoten, noch op grond van het het EG-recht noch anderszins.
3.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat referente in de eerste maanden van 2008 in België bedrijfsmatige activiteiten van enige substantie heeft verricht. Eiser heeft over de aard en de intensiteit van de door referente verrichte activiteiten onvoldoende duidelijkheid verschaft. Er is sprake van verschillende soorten bedrijfsactiviteiten die nauwelijks zijn onderbouwd. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat referente van deze activiteiten in haar levensonderhoud, laat staan dat van eiser kon voorzien. Tot de door eiser overgelegde stukken behoort een (voorlopige) balans per 30 juni 2009 en een winst- en verliesrekening over de eerste zes maanden van 2008. Het balanstotaal bedraagt € 478,- en de winst- en verliesrekening vermeldt een omzet van € 252,- en een totaal aan kosten van € 274,-.
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor in 3.1 tot en met 3.3 genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het gemeenschapsrecht van toepassing is op de huidige situatie van referente en eiser. Anders dan eiser stelt kan uit het arrest Metock niet worden afgeleid dat eiser, als echtgenoot van een unieburger, in dit geval een verblijfsrecht kan ontlenen aan de Richtlijn 2004/38. In dit arrest is immers vastgehouden aan bestendige rechtspraak dat het gemeenschapsrecht niet van toepassing is op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met het gemeenschapsrecht. In deze zaak kan niet worden gezegd dat ieder aanknopingspunt met het gebruik van de rechten van vrij verkeer ontbreekt, nu referente een aantal maanden in België heeft verbleven kort voor haar terugkeer naar Nederland en kort voor de datum van indiening van de aanvraag. Daar staat echter tegenover dat van enige samenhang tussen haar verblijf in België en de aanwezigheid van eiser in Nederland niet is gebleken. Daartoe is allereerst van belang dat eiser, zoals reeds overwogen, niet met referente in België heeft gewoond en hij haar ook niet heeft vergezeld bij haar terugkeer van België naar Nederland. Daarin verschilt deze situatie wezenlijk van die in de genoemde arresten Surinder Singh en Eind. Verder weegt mee dat is gesteld noch gebleken dat referente haar bedrijfsactiviteiten in België heeft gestaakt omdat zij anders niet met eiser kon samenzijn. Ook in dat verband is van belang dat eiser zich niet bij haar in België heeft gevoegd. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat referente haar (beperkte) bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd omdat deze geen vruchten afwierpen. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat sprake was van voortzetting in Nederland van de in België uitgeoefende bedrijfsactiviteiten is dit niet aannemelijk gemaakt. Het valt onder die omstandigheden niet in te zien dat referente is belemmerd in het uitoefenen van haar rechten van vrij verkeer doordat aan eiser een verblijfsrecht wordt onthouden nadat zij zich in Nederland bij hem had gevoegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderhavige situatie gelijkgesteld moet worden met die waarin ieder aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht ontbreekt en waarin alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen. Eiser kan om die reden noch aan artikel 18 van het EG-Verdrag, noch aan artikel 3 van de Richtlijn 2004/38 noch aan artikel 8.7 van het Vb 2000 een verblijfsrecht ontlenen.
3.5 Eiser heeft daarnaast een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft stukken overgelegd die betrekking hebben op twee andere zaken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de feitelijke situatie in die zaken anders was omdat het familielid met de nationaliteit van een derde land met de Nederlandse partner eerder samen in een andere lidstaat hadden verbleven. Eiser heeft die stelling weliswaar betwist maar heeft aan die betwisting geen bewijsstukken ten grondslag gelegd. Dat betekent dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
De grensoverschrijdende dienstverlening door referente
4.1 Eiser stelt tot slot dat referente als zelfstandige vanuit Nederland grensoverschrijdende diensten verleent. Referente stelt dat zij adviezen geeft aan gemeenschapsonderdanen die hulp nodig hebben bij het gebruik maken van het gemeenschapsrecht en verder dat zij lezingen over dit onderwerp houdt. Eiser stelt dat hij op grond van het arrest van het HvJ-EG van 11 juli 2002, C-60/00 (Carpenter, JV 2002/290), als echtgenoot van referente een verblijfsrecht heeft.
4.2 Ingevolge artikel 49 eerste alinea van het EG-Verdrag zijn verboden beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap door onderdanen van de lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.
4.3 In de uitspraak van 11 juli 2002, C-60/00 (Carpenter, JV 2002/290) heeft het HvJ-EG geoordeeld dat artikel 49 van het EG-Verdrag, gelezen tegen de achtergrond van het fundamentele recht op eerbiediging van het gezinsleven, aldus moet worden uitgelegd dat het zich er tegen verzet dat de lidstaat van herkomst van een in die lidstaat gevestigde dienstverrichter die diensten verricht ten behoeve van personen die in andere lidstaten zijn gevestigd, het verblijf op zijn grondgebied weigert aan de echtgenoot van die dienstverrichter, die onderdaan is van een derde land. Uit overweging 37 van dit arrest volgt dat in die zaak van doorslaggevende gewicht is geweest dat de grensoverschrijdende dienstverlening een belangrijk deel van de economische activiteit van de betrokkene vormde.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat eiser met de ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat referente grensoverschrijdende diensten van enige betekenis heeft verricht. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat referente daadwerkelijk een onderneming drijft. Het is onvoldoende duidelijk geworden welke werkzaamheden referente heeft verricht, waar die zijn uitgevoerd en of zij daarvoor vergoedingen heeft ontvangen.. Aldus is onvoldoende inzicht verschaft in de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten om aannemelijk te achten dat er sprake is van activiteiten die een omvang van enige betekenis hebben, laat staan dat aannemelijk is gemaakt dat een belangrijk deel van de economische activiteit van referente een grensoverschrijdend karakter had. Dat betekent dat de onderhavige situatie niet op één lijn kan worden gesteld met die in de zaak Carpenter en dat artikel 49 van het EG-Verdrag zich niet ertegen verzet dat aan eiser geen verblijfsrecht is verleend.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht, noch op grond van artikel 18 van het EG-Verdrag en artikel 3 van Richtlijn 2004/38, noch op grond van artikel 49 van het EG-Verdrag. Hij komt derhalve niet in aanmerking voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Griffierecht en proceskosten
6. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, en mrs. J. Jonkers en J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van mr. E.T.P. Scheers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2009.
De griffier is verhinderd deze uitspraak De voorzitter
te ondertekenen.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties
Gezien de slechte gezondheid van de partner is een nieuwe EU route ook geen reeele optie. De hele procedure heeft al heel veel impact op dit paar .
Of zij dus een vervolgprocedure gaan volgen,zou dus een zware opgave zijn.