Walls Advocaten is gevestigd in het historisch centrum van Dordrecht, en is zeer actief op het gebied van van asiel- en vreemdelingenrecht. Daarnaast is er een groeiende algemene praktijk met de nadruk op de sociale advocatuur. Op ons kantoor werken vier advocaten.
Wegens uitbreiding van de werkzaamheden in de asielpraktijk zoeken wij een
advocaat - medewerker of advocaat - stagiaire (m/v)
met bevoegdheid asiel- en vreemdelingenrecht
De geschikte kandidaat heeft aantoonbare affiniteit met het bestuurs(proces)recht en actieve interesse in niet-nederlandse culturen.
Hij/zij heeft een actieve werkhouding, is representatief en heeft goede contactuele vaardigheden.
Kennis van Microsoft Word en een goede beheersing van het Nederlands is vereist. Kennis van één of meer andere talen strekt tot aanbeveling.
Onze voorkeur gaat uit naar kandidaten met enkele jaren werkervaring buiten de advocatuur. Zowel fulltime als parttime dienstverband is mogelijk.
Wij bieden een afwisselende baan en prettige collega’s in een informele werksfeer.
Salaris en arbeidsvoorwaarden zijn overeenkomstig de richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Sollicitaties, per brief of per e-mail, kunt u richten aan
Walls Advocaten
T.a.v. mr S. Zwiers
Wijnstraat 209
3311 BV Dordrecht
Informatie over het Nederlandse vreemdelingenrecht en nationaliteitsrecht, inburgering, diversiteit, expats, vluchtelingen en gezinshereniging enz. Maar ook vacatures voor juristen die bezig willen houden in een internationale setting of zich in het vreemdelingenrecht willen verdiepen.
- immigration law blog on Dutch visa, residence permits, citizenship, nationality etc. -
Redactie mevr. mr M.W.W. Raspe (berichten uit de media zijn niet altijd ook haar mening)
29 april 2010
28 april 2010
Werken als Gids -en tolk kan een Amerikaan een verblijfsvergunning voor Nederland geven (uitspraak Raad van State)
LJN: BM2304, Raad van State , 200907245/1/V2
Datum uitspraak: 19-04-2010
Datum publicatie: 26-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdeling met gids- en tolkactiviteiten geen vrije beroepsbeoefenaar / Protocol bij Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de gids- en tolkactiviteiten van de vreemdeling zijn aan te merken als de uitoefening van een beroep als bedoeld in artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag. Bij de beantwoording van deze vraag komt betekenis toe aan de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1956/57, 4338 (R 38), nr. 3) bij de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld: "De Amerikaanse regering heeft na de tweede wereldoorlog het initiatief genomen tot het afsluiten van bilaterale verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart, waarbij een standaardmodel als uitgangspunt diende, dat in onderdelen kon worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden, welke van land tot land in de verhouding tot de Verenigde Staten bestonden. (…) Het Protocol bevat alleen aanvullingen of wijzigingen, geen verklaringen. (…) Protocolbepaling 8 sluit op uitdrukkelijk Amerikaans verlangen de uitoefening van een vrij beroep uit." Bij de beantwoording van voormelde vraag komt eveneens betekenis toe aan vergelijkbare door de Verenigde Staten van Amerika gesloten vriendschapsverdragen met andere West-Europese landen, zoals met het Koninkrijk België en het Koninkrijk Denemarken, uit dezelfde periode. In die verdragen is de uitoefening van een beroep eveneens van de werkingssfeer van het verdrag uitgesloten. Artikel 6 van het Protocol bij het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika luidt: "The provisions of Article 6, paragraph 2, do not extend to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interests of public health and safety, are state-licensed and reserved by law to nationals of the country." Artikel VII, derde lid, van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk Denemarken en de Verenigde Staten van Amerika luidt: "With respect to professional activities, nationals of either Party shall be accorded national treatment within the territories of the other Party, except as to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interest of public health and safety, are state-licensed and reserved by statute exclusively to citizens of the country." Uit het vorenstaande leidt de Afdeling af dat met artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag slechts is beoogd vrije beroepsbeoefenaren, dat wil zeggen beroepsbeoefenaren met een zekere publieke taak dan wel een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidssector, van de werkingssfeer van het Verdrag uit te sluiten. De vreemdeling kan op basis van zijn gids- en tolkactiviteiten, zoals deze blijken uit de door hem overgelegde stukken, niet als zodanig worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan het Verdrag geen aanspraak op verblijf in Nederland kan ontlenen. Het besluit van 24 oktober 2008 is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt.
Uitspraak
200907245/1/V2.
Datum uitspraak: 19 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 2 september 2009 in zaak nr. 08/40569 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris)
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 december 2009 heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2010, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. S.H.J.M. Roelofs, advocaat te Amsterdam, en de minister van Justitie (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris, gezien artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1956, 40; hierna: het Verdrag), op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de vreemdeling als vrij beroepsbeoefenaar geen rechten aan het Verdrag kan ontlenen, voorbij is gegaan aan de kern van zijn betoog dat de uitsluiting van beroepsbeoefenaren van de werking van het Verdrag slechts een beperkte strekking heeft. Hij betoogt daartoe dat in het Verdrag niet wordt omschreven wat onder vrij beroep moet worden verstaan, zodat voor de betekenis van dit begrip dient te worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Volgens hem betekent het feit dat hij een dienstverlenend intellectueel persoonlijk beroep uitoefent niet dat hij van de werkingssfeer van het Verdrag is uitgesloten. Daarvoor is volgens hem vereist dat zijn intellectuele diensten ook moeten beantwoorden aan zekere kwalitatieve kenmerken. Nu zijn gids- en tolkactiviteiten niet aan dergelijke kwaliteitsnormen hoeven te voldoen, is artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag volgens hem niet op hem van toepassing.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1°, van het Verdrag van handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan (Stb. 1913, 389, hierna: het Japans Handelsverdrag) zullen de onderdanen der beide Hooge Contracteerende Partijen volle vrijheid hebben met hunne gezinnen binnen te komen en zich te vestigen in de geheele uitgestrektheid van elkanders gebieden of bezittingen; en, indien zij zich gedragen naar de wetten des lands zullen zij, in alles wat betreft het reizen en het verblijf, de studiën en onderzoeken, de uitoefening hunner bedrijven en beroepen en het voeren hunne bedrijfs- of nijverheidsondernemingen in alle opzichten op denzelfden voet geplaatst zijn als de onderdanen of burgers van de meest begunstigde natie.
Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder b. van het Verdrag, zal het onderdanen van de ene Partij zijn geoorloofd, het grondgebied van de andere Partij te betreden en daarbinnen te verblijven ten einde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden.
Ingevolge artikel VII, eerste lid, van het Verdrag, zullen onderdanen en vennootschapen van de ene Partij binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten bij alle op winst gerichte activiteit op handels-, industrieel-, financieel-, en ander gebied (zakelijke activiteit), hetzij dat deze rechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij door een vertegenwoordiger, hetzij door middel van elke andere wettelijk toegelaten rechtsvorm. Bijgevolg zal het aan die onderdanen en vennootschappen binnen dat grondgebied zijn geoorloofd:
(a) filialen, agentschappen, kantoren, fabrieken en andere vestigingen, welke geschikt zijn voor de uitoefening van hun bedrijf, op te richten en in stand te houden;
(b) hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een of meer tussenschakels, vennootschappen op te richten overeenkomstig de algemene wettelijke bepalingen van die andere Partij op het stuk van vennootschappen, en het overwegend belang te verwerven in vennootschappen van die andere Partij en
(c) ondernemingen, welke zij hebben gevestigd of verworven, te beheersen en te besturen. Bovendien zullen ondernemingen, welke zij beheersen, ongeacht de vorm, hetzij als eigen bedrijf, hetzij als vennootschap of anderszins, met betrekking tot alles wat verband houdt met de uitoefening van het bedrijf, niet ongunstiger worden behandeld dan vergelijkbare ondernemingen, beheerst door onderdanen en vennootschappen van die andere Partij.
Ingevolge artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag valt de uitoefening van een beroep niet onder de activiteit bedoeld in artikel VII, eerste lid, van het Verdrag.
In paragraaf B11/8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, is onder verwijzing naar artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag vermeld dat de vrije uitoefening van een beroep niet onder het begrip 'bedrijfsuitoefening van een onderneming' valt.
2.1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 8 augustus 2008 in zaak nr. 200800100/1 (www.raadvanstate.nl), volgt uit de meestbegunstigingsclausule in artikel 1, aanhef en onder 1° van het Japans Handelsverdrag dat een door een Japanse onderdaan ingediende aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige te verlenen, dient te worden beoordeeld met inachtneming van artikel II, eerste lid, aanhef en onder a. en b. van het Verdrag en paragraaf B11/8.1 van de Vc 2000. De in artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag neergelegde uitsluiting van beroepsbeoefenaren van zakelijke activiteiten als bedoeld in artikel VII, eerste lid, van het Verdrag, die direct van invloed is op de reikwijdte van een aan artikel II, eerste lid, van het Verdrag met het oog daarop te ontlenen verblijfsrecht, is dan ook van toepassing op Japanse onderdanen.
2.1.3. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de gids- en tolkactiviteiten van de vreemdeling zijn aan te merken als de uitoefening van een beroep als bedoeld in artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag. Bij de beantwoording van deze vraag komt betekenis toe aan de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1956/57, 4338 (R 38), nr. 3) bij de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"De Amerikaanse regering heeft na de tweede wereldoorlog het initiatief genomen tot het afsluiten van bilaterale verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart, waarbij een standaardmodel als uitgangspunt diende, dat in onderdelen kon worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden, welke van land tot land in de verhouding tot de Verenigde Staten bestonden.
(…)
Het Protocol bevat alleen aanvullingen of wijzigingen, geen verklaringen.
(…)
Protocolbepaling 8 sluit op uitdrukkelijk Amerikaans verlangen de uitoefening van een vrij beroep uit."
2.1.4. Bij de beantwoording van voormelde vraag komt eveneens betekenis toe aan vergelijkbare door de Verenigde Staten van Amerika gesloten vriendschapsverdragen met andere West-Europese landen, zoals met het Koninkrijk België en het Koninkrijk Denemarken, uit dezelfde periode. In die verdragen is de uitoefening van een beroep eveneens van de werkingssfeer van het verdrag uitgesloten.
Artikel 6 van het Protocol bij het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika luidt:
"The provisions of Article 6, paragraph 2, do not extend to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interests of public health and safety, are state-licensed and reserved by law to nationals of the country."
Artikel VII, derde lid, van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk Denemarken en de Verenigde Staten van Amerika luidt:
"With respect to professional activities, nationals of either Party shall be accorded national treatment within the territories of the other Party, except as to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interest of public health and safety, are state-licensed and reserved by statute exclusively to citizens of the country."
2.1.5. Uit het vorenstaande leidt de Afdeling af dat met artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag slechts is beoogd vrije beroepsbeoefenaren, dat wil zeggen beroepsbeoefenaren met een zekere publieke taak dan wel een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidssector, van de werkingssfeer van het Verdrag uit te sluiten. De vreemdeling kan op basis van zijn gids- en tolkactiviteiten, zoals deze blijken uit de door hem overgelegde stukken, niet als zodanig worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan het Verdrag geen aanspraak op verblijf in Nederland kan ontlenen. Het besluit van 24 oktober 2008 is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2.2. De vreemdeling heeft voorts verzocht om vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden, omdat de procedure niet binnen een redelijke termijn is afgerond.
2.2.1. Aangezien sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 november 2003 ten tijde van deze uitspraak zes jaar en ruim vier maanden zijn verstreken en in zaken zoals deze, die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk is te achten, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn die, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de vreemdeling gedurende de gehele procesgang en de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, niet gerechtvaardigd is. Nu de overschrijding van een jaar en ruim vier maanden volledig is te wijten aan het bestuursorgaan, ziet de Afdeling aanleiding de minister, met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, te veroordelen tot betaling van een bedrag van €1.500,00 aan de vreemdeling, als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van 24 oktober 2008 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2009 in zaak nr. 08/40569;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 24 oktober 2008, kenmerk 0206-19-4003;
V. veroordeelt de minister van Justitie om aan de vreemdeling te betalen een bedrag aan schadevergoeding van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de minister van Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2010
284-563.
Verzonden: 19 april 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 19-04-2010
Datum publicatie: 26-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdeling met gids- en tolkactiviteiten geen vrije beroepsbeoefenaar / Protocol bij Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de gids- en tolkactiviteiten van de vreemdeling zijn aan te merken als de uitoefening van een beroep als bedoeld in artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag. Bij de beantwoording van deze vraag komt betekenis toe aan de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1956/57, 4338 (R 38), nr. 3) bij de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld: "De Amerikaanse regering heeft na de tweede wereldoorlog het initiatief genomen tot het afsluiten van bilaterale verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart, waarbij een standaardmodel als uitgangspunt diende, dat in onderdelen kon worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden, welke van land tot land in de verhouding tot de Verenigde Staten bestonden. (…) Het Protocol bevat alleen aanvullingen of wijzigingen, geen verklaringen. (…) Protocolbepaling 8 sluit op uitdrukkelijk Amerikaans verlangen de uitoefening van een vrij beroep uit." Bij de beantwoording van voormelde vraag komt eveneens betekenis toe aan vergelijkbare door de Verenigde Staten van Amerika gesloten vriendschapsverdragen met andere West-Europese landen, zoals met het Koninkrijk België en het Koninkrijk Denemarken, uit dezelfde periode. In die verdragen is de uitoefening van een beroep eveneens van de werkingssfeer van het verdrag uitgesloten. Artikel 6 van het Protocol bij het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika luidt: "The provisions of Article 6, paragraph 2, do not extend to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interests of public health and safety, are state-licensed and reserved by law to nationals of the country." Artikel VII, derde lid, van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk Denemarken en de Verenigde Staten van Amerika luidt: "With respect to professional activities, nationals of either Party shall be accorded national treatment within the territories of the other Party, except as to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interest of public health and safety, are state-licensed and reserved by statute exclusively to citizens of the country." Uit het vorenstaande leidt de Afdeling af dat met artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag slechts is beoogd vrije beroepsbeoefenaren, dat wil zeggen beroepsbeoefenaren met een zekere publieke taak dan wel een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidssector, van de werkingssfeer van het Verdrag uit te sluiten. De vreemdeling kan op basis van zijn gids- en tolkactiviteiten, zoals deze blijken uit de door hem overgelegde stukken, niet als zodanig worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan het Verdrag geen aanspraak op verblijf in Nederland kan ontlenen. Het besluit van 24 oktober 2008 is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt.
Uitspraak
200907245/1/V2.
Datum uitspraak: 19 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 2 september 2009 in zaak nr. 08/40569 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris)
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 december 2009 heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2010, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. S.H.J.M. Roelofs, advocaat te Amsterdam, en de minister van Justitie (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris, gezien artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1956, 40; hierna: het Verdrag), op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de vreemdeling als vrij beroepsbeoefenaar geen rechten aan het Verdrag kan ontlenen, voorbij is gegaan aan de kern van zijn betoog dat de uitsluiting van beroepsbeoefenaren van de werking van het Verdrag slechts een beperkte strekking heeft. Hij betoogt daartoe dat in het Verdrag niet wordt omschreven wat onder vrij beroep moet worden verstaan, zodat voor de betekenis van dit begrip dient te worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Volgens hem betekent het feit dat hij een dienstverlenend intellectueel persoonlijk beroep uitoefent niet dat hij van de werkingssfeer van het Verdrag is uitgesloten. Daarvoor is volgens hem vereist dat zijn intellectuele diensten ook moeten beantwoorden aan zekere kwalitatieve kenmerken. Nu zijn gids- en tolkactiviteiten niet aan dergelijke kwaliteitsnormen hoeven te voldoen, is artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag volgens hem niet op hem van toepassing.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1°, van het Verdrag van handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan (Stb. 1913, 389, hierna: het Japans Handelsverdrag) zullen de onderdanen der beide Hooge Contracteerende Partijen volle vrijheid hebben met hunne gezinnen binnen te komen en zich te vestigen in de geheele uitgestrektheid van elkanders gebieden of bezittingen; en, indien zij zich gedragen naar de wetten des lands zullen zij, in alles wat betreft het reizen en het verblijf, de studiën en onderzoeken, de uitoefening hunner bedrijven en beroepen en het voeren hunne bedrijfs- of nijverheidsondernemingen in alle opzichten op denzelfden voet geplaatst zijn als de onderdanen of burgers van de meest begunstigde natie.
Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder b. van het Verdrag, zal het onderdanen van de ene Partij zijn geoorloofd, het grondgebied van de andere Partij te betreden en daarbinnen te verblijven ten einde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden.
Ingevolge artikel VII, eerste lid, van het Verdrag, zullen onderdanen en vennootschapen van de ene Partij binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten bij alle op winst gerichte activiteit op handels-, industrieel-, financieel-, en ander gebied (zakelijke activiteit), hetzij dat deze rechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij door een vertegenwoordiger, hetzij door middel van elke andere wettelijk toegelaten rechtsvorm. Bijgevolg zal het aan die onderdanen en vennootschappen binnen dat grondgebied zijn geoorloofd:
(a) filialen, agentschappen, kantoren, fabrieken en andere vestigingen, welke geschikt zijn voor de uitoefening van hun bedrijf, op te richten en in stand te houden;
(b) hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een of meer tussenschakels, vennootschappen op te richten overeenkomstig de algemene wettelijke bepalingen van die andere Partij op het stuk van vennootschappen, en het overwegend belang te verwerven in vennootschappen van die andere Partij en
(c) ondernemingen, welke zij hebben gevestigd of verworven, te beheersen en te besturen. Bovendien zullen ondernemingen, welke zij beheersen, ongeacht de vorm, hetzij als eigen bedrijf, hetzij als vennootschap of anderszins, met betrekking tot alles wat verband houdt met de uitoefening van het bedrijf, niet ongunstiger worden behandeld dan vergelijkbare ondernemingen, beheerst door onderdanen en vennootschappen van die andere Partij.
Ingevolge artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag valt de uitoefening van een beroep niet onder de activiteit bedoeld in artikel VII, eerste lid, van het Verdrag.
In paragraaf B11/8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, is onder verwijzing naar artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag vermeld dat de vrije uitoefening van een beroep niet onder het begrip 'bedrijfsuitoefening van een onderneming' valt.
2.1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 8 augustus 2008 in zaak nr. 200800100/1 (www.raadvanstate.nl), volgt uit de meestbegunstigingsclausule in artikel 1, aanhef en onder 1° van het Japans Handelsverdrag dat een door een Japanse onderdaan ingediende aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige te verlenen, dient te worden beoordeeld met inachtneming van artikel II, eerste lid, aanhef en onder a. en b. van het Verdrag en paragraaf B11/8.1 van de Vc 2000. De in artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag neergelegde uitsluiting van beroepsbeoefenaren van zakelijke activiteiten als bedoeld in artikel VII, eerste lid, van het Verdrag, die direct van invloed is op de reikwijdte van een aan artikel II, eerste lid, van het Verdrag met het oog daarop te ontlenen verblijfsrecht, is dan ook van toepassing op Japanse onderdanen.
2.1.3. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de gids- en tolkactiviteiten van de vreemdeling zijn aan te merken als de uitoefening van een beroep als bedoeld in artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag. Bij de beantwoording van deze vraag komt betekenis toe aan de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1956/57, 4338 (R 38), nr. 3) bij de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"De Amerikaanse regering heeft na de tweede wereldoorlog het initiatief genomen tot het afsluiten van bilaterale verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart, waarbij een standaardmodel als uitgangspunt diende, dat in onderdelen kon worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden, welke van land tot land in de verhouding tot de Verenigde Staten bestonden.
(…)
Het Protocol bevat alleen aanvullingen of wijzigingen, geen verklaringen.
(…)
Protocolbepaling 8 sluit op uitdrukkelijk Amerikaans verlangen de uitoefening van een vrij beroep uit."
2.1.4. Bij de beantwoording van voormelde vraag komt eveneens betekenis toe aan vergelijkbare door de Verenigde Staten van Amerika gesloten vriendschapsverdragen met andere West-Europese landen, zoals met het Koninkrijk België en het Koninkrijk Denemarken, uit dezelfde periode. In die verdragen is de uitoefening van een beroep eveneens van de werkingssfeer van het verdrag uitgesloten.
Artikel 6 van het Protocol bij het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika luidt:
"The provisions of Article 6, paragraph 2, do not extend to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interests of public health and safety, are state-licensed and reserved by law to nationals of the country."
Artikel VII, derde lid, van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk Denemarken en de Verenigde Staten van Amerika luidt:
"With respect to professional activities, nationals of either Party shall be accorded national treatment within the territories of the other Party, except as to professions which, because they involve the performance of functions in a public capacity or in the interest of public health and safety, are state-licensed and reserved by statute exclusively to citizens of the country."
2.1.5. Uit het vorenstaande leidt de Afdeling af dat met artikel 8 van het Protocol bij het Verdrag slechts is beoogd vrije beroepsbeoefenaren, dat wil zeggen beroepsbeoefenaren met een zekere publieke taak dan wel een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidssector, van de werkingssfeer van het Verdrag uit te sluiten. De vreemdeling kan op basis van zijn gids- en tolkactiviteiten, zoals deze blijken uit de door hem overgelegde stukken, niet als zodanig worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan het Verdrag geen aanspraak op verblijf in Nederland kan ontlenen. Het besluit van 24 oktober 2008 is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2.2. De vreemdeling heeft voorts verzocht om vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden, omdat de procedure niet binnen een redelijke termijn is afgerond.
2.2.1. Aangezien sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 november 2003 ten tijde van deze uitspraak zes jaar en ruim vier maanden zijn verstreken en in zaken zoals deze, die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk is te achten, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn die, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de vreemdeling gedurende de gehele procesgang en de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, niet gerechtvaardigd is. Nu de overschrijding van een jaar en ruim vier maanden volledig is te wijten aan het bestuursorgaan, ziet de Afdeling aanleiding de minister, met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, te veroordelen tot betaling van een bedrag van €1.500,00 aan de vreemdeling, als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van 24 oktober 2008 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2009 in zaak nr. 08/40569;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 24 oktober 2008, kenmerk 0206-19-4003;
V. veroordeelt de minister van Justitie om aan de vreemdeling te betalen een bedrag aan schadevergoeding van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de minister van Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2010
284-563.
Verzonden: 19 april 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Bron: rechtspraak.nl
Volgens de Raad van State mogen ook asielzoekers soms al worden gepresenteerd bij hun ambassade om aan een lp te komen (uitspraak)
LJN: BM2316, Raad van State , 201002083/1/V3 Print uitspraak
Datum uitspraak: 19-04-2010
Datum publicatie: 26-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / asielaanvraag / aanvragen laissez passer en presentatie bij Eritrese autoriteiten
De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de minister in strijd met het in paragraaf A4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) neergelegde beleid heeft gehandeld door een laissez passer-aanvraag te versturen naar de Eritrese autoriteiten en een daarop volgende presentatie te plannen bij voornoemde autoriteiten, terwijl zijn asielprocedure nog loopt. Volgens paragraaf A4/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, dient het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, in beginsel pas te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek op een voorlopige voorziening. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument veel tijd in beslag neemt. In dat geval kan de Dienst Terugkeer en Vertrek, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en sprake is van openbare-ordeaspecten. De vreemdeling is op 28 januari 2010 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Aan deze maatregel is ten grondslag gelegd dat hij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, ongewenst is verklaard, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, veroordeeld is ter zake van een misdrijf en zich bedient van één of meer aliassen. Nu aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd en zijn opvolgende asielaanvraag ten tijde van het verzenden van de aanvraag om verlening van een laissez passer reeds was afgewezen, bestaat – mede gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd – anders dan de vreemdeling betoogt geen grond voor het oordeel dat de minister zich gelet op het in paragraaf A4/4.1 van de Vc 2000 geformuleerde beleid niet had mogen wenden tot de Eritrese autoriteiten voor het aanvragen van een laissez passer en het plannen van een presentatie.
Bron: rechtspraak.nl
Tja en de pennenlikkers kunnen zich blijkbaar niet het geval voorstellen dat iemand dan alsnog wel asiel krijgt maar de autoriteiten weten waar hij dan zit en hij koud kan worden gemaakt of zijn familie onder druk kan worden gezet.
Datum uitspraak: 19-04-2010
Datum publicatie: 26-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / asielaanvraag / aanvragen laissez passer en presentatie bij Eritrese autoriteiten
De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de minister in strijd met het in paragraaf A4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) neergelegde beleid heeft gehandeld door een laissez passer-aanvraag te versturen naar de Eritrese autoriteiten en een daarop volgende presentatie te plannen bij voornoemde autoriteiten, terwijl zijn asielprocedure nog loopt. Volgens paragraaf A4/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, dient het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, in beginsel pas te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek op een voorlopige voorziening. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument veel tijd in beslag neemt. In dat geval kan de Dienst Terugkeer en Vertrek, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en sprake is van openbare-ordeaspecten. De vreemdeling is op 28 januari 2010 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Aan deze maatregel is ten grondslag gelegd dat hij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, ongewenst is verklaard, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, veroordeeld is ter zake van een misdrijf en zich bedient van één of meer aliassen. Nu aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd en zijn opvolgende asielaanvraag ten tijde van het verzenden van de aanvraag om verlening van een laissez passer reeds was afgewezen, bestaat – mede gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd – anders dan de vreemdeling betoogt geen grond voor het oordeel dat de minister zich gelet op het in paragraaf A4/4.1 van de Vc 2000 geformuleerde beleid niet had mogen wenden tot de Eritrese autoriteiten voor het aanvragen van een laissez passer en het plannen van een presentatie.
Bron: rechtspraak.nl
Tja en de pennenlikkers kunnen zich blijkbaar niet het geval voorstellen dat iemand dan alsnog wel asiel krijgt maar de autoriteiten weten waar hij dan zit en hij koud kan worden gemaakt of zijn familie onder druk kan worden gezet.
Kamerstukken over vreemdelingenrecht en integratie (tweede helft april 2010)
2010Z07517 Vragen van het lid Çörüz (CDA) aan de minister van Justitie over het niet vervolgen van zeker zestien in Nederland wonende misdadigers uit Rwanda.
http://www.justitie.nl/images/2010Z07517%20het%20niet%20vervolgen%20van%20zeker%20zestien%20in%20Nederland%20wonende%20misdadigers%20uit%20Rwanda_19815_tcm34-274046.pdf?cp=34&cs=580
(Ingezonden 22 april 2010) 1 Kent u het bericht dat er in Nederland zo’n duizend Roma problemen ondervinden door hun staatloosheid? 4 Welke maatregelen neemt u zich voor om te voorkomen dat deze groep in een onmogelijke situatie belandt,
http://www.justitie.nl/images/2010Z07317%20staatloze%20Roma_19761_tcm34-274140.pdf?cp=34&cs=580
Antwoorden op vragen van Mevrouw van Velzen en Verdonk over openen noodopvang door gemeentes voor uitgeprocedeerde asielzoekers
1) http://www.justitie.nl/images/noodzaak%20van%20gemeenten%20om%20de%20noodopvang%20voor%20asielzoekers%20weer%20te%20openen_19719_tcm34-272799.pdf?cp=34&cs=580
2) http://www.justitie.nl/images/2010Z06178%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20gemeenten%20hun%20noodopvang%20voor%20uitgeprocedeerde%20asielzoekers%20willen%20heropenen_19716_tcm34-272798.pdf?cp=34&cs=580
5649889 Nadere memorie van antwoord inzake wetsvoorstel tussentijdse beeindiging tbs bij illegale vreemdelingen
http://www.justitie.nl/images/Nadere%20memorie%20van%20antwoord%20inzake%20wetsvoorstel%20tussentijdse%20beeindiging%20tbs%20bij%20illegale%20vreemdelingen_19692_tcm34-271544.pdf?cp=34&cs=580
159126 antwoorden kamervragen inzake het vertrek van twee Aziatische vrouwen uit het opvangcentrum aan de Oirschotsedijk te Eindhoven
http://www.justitie.nl/images/2010Z02877%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20vertrek%20van%20twee%20Aziatische%20vrouwen%20uit%20het%20opvangcentrum%20aan%20de%20Oirschotsedijk%20te%20Eindhoven_19694_tcm34-271545.pdf?cp=34&cs=580
5646275 Reactie op het jaarverslag 2009 van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer
1) http://www.justitie.nl/images/Reactie%20op%20het%20Jaarverslag%202009%20van%20de%20Commissie%20Integraal%20Toezicht%20Terugkeer_19637_tcm34-271206.pdf?cp=34&cs=580
2) http://www.justitie.nl/images/Reactie%20op%20het%20Jaarverslag%202009%20van%20de%20Commissie%20Integraal%20Toezicht%20Terugkeer_19638_tcm34-271207.pdf?cp=34&cs=580
de stijging van de immigratiecijfers op het gebied van gezinsmigratie
http://www.justitie.nl/images/2010Z06672%20de%20stijging%20van%20de%20immigratiecijfers%20op%20het%20gebied%20van%20gezinsmigratie_19620_tcm34-274119.pdf?cp=34&cs=580
http://www.justitie.nl/images/2010Z07517%20het%20niet%20vervolgen%20van%20zeker%20zestien%20in%20Nederland%20wonende%20misdadigers%20uit%20Rwanda_19815_tcm34-274046.pdf?cp=34&cs=580
(Ingezonden 22 april 2010) 1 Kent u het bericht dat er in Nederland zo’n duizend Roma problemen ondervinden door hun staatloosheid? 4 Welke maatregelen neemt u zich voor om te voorkomen dat deze groep in een onmogelijke situatie belandt,
http://www.justitie.nl/images/2010Z07317%20staatloze%20Roma_19761_tcm34-274140.pdf?cp=34&cs=580
Antwoorden op vragen van Mevrouw van Velzen en Verdonk over openen noodopvang door gemeentes voor uitgeprocedeerde asielzoekers
1) http://www.justitie.nl/images/noodzaak%20van%20gemeenten%20om%20de%20noodopvang%20voor%20asielzoekers%20weer%20te%20openen_19719_tcm34-272799.pdf?cp=34&cs=580
2) http://www.justitie.nl/images/2010Z06178%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20gemeenten%20hun%20noodopvang%20voor%20uitgeprocedeerde%20asielzoekers%20willen%20heropenen_19716_tcm34-272798.pdf?cp=34&cs=580
5649889 Nadere memorie van antwoord inzake wetsvoorstel tussentijdse beeindiging tbs bij illegale vreemdelingen
http://www.justitie.nl/images/Nadere%20memorie%20van%20antwoord%20inzake%20wetsvoorstel%20tussentijdse%20beeindiging%20tbs%20bij%20illegale%20vreemdelingen_19692_tcm34-271544.pdf?cp=34&cs=580
159126 antwoorden kamervragen inzake het vertrek van twee Aziatische vrouwen uit het opvangcentrum aan de Oirschotsedijk te Eindhoven
http://www.justitie.nl/images/2010Z02877%20antwoorden%20kamervragen%20inzake%20vertrek%20van%20twee%20Aziatische%20vrouwen%20uit%20het%20opvangcentrum%20aan%20de%20Oirschotsedijk%20te%20Eindhoven_19694_tcm34-271545.pdf?cp=34&cs=580
5646275 Reactie op het jaarverslag 2009 van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer
1) http://www.justitie.nl/images/Reactie%20op%20het%20Jaarverslag%202009%20van%20de%20Commissie%20Integraal%20Toezicht%20Terugkeer_19637_tcm34-271206.pdf?cp=34&cs=580
2) http://www.justitie.nl/images/Reactie%20op%20het%20Jaarverslag%202009%20van%20de%20Commissie%20Integraal%20Toezicht%20Terugkeer_19638_tcm34-271207.pdf?cp=34&cs=580
de stijging van de immigratiecijfers op het gebied van gezinsmigratie
http://www.justitie.nl/images/2010Z06672%20de%20stijging%20van%20de%20immigratiecijfers%20op%20het%20gebied%20van%20gezinsmigratie_19620_tcm34-274119.pdf?cp=34&cs=580
Hirsch Ballin: boek over huwelijksdwang maakt dilemma’s zichtbaar
In een reactie op het verschijnen van het boek Sofia, verhaal van een verboden liefde van Margalith Kleijwegt kondigt minister Hirsch Ballin een aantal maatregelen aan om de aanpak van huwelijksdwang en achterlating te versterken.
Op woensdag 21 april verscheen het boek Sofia, verhaal van een verboden liefde. In haar boek reconstrueerde journaliste Margalith Kleijwegt het leven van Sofia, een jonge, Marokkaans- Nederlandse vrouw die zelf wil bepalen met wie ze trouwt. Sofia is een indringend portret van een jonge, veelbelovende Marokkaans-Rotterdamse vrouw die een Nederlandse man kiest en om die reden wordt verstoten door haar vader. Minister Hirsch Ballin zou oorspronkelijk het eerste exemplaar van het boek in ontvangst nemen maar was verhinderd.
In een reactie zegt minister Hirsch Ballin dat het boek zeer zichtbaar maakt met welke dilemma’s jongeren uit een migranten- of vluchtelingencultuur in Nederland te maken hebben. Zij groeien op tussen twee culturen, terwijl opgroeien en het maken van keuzes voor de toekomst op zichzelf voor jongeren al moeilijk genoeg is.
In de afgelopen kabinetsperiode is er binnen de interdepartementale aanpak van Eergerelateerd Geweld veel kennis opgedaan. Onder de coördinatie van minister Hirsch Ballin hebben ministeries en gemeenten, samen met organisaties van migranten en vluchtelingen, de afgelopen kabinetsperiode intensief samengewerkt in de aanpak van Eergerelateerd geweld. Na diverse onderzoeken is daarbij sinds vorig jaar ook uitdrukkelijk ingezet op mentaliteitsverandering en bewustwording rond huwelijksdwang.
Om dat besef bij zowel jongeren als bij professionals te vergroten, gaat half mei de Zomercampagne Huwelijksdwang en Achterlating van start. Doel van deze campagne is om jongeren te informeren en de weg naar hulp en ondersteuning te wijzen. “Huwelijksdwang en achterlating passen niet in onze vrije samenleving. Het is in met de mensenrechten en fundamentele vrijheden en is ook strafbaar”, aldus de minister.
Professionals moeten bewust worden van verschijnselen als eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Ook de rol van de Nederlandse posten in het buitenland moet helder worden. De problematiek bestrijkt een breed en internationaal terrein, zo blijkt ook uit het boek over Sofia.
Minister Hirsch Ballin bereidt een wetsvoorstel voor ter verhoging van het wettelijke strafmaximum. Hij wil de mogelijkheden voor het toepassen van strafvorderlijke maatregelen (zoals voorlopige hechtenis) verruimen.
Ook het openbaar ministerie besteedt extra aandacht aan de opsporing en vervolging van huwelijksdwang. Binnen politie, openbaar ministerie en rechtspraak wordt momenteel ook een flinke slag gemaakt met de kennisverrijking rond eergerelateerd geweld. De nieuwe OM-aanwijzing Huiselijk Geweld en Eergerelateerd geweld zal daar nog een extra impuls aan geven. Daarnaast wil de minister de extraterritoriale rechtsmacht verruimen. Ook buiten Nederland moeten ingegrepen kunnen worden.
Hoewel deze maatregelen de aanpak kunnen versterken, zal de nadruk moeten liggen op de voorlichting en preventie, aldus de minister. Hij hoopt en verwacht dat het boek van Margalith Kleijwegt een bijdrage gaat leveren aan het doorbreken van taboes. Dat het vele Sofia’s zal helpen om zich te laten horen en voor zichzelf te kiezen. En dat het veel mensen, vooral professionals, zal helpen om zich te verplaatsen in de positie van Sofia en haar familie. Zodat zij zich realiseren welke dilemma’s er kunnen spelen bij jongeren en hun ouders binnen een familiecultuur.
Bron: http://www.justitie.nl/actueel/nieuwsberichten/archief-2010/100421boek-over-huwelijksdwang-maakt-dilemmas-zichtbaar.aspx?cp=34&cs=578
Op woensdag 21 april verscheen het boek Sofia, verhaal van een verboden liefde. In haar boek reconstrueerde journaliste Margalith Kleijwegt het leven van Sofia, een jonge, Marokkaans- Nederlandse vrouw die zelf wil bepalen met wie ze trouwt. Sofia is een indringend portret van een jonge, veelbelovende Marokkaans-Rotterdamse vrouw die een Nederlandse man kiest en om die reden wordt verstoten door haar vader. Minister Hirsch Ballin zou oorspronkelijk het eerste exemplaar van het boek in ontvangst nemen maar was verhinderd.
In een reactie zegt minister Hirsch Ballin dat het boek zeer zichtbaar maakt met welke dilemma’s jongeren uit een migranten- of vluchtelingencultuur in Nederland te maken hebben. Zij groeien op tussen twee culturen, terwijl opgroeien en het maken van keuzes voor de toekomst op zichzelf voor jongeren al moeilijk genoeg is.
In de afgelopen kabinetsperiode is er binnen de interdepartementale aanpak van Eergerelateerd Geweld veel kennis opgedaan. Onder de coördinatie van minister Hirsch Ballin hebben ministeries en gemeenten, samen met organisaties van migranten en vluchtelingen, de afgelopen kabinetsperiode intensief samengewerkt in de aanpak van Eergerelateerd geweld. Na diverse onderzoeken is daarbij sinds vorig jaar ook uitdrukkelijk ingezet op mentaliteitsverandering en bewustwording rond huwelijksdwang.
Om dat besef bij zowel jongeren als bij professionals te vergroten, gaat half mei de Zomercampagne Huwelijksdwang en Achterlating van start. Doel van deze campagne is om jongeren te informeren en de weg naar hulp en ondersteuning te wijzen. “Huwelijksdwang en achterlating passen niet in onze vrije samenleving. Het is in met de mensenrechten en fundamentele vrijheden en is ook strafbaar”, aldus de minister.
Professionals moeten bewust worden van verschijnselen als eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Ook de rol van de Nederlandse posten in het buitenland moet helder worden. De problematiek bestrijkt een breed en internationaal terrein, zo blijkt ook uit het boek over Sofia.
Minister Hirsch Ballin bereidt een wetsvoorstel voor ter verhoging van het wettelijke strafmaximum. Hij wil de mogelijkheden voor het toepassen van strafvorderlijke maatregelen (zoals voorlopige hechtenis) verruimen.
Ook het openbaar ministerie besteedt extra aandacht aan de opsporing en vervolging van huwelijksdwang. Binnen politie, openbaar ministerie en rechtspraak wordt momenteel ook een flinke slag gemaakt met de kennisverrijking rond eergerelateerd geweld. De nieuwe OM-aanwijzing Huiselijk Geweld en Eergerelateerd geweld zal daar nog een extra impuls aan geven. Daarnaast wil de minister de extraterritoriale rechtsmacht verruimen. Ook buiten Nederland moeten ingegrepen kunnen worden.
Hoewel deze maatregelen de aanpak kunnen versterken, zal de nadruk moeten liggen op de voorlichting en preventie, aldus de minister. Hij hoopt en verwacht dat het boek van Margalith Kleijwegt een bijdrage gaat leveren aan het doorbreken van taboes. Dat het vele Sofia’s zal helpen om zich te laten horen en voor zichzelf te kiezen. En dat het veel mensen, vooral professionals, zal helpen om zich te verplaatsen in de positie van Sofia en haar familie. Zodat zij zich realiseren welke dilemma’s er kunnen spelen bij jongeren en hun ouders binnen een familiecultuur.
Bron: http://www.justitie.nl/actueel/nieuwsberichten/archief-2010/100421boek-over-huwelijksdwang-maakt-dilemmas-zichtbaar.aspx?cp=34&cs=578
Problemen door de sluiting van het Europese luchtruim
De sluiting van het Europese luchtruim sinds 15 april jl. heeft ertoe geleid dat een groot aantal passagiers op Schiphol of elders in Nederland zijn gestrand. Van sommige reizigers verloopt het visum (of is sinds 15 april verlopen), dan wel verstrijkt de vrije termijn voor niet-visumplichtige vreemdelingen (of is sinds 15 april verstreken). Daarnaast zijn er vreemdelingen die noodgedwongen in de internationale transitzone verblijven en voor een korte periode Schiphol willen verlaten om te wachten tot ze weer kunnen uitreizen. Visumplichtige vreemdelingen hebben hiervoor een visum nodig.
De Nederlandse autoriteiten zullen onder deze omstandigheden soepel omgaan met visumaanvragen aan de grens. Verder zullen alle visumverleningen worden geregistreerd en worden alle procedurele voorschriften gevolgd, inclusief de legesheffing.
Situatie met betrekking tot visa die sinds 15 april zijn verlopen
Visumplichtige vreemdelingen die in het bezit zijn van een visum dat sinds 15 april is verlopen, kunnen met het verlopen visum uitreizen en hoeven het visum hier in Nederland niet te verlengen. Aan de uitreis met een verlopen visum is wel een einddatum gekoppeld. Dit betekent dat zij tot 30 april met het verlopen visum kunnen uitreizen.
Niet-visumplichtige vreemdelingen van wie de vrije termijn op of na 15 april is verlopen
Voor niet-visumplichtige vreemdelingen, van wie de vrije termijn op of na 15 april is verlopen geldt een zelfde procedure. Ook zij kunnen zonder verlenging van de vrije termijn tot 30 april uitreizen.
Mocht u tot de hierboven vermelde doelgroep behoren en pas na 30 april kunnen uitreizen, dan kunt u zich richten tot een IND-loket met het verzoek om verlenging van het visum c.q. verlenging van de vrije termijn. U moet hiervoor eerst een afspraak maken met de infolijn van de IND.
De IND is telefonisch bereikbaar op werkdagen van 09.00 uur tot 17:00 uur.
Bel 0900-1234561 (€ 0,10 per minuut plus de kosten voor het bellen met uw mobiele telefoon).
Bron: www.ind.nl
De Nederlandse autoriteiten zullen onder deze omstandigheden soepel omgaan met visumaanvragen aan de grens. Verder zullen alle visumverleningen worden geregistreerd en worden alle procedurele voorschriften gevolgd, inclusief de legesheffing.
Situatie met betrekking tot visa die sinds 15 april zijn verlopen
Visumplichtige vreemdelingen die in het bezit zijn van een visum dat sinds 15 april is verlopen, kunnen met het verlopen visum uitreizen en hoeven het visum hier in Nederland niet te verlengen. Aan de uitreis met een verlopen visum is wel een einddatum gekoppeld. Dit betekent dat zij tot 30 april met het verlopen visum kunnen uitreizen.
Niet-visumplichtige vreemdelingen van wie de vrije termijn op of na 15 april is verlopen
Voor niet-visumplichtige vreemdelingen, van wie de vrije termijn op of na 15 april is verlopen geldt een zelfde procedure. Ook zij kunnen zonder verlenging van de vrije termijn tot 30 april uitreizen.
Mocht u tot de hierboven vermelde doelgroep behoren en pas na 30 april kunnen uitreizen, dan kunt u zich richten tot een IND-loket met het verzoek om verlenging van het visum c.q. verlenging van de vrije termijn. U moet hiervoor eerst een afspraak maken met de infolijn van de IND.
De IND is telefonisch bereikbaar op werkdagen van 09.00 uur tot 17:00 uur.
Bel 0900-1234561 (€ 0,10 per minuut plus de kosten voor het bellen met uw mobiele telefoon).
Bron: www.ind.nl
Beroep op het Turks Associatieverdrag in het kader van het omzetten van een Turks naar een Nederlands rijbewijs faalt (brief)
Mevrouw De Vries stuurde mij deze brief door:
geachte mevrouw De Vries
via de e-mail heeft u op 18 maart jl. gevraagd waarom uw man zijn Turkse rijbewijs niet kan omwisselen voor een Nederlands rijbewijs. U verwees daarbij naar het Associatieverdrag met Turkije.
In antwoord hierop bericht ik u als volgt. De Associatieraad heeft geen besluiten genomen met betrekking tot de inwisselbaarheid van EU en Turkse rijbewijzen. Door het Turkse rijbewijs niet inwisselbaar te achten tegen een Nederlands EU rijbewijs continueert Nederland de situatie van voor het aannemen van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en werpt Nederland dientengevolge geen nieuwe belemmering op. Het Associatieverdrag biedt geen grond voor de inwisselbaarheid van een Turks rijbewijs tegen een EU rijbewijs in Nederland zonder dat de houder van het eerstgenoemde rijbewijs opnieuw de rijvaardigheid en geschiktheid aan moet tonen. De eis dat uw man, om in aanmerking te komen voor een Nederlands rijbewijs, zijn rijvaardigheid en geschiktheid moet aantonen en aan de overige voorwaarden moet voldoen ter verkrijging van een Nederlands rijbewijs, zijn derhalve terecht en niet in strijd met het Associatieverdrag.
Deze conclusie is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Allereerst is bezien of de Associatieovereenkomst en de aanvullende protocollen een grond bevatten voor de gelijkstelling van het Turkse rijbewijs aan een rijbewijs van (één van) de lidstaten van de EU (waaronder Nederland) en het omwisselen van het Turkse rijbewijs tegen zo een rijbewijs.
In de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije komt de eventuele gelijkstelling van het Turkse rijbewijs aan een rijbewijs van (één van)de lidstaten van de EU of het omwisselen van het Turkse rijbewijs tegen zo een rijbewijs niet uitdrukkelijk aan de orde. Er is dus geen directe grond.
Vervolgens is bezien of de bepalingen over het vrij verkeer van werknemers in de Associatieovereenkomst een basis zouden kunnen bieden voor gelijkstelling van de rijbewijzen en het omwisselen ervan.
Hiervoor is vooral gekeken naar artikel 12 van de Associatieovereenkomst ("De overeenkomstsluitende partijen komen overeen zich te laten leiden door de artikelen [39 EG], [40 EG] en [41 EG], teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen."). Het gaat dan voornamelijk om artikel 45 lid 1 en 3 sub b VWEU (oud artikel 39 lid 1 en 3 sub b EG).
Allereerst is het voor de toepasselijkheid van deze bepaling van belang dat betrokkene werknemer is in de zin van het verdrag. Indien hier aan is voldaan, zou een zeer ruime uitleg van lid 3 sub b van bovenstaand artikel kunnen betekenen dat de niet-inwisselbaarheid van de rijbewijzen als een belemmering wordt gezien. Bijvoorbeeld doordat betrokkene niet of minder naar zijn werk kan komen of zijn werk kan uitvoeren. Hierbij moet worden aangetekend dat artikel 39 lid 3 EG expliciet aangeeft dat er uit hoofde van o.a. de openbare veiligheid en volksgezondheid beperkingen zijn toegestaan van de onder sub b van dat lid genoemde vrijheid. Verkeersveiligheid kan dus een gerechtvaardigde grond voor een beperking van dit lid opleveren.
Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof moeten deze bepalingen gezamenlijk zo worden geïnterpreteerd dat, zolang de Associatieraad geen specifieke besluiten heeft genomen op desbetreffend gebied, de regel geldt dat er geen nieuwe beperkende maatregelen mogen worden ingevoerd die het vrije verkeer van Turkse werknemers verder beperken dan de situatie van bij het sluiten van de associatieovereenkomst. De Associatieraad neemt zulke besluiten op grond van artikel 22 Associatieovereenkomst.
Hierbij zijn twee vragen relevant. Ten eerste dient te worden nagegaan of de Associatieraad tot op heden een dergelijk besluit heeft genomen met betrekking tot de inwisselbaarheid van een rijbewijs van (één van) de lidstaten van de EU en Turkse rijbewijzen. Ten tweede dient te worden bezien hoe de situatie was voor het aannemen van de Associatieovereenkomst en of het niet gelijkstellen en omwisselen van de rijbewijzen als nieuwe beperkende maatregel dient te worden gezien.
In antwoord op de eerste vraag wordt geconcludeerd dat de Associatieraad tot op heden geen besluit als bedoeld in art. 22 Associatieovereenkomst heeft genomen met betrekking tot de gelijkstelling of inwisselbaarheid van Turkse rijbewijzen en rijbewijzen van (één van) lidstaten van de EU.
In antwoord op de tweede vraag wordt gesteld dat Turkse rijbewijzen ook voor het sluiten van het Associatieverdrag niet inwisselbaar zijn geweest tegen een Nederlands rijbewijs onder minder strikte voorwaarden dan de huidige voorwaarden.
Uit het voorgaande volgt dat de Associatieovereenkomst geen grond biedt voor gelijkstelling van Turkse rijbewijzen aan rijbewijzen van (één van) lidstaten van de EU en inwisselbaarheid van de eerste tegen de laatste in Nederland. Door het Turkse rijbewijs niet inwisselbaar te achten tegen een Nederlands EU rijbewijs continueert Nederland de situatie van voor het aannemen van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en werpt Nederland dientengevolge geen nieuwe belemmering op en moet worden geconcludeerd dat het associatieverdrag geen grond biedt voor de inwisselbaarheid van een Turks rijbewijs tegen een EU rijbewijs in Nederland zonder dat de houder van het eerstgenoemde rijbewijs opnieuw de rijvaardigheid en geschiktheid aan moet tonen.
De eis dat uw man, om in aanmerking te komen voor een Nederlands rijbewijs, zijn rijvaardigheid en geschiktheid moet aantonen en aan de overige voorwaarden moet voldoen ter verkrijging van een Nederlands rijbewijs, zijn derhalve terecht en niet in strijd met het Associatieverdrag.
Hoogachtend,
> Ingrid Schuller
> Managementassistente sector AWW/ABJZ
> Hoofddirectie Juridische Zaken
geachte mevrouw De Vries
via de e-mail heeft u op 18 maart jl. gevraagd waarom uw man zijn Turkse rijbewijs niet kan omwisselen voor een Nederlands rijbewijs. U verwees daarbij naar het Associatieverdrag met Turkije.
In antwoord hierop bericht ik u als volgt. De Associatieraad heeft geen besluiten genomen met betrekking tot de inwisselbaarheid van EU en Turkse rijbewijzen. Door het Turkse rijbewijs niet inwisselbaar te achten tegen een Nederlands EU rijbewijs continueert Nederland de situatie van voor het aannemen van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en werpt Nederland dientengevolge geen nieuwe belemmering op. Het Associatieverdrag biedt geen grond voor de inwisselbaarheid van een Turks rijbewijs tegen een EU rijbewijs in Nederland zonder dat de houder van het eerstgenoemde rijbewijs opnieuw de rijvaardigheid en geschiktheid aan moet tonen. De eis dat uw man, om in aanmerking te komen voor een Nederlands rijbewijs, zijn rijvaardigheid en geschiktheid moet aantonen en aan de overige voorwaarden moet voldoen ter verkrijging van een Nederlands rijbewijs, zijn derhalve terecht en niet in strijd met het Associatieverdrag.
Deze conclusie is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Allereerst is bezien of de Associatieovereenkomst en de aanvullende protocollen een grond bevatten voor de gelijkstelling van het Turkse rijbewijs aan een rijbewijs van (één van) de lidstaten van de EU (waaronder Nederland) en het omwisselen van het Turkse rijbewijs tegen zo een rijbewijs.
In de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije komt de eventuele gelijkstelling van het Turkse rijbewijs aan een rijbewijs van (één van)de lidstaten van de EU of het omwisselen van het Turkse rijbewijs tegen zo een rijbewijs niet uitdrukkelijk aan de orde. Er is dus geen directe grond.
Vervolgens is bezien of de bepalingen over het vrij verkeer van werknemers in de Associatieovereenkomst een basis zouden kunnen bieden voor gelijkstelling van de rijbewijzen en het omwisselen ervan.
Hiervoor is vooral gekeken naar artikel 12 van de Associatieovereenkomst ("De overeenkomstsluitende partijen komen overeen zich te laten leiden door de artikelen [39 EG], [40 EG] en [41 EG], teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen."). Het gaat dan voornamelijk om artikel 45 lid 1 en 3 sub b VWEU (oud artikel 39 lid 1 en 3 sub b EG).
Allereerst is het voor de toepasselijkheid van deze bepaling van belang dat betrokkene werknemer is in de zin van het verdrag. Indien hier aan is voldaan, zou een zeer ruime uitleg van lid 3 sub b van bovenstaand artikel kunnen betekenen dat de niet-inwisselbaarheid van de rijbewijzen als een belemmering wordt gezien. Bijvoorbeeld doordat betrokkene niet of minder naar zijn werk kan komen of zijn werk kan uitvoeren. Hierbij moet worden aangetekend dat artikel 39 lid 3 EG expliciet aangeeft dat er uit hoofde van o.a. de openbare veiligheid en volksgezondheid beperkingen zijn toegestaan van de onder sub b van dat lid genoemde vrijheid. Verkeersveiligheid kan dus een gerechtvaardigde grond voor een beperking van dit lid opleveren.
Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof moeten deze bepalingen gezamenlijk zo worden geïnterpreteerd dat, zolang de Associatieraad geen specifieke besluiten heeft genomen op desbetreffend gebied, de regel geldt dat er geen nieuwe beperkende maatregelen mogen worden ingevoerd die het vrije verkeer van Turkse werknemers verder beperken dan de situatie van bij het sluiten van de associatieovereenkomst. De Associatieraad neemt zulke besluiten op grond van artikel 22 Associatieovereenkomst.
Hierbij zijn twee vragen relevant. Ten eerste dient te worden nagegaan of de Associatieraad tot op heden een dergelijk besluit heeft genomen met betrekking tot de inwisselbaarheid van een rijbewijs van (één van) de lidstaten van de EU en Turkse rijbewijzen. Ten tweede dient te worden bezien hoe de situatie was voor het aannemen van de Associatieovereenkomst en of het niet gelijkstellen en omwisselen van de rijbewijzen als nieuwe beperkende maatregel dient te worden gezien.
In antwoord op de eerste vraag wordt geconcludeerd dat de Associatieraad tot op heden geen besluit als bedoeld in art. 22 Associatieovereenkomst heeft genomen met betrekking tot de gelijkstelling of inwisselbaarheid van Turkse rijbewijzen en rijbewijzen van (één van) lidstaten van de EU.
In antwoord op de tweede vraag wordt gesteld dat Turkse rijbewijzen ook voor het sluiten van het Associatieverdrag niet inwisselbaar zijn geweest tegen een Nederlands rijbewijs onder minder strikte voorwaarden dan de huidige voorwaarden.
Uit het voorgaande volgt dat de Associatieovereenkomst geen grond biedt voor gelijkstelling van Turkse rijbewijzen aan rijbewijzen van (één van) lidstaten van de EU en inwisselbaarheid van de eerste tegen de laatste in Nederland. Door het Turkse rijbewijs niet inwisselbaar te achten tegen een Nederlands EU rijbewijs continueert Nederland de situatie van voor het aannemen van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en werpt Nederland dientengevolge geen nieuwe belemmering op en moet worden geconcludeerd dat het associatieverdrag geen grond biedt voor de inwisselbaarheid van een Turks rijbewijs tegen een EU rijbewijs in Nederland zonder dat de houder van het eerstgenoemde rijbewijs opnieuw de rijvaardigheid en geschiktheid aan moet tonen.
De eis dat uw man, om in aanmerking te komen voor een Nederlands rijbewijs, zijn rijvaardigheid en geschiktheid moet aantonen en aan de overige voorwaarden moet voldoen ter verkrijging van een Nederlands rijbewijs, zijn derhalve terecht en niet in strijd met het Associatieverdrag.
Hoogachtend,
> Ingrid Schuller
> Managementassistente sector AWW/ABJZ
> Hoofddirectie Juridische Zaken
Kankermedicijn kost vingerafdrukken
Amerikaanse douaniers hebben eind vorig jaar een man uit Singapore 4 uur vastgehouden omdat ze geen vingerafdrukken van hem konden nemen.
Nadat zij tenslotte ervan waren overtuigd dat de 62-jarige man geen bedreiging voor de staatsveiligheid zou vormen, mocht hij alsnog het land in.
Hem werd aangeraden voortaan een brief van zijn behandelend oncoloog bij zich te dragen. De man, patient A, gebruikte namelijk al meer dan 3 jaar capecitabine na een nasofarynxcarcinoom. Capecitabine is een voorlopervorm van 5-fluorouracil en heeft als voordeel dat het oraal kan worden ingenomen.
Het middel wordt ook wel voorgeschreven bij gemetastaseerde borst- en darmkanker, maar het heeft volgens het Farmacotherapeutisch kompas geen therapeutische voordelen ten opzichte van de standaardbehandeling.
Patient A was slachtoffer van een al eerder geconstateerde bijwerking van capecitabine: het geneesmiddel kan leiden tot chronische ontstekingen op de handen en voeten, waardoor soms de vingerafdrukken vervagen.
In 2007 meldden Spaanse onderzoekers het geval van een stewardess met borstkanker en het hand-voetsyndroom die in moeilijkheden kwam omdat er van haar geen vingerafdrukken konden worden genomen (J Clin Oncol. 2007; 25:1815-6); nu doen, in de Annals of Oncology (doi:10.1093/annonc/mdp278), artsen uit Singapore verslag van de lotgevallen van hun patient.
Bij patient A, met succes behandeld wegens uitgezaaid nasofarynxcarcinoom, werd in juli 2005 een onderhoudsbehandeling met capecitabine ingesteld.
Ook hij kreeg een lichte vorm van het hand-voetsyndroom. In december 2008 besloot hij familie in de VS op te zoeken, met het hierboven geschetste
ongemak als resultaat.
'Patienten die lange tijd capecitabine slikken, kunnen problemen krijgen met de identificatie via vingerafdrukken aan de grenzen, en moeten hiervoor gewaarschuwd worden', aldus Su-Pin Choo en collega's van het nationale kankercentrum in Singapore. 'Het is onduidelijk wanneer in de loop van de behandeling vingerafdrukken beginnen te vervagen, maar er zou wel eens een groeiend aantal patienten zoals onze patient kunnen zijn.' Naar de Spaanse stewardess verwijzen zij overigens niet.
En uit ervaring kan ik zeggen dat het klopt. Overigens zou ik het niemand aanraden om te misbruiken.
Dit artikel is mij toegestuurd door Jeroen Deurenberg die het in een medisch tijdschrift van zijn vader die arts is tegenkwam.
Nadat zij tenslotte ervan waren overtuigd dat de 62-jarige man geen bedreiging voor de staatsveiligheid zou vormen, mocht hij alsnog het land in.
Hem werd aangeraden voortaan een brief van zijn behandelend oncoloog bij zich te dragen. De man, patient A, gebruikte namelijk al meer dan 3 jaar capecitabine na een nasofarynxcarcinoom. Capecitabine is een voorlopervorm van 5-fluorouracil en heeft als voordeel dat het oraal kan worden ingenomen.
Het middel wordt ook wel voorgeschreven bij gemetastaseerde borst- en darmkanker, maar het heeft volgens het Farmacotherapeutisch kompas geen therapeutische voordelen ten opzichte van de standaardbehandeling.
Patient A was slachtoffer van een al eerder geconstateerde bijwerking van capecitabine: het geneesmiddel kan leiden tot chronische ontstekingen op de handen en voeten, waardoor soms de vingerafdrukken vervagen.
In 2007 meldden Spaanse onderzoekers het geval van een stewardess met borstkanker en het hand-voetsyndroom die in moeilijkheden kwam omdat er van haar geen vingerafdrukken konden worden genomen (J Clin Oncol. 2007; 25:1815-6); nu doen, in de Annals of Oncology (doi:10.1093/annonc/mdp278), artsen uit Singapore verslag van de lotgevallen van hun patient.
Bij patient A, met succes behandeld wegens uitgezaaid nasofarynxcarcinoom, werd in juli 2005 een onderhoudsbehandeling met capecitabine ingesteld.
Ook hij kreeg een lichte vorm van het hand-voetsyndroom. In december 2008 besloot hij familie in de VS op te zoeken, met het hierboven geschetste
ongemak als resultaat.
'Patienten die lange tijd capecitabine slikken, kunnen problemen krijgen met de identificatie via vingerafdrukken aan de grenzen, en moeten hiervoor gewaarschuwd worden', aldus Su-Pin Choo en collega's van het nationale kankercentrum in Singapore. 'Het is onduidelijk wanneer in de loop van de behandeling vingerafdrukken beginnen te vervagen, maar er zou wel eens een groeiend aantal patienten zoals onze patient kunnen zijn.' Naar de Spaanse stewardess verwijzen zij overigens niet.
En uit ervaring kan ik zeggen dat het klopt. Overigens zou ik het niemand aanraden om te misbruiken.
Dit artikel is mij toegestuurd door Jeroen Deurenberg die het in een medisch tijdschrift van zijn vader die arts is tegenkwam.
22 april 2010
Let op dat je altijd in gebreke stelt ook al is het voor de zekerheid (uitspraak)
LJN: BM1479, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 10/7327
Datum uitspraak: 16-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Nieuwe Wet dwangsom 1 oktober 2009 en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10 / 7327
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Kameroense nationaliteit, wonende te Barendrecht,
eiser,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse,
tegen:
de minister van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2008 aan eiser medegedeeld dat aan hem geen verblijfsvergunning zal worden verleend op grond van de afwikkeling nalatenschap.
1.2 Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3 Verweerder heeft bij besluit van 15 juni 2009 dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 17 juni 2009 tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4 Bij uitspraak van 23 december 2009 met nummer AWB 09/21963 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen.
1.5 Eisers hebben bij brief van 11 maart 2010 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar beroep ingesteld.
1.6 De rechtbank heeft bij brief van 12 maart 2010 verweerder, onder andere, verzocht aan te geven of de termijn waarbinnen een besluit dient te worden genomen is verstreken. Verweerder heeft hierop bij brief van 26 maart 2010 gereageerd.
2. Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4.A van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend vóór het tijdstip waarop afdeling 8.2.4.A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 15 januari 2010, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2 Ingevolge artikel 8:54 Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en,
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend na de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.7 Verweerder heeft bij brief van 26 maart 2010 aan de rechtbank medegedeeld dat de beslistermijn ingevolge artikel 7:10 Awb is overschreden. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat hij eiser heeft uitgenodigd voor een gehoor ten overstaan van een ambtelijke commissie op 13 april 2010. Hij zal na het gehoor zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar nemen.
2.8 Het beroep is gericht tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2009 (zaaknummer AWB 09/21963) opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van eiser van 12 december 2008.
2.9 Volgens vaste jurisprudentie geldt dat voor de bepaling van de termijn waarbinnen na een rechterlijke vernietiging opnieuw op het bezwaarschrift moet worden beslist is beginsel aangesloten kan worden van de Awb. De rechtbank stelt vast, zoals ook door verweerder is beaamd, dat de beslistermijn inmiddels is verstreken en dat verweerder nog geen beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen.
2.10 De rechtbank stelt voorts vast dat eiser geen ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb heeft overgelegd.
2.11 Bij brief van 11 maart 2009 heeft eiser medegedeeld dat hij verweerder niet opnieuw in gebreke heeft gesteld, aangezien dit gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 23 december 2009 niet meer nodig is.
2.12 De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser in deze aldus dat eiser betoogt dat er sprake is van een situatie waarbij redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb.
2.13 De rechtbank ziet echter in de onderhavige situatie, wanneer opnieuw beslist dient te worden op het bezwaar, geen grond voor het oordeel dat van eiser redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
2.14 Nu door de rechtbank is vastgesteld dat de vereiste ingebrekestelling ontbreekt en evenmin -gelet op het bepaalde in artikel 6:12, derde lid, van de Awb - is gebleken dat redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij verweerder in gebreke stelt, is op dit moment nog geen sprake van een situatie dat beroep kan worden ingesteld vanwege het in gebreke zijn van verweerder om tijdig een besluit op zijn bezwaar te nemen. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk.
2.15 De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter en op
in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Datum uitspraak: 16-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Nieuwe Wet dwangsom 1 oktober 2009 en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10 / 7327
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Kameroense nationaliteit, wonende te Barendrecht,
eiser,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse,
tegen:
de minister van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2008 aan eiser medegedeeld dat aan hem geen verblijfsvergunning zal worden verleend op grond van de afwikkeling nalatenschap.
1.2 Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3 Verweerder heeft bij besluit van 15 juni 2009 dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 17 juni 2009 tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4 Bij uitspraak van 23 december 2009 met nummer AWB 09/21963 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen.
1.5 Eisers hebben bij brief van 11 maart 2010 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar beroep ingesteld.
1.6 De rechtbank heeft bij brief van 12 maart 2010 verweerder, onder andere, verzocht aan te geven of de termijn waarbinnen een besluit dient te worden genomen is verstreken. Verweerder heeft hierop bij brief van 26 maart 2010 gereageerd.
2. Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4.A van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend vóór het tijdstip waarop afdeling 8.2.4.A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 15 januari 2010, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2 Ingevolge artikel 8:54 Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en,
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend na de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.7 Verweerder heeft bij brief van 26 maart 2010 aan de rechtbank medegedeeld dat de beslistermijn ingevolge artikel 7:10 Awb is overschreden. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat hij eiser heeft uitgenodigd voor een gehoor ten overstaan van een ambtelijke commissie op 13 april 2010. Hij zal na het gehoor zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar nemen.
2.8 Het beroep is gericht tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2009 (zaaknummer AWB 09/21963) opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van eiser van 12 december 2008.
2.9 Volgens vaste jurisprudentie geldt dat voor de bepaling van de termijn waarbinnen na een rechterlijke vernietiging opnieuw op het bezwaarschrift moet worden beslist is beginsel aangesloten kan worden van de Awb. De rechtbank stelt vast, zoals ook door verweerder is beaamd, dat de beslistermijn inmiddels is verstreken en dat verweerder nog geen beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen.
2.10 De rechtbank stelt voorts vast dat eiser geen ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb heeft overgelegd.
2.11 Bij brief van 11 maart 2009 heeft eiser medegedeeld dat hij verweerder niet opnieuw in gebreke heeft gesteld, aangezien dit gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 23 december 2009 niet meer nodig is.
2.12 De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser in deze aldus dat eiser betoogt dat er sprake is van een situatie waarbij redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb.
2.13 De rechtbank ziet echter in de onderhavige situatie, wanneer opnieuw beslist dient te worden op het bezwaar, geen grond voor het oordeel dat van eiser redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
2.14 Nu door de rechtbank is vastgesteld dat de vereiste ingebrekestelling ontbreekt en evenmin -gelet op het bepaalde in artikel 6:12, derde lid, van de Awb - is gebleken dat redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij verweerder in gebreke stelt, is op dit moment nog geen sprake van een situatie dat beroep kan worden ingesteld vanwege het in gebreke zijn van verweerder om tijdig een besluit op zijn bezwaar te nemen. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk.
2.15 De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter en op
in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Ongewenstverklaring Unieburger - Poolse groepsverkrachter (uitspraak MK)
LJN: BM1549, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats 's-Hertogenbosch , AWB 09/791
Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 19-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De vreemdeling is een Unieburger. Hij is in juni 2008 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens het medeplegen van verkrachting en diefstal met braak. In juli 2008 is hij ongewenst verklaard. Op grond van het gemeenschapsrecht is verweerder gehouden om te beoordelen of, naast het feit waarvoor eiser is veroordeeld, het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft bij zijn besluit tot ongewenstverklaring naast de hiervoor genoemde misdrijven tevens betrokken dat, blijkens het uittreksel van het Landelijke Strafregister van het Poolse ministerie van Justitie eiser in Polen meerdere malen veroordeeld is voor strafbare feiten die hij daar heeft gepleegd en dat hij nadien zijn criminele activiteiten in Nederland heeft voortgezet. Er is sprake van een lange reeks van delicten, oplopend in ernst. Daarbij heeft verweerder onder meer van belang kunnen achten dat de groepsverkrachting een ernstig en schokkerend zeden – en geweldsdelict betreft waarvan die dreiging die daarvan uitgaat voor zeer langere tijd actueel blijft. Tevens is van belang dat is gebleken dat eiser zich op 10 september 2005 schuldig heeft gemaakt aan groepsverkrachting en inbraak, maar eerst op 23 juli 2007 is aangehouden. Dat eiser na het plegen van het misdrijf op 10 september 2005 spijt heeft gekregen van zijn daden en zich bijvoorbeeld vrijwillig heeft gemeld bij de politie is aldus niet gebleken. Gelet op het voorgaande is derhalve, te rekenen vanaf het moment van aanhouding tot op heden, sprake van een relatief korte periode waaruit verweerder had moeten concluderen dat het persoonlijk gedrag van eiser na het plegen van de misdrijven en tijdens het verblijf in detentie in positieve zin is gewijzigd. Van dergelijke feiten en omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen feiten hebben voorgedaan die tot het oordeel leiden dat de actuele bedreiging die het gedrag van eiser voor de openbare orde vormt, is verdwenen of sterk is verminderd.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerders standpunt inzake de belangenafweging als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG de toetsing in rechte kan doorstaan. Beroep ongegrond.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 19-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De vreemdeling is een Unieburger. Hij is in juni 2008 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens het medeplegen van verkrachting en diefstal met braak. In juli 2008 is hij ongewenst verklaard. Op grond van het gemeenschapsrecht is verweerder gehouden om te beoordelen of, naast het feit waarvoor eiser is veroordeeld, het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft bij zijn besluit tot ongewenstverklaring naast de hiervoor genoemde misdrijven tevens betrokken dat, blijkens het uittreksel van het Landelijke Strafregister van het Poolse ministerie van Justitie eiser in Polen meerdere malen veroordeeld is voor strafbare feiten die hij daar heeft gepleegd en dat hij nadien zijn criminele activiteiten in Nederland heeft voortgezet. Er is sprake van een lange reeks van delicten, oplopend in ernst. Daarbij heeft verweerder onder meer van belang kunnen achten dat de groepsverkrachting een ernstig en schokkerend zeden – en geweldsdelict betreft waarvan die dreiging die daarvan uitgaat voor zeer langere tijd actueel blijft. Tevens is van belang dat is gebleken dat eiser zich op 10 september 2005 schuldig heeft gemaakt aan groepsverkrachting en inbraak, maar eerst op 23 juli 2007 is aangehouden. Dat eiser na het plegen van het misdrijf op 10 september 2005 spijt heeft gekregen van zijn daden en zich bijvoorbeeld vrijwillig heeft gemeld bij de politie is aldus niet gebleken. Gelet op het voorgaande is derhalve, te rekenen vanaf het moment van aanhouding tot op heden, sprake van een relatief korte periode waaruit verweerder had moeten concluderen dat het persoonlijk gedrag van eiser na het plegen van de misdrijven en tijdens het verblijf in detentie in positieve zin is gewijzigd. Van dergelijke feiten en omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen feiten hebben voorgedaan die tot het oordeel leiden dat de actuele bedreiging die het gedrag van eiser voor de openbare orde vormt, is verdwenen of sterk is verminderd.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerders standpunt inzake de belangenafweging als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG de toetsing in rechte kan doorstaan. Beroep ongegrond.
Bron: rechtspraak.nl
Freudiaanse verspreking van beslisambtenaar? (uitspraak) Een duurzame relatie is genoeg, hij hoeft niet exclusief te zijn.
LJN: BM1224, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 10/172, 10/4154 Print uitspraak
Datum uitspraak: 30-03-2010
Datum publicatie: 21-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Deugdelijk bewezen duurzame relatie
In geschil is de vraag of tussen eiser en referente sprake is van een “deugdelijk bewezen duurzame relatie” als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder in twijfel trekt dat eiser en referente een gezamenlijke huishouding voeren, oftewel samenwonen. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd op grond van welke bepalingen in het Vb 2000 of welke beleidsregel uit de Vreemdelingencirculaire 2000 verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser niet alleen aannemelijk dient te maken dat hij met referente een gemeenschappelijke huishouding voert en dus een duurzame relatie heeft maar ook dat hij met haar een exclusieve relatie heeft. In artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 wordt die eis niet gesteld, evenmin als in het hiervoor weergegeven beleid. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het van toepassing zijnde beleid niet heeft verwezen naar paragraaf B2/4.2 van de Vc 2000. Ook indien het bestreden besluit in die zin zou moeten worden begrepen dat verweerder stelt dat geen sprake is van een duurzame relatie is dat besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiser en referente staan op hetzelfde adres ingeschreven en ontvangen op dat adres ook post. Zij hebben een relatieverklaring ondertekend en een huurovereenkomst op beider naam overgelegd. Verder valt niet in te zien hoe eiser, anders dan met de overgelegde verklaringen van familieleden en bekenden, het bestaan van een duurzame relatie aannemelijk kan maken. Verweerder heeft zich ten onrechte beperkt tot de mededeling dat deze verklaringen afkomstig zijn uit niet-objectieve bron
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 30-03-2010
Datum publicatie: 21-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Deugdelijk bewezen duurzame relatie
In geschil is de vraag of tussen eiser en referente sprake is van een “deugdelijk bewezen duurzame relatie” als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder in twijfel trekt dat eiser en referente een gezamenlijke huishouding voeren, oftewel samenwonen. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd op grond van welke bepalingen in het Vb 2000 of welke beleidsregel uit de Vreemdelingencirculaire 2000 verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser niet alleen aannemelijk dient te maken dat hij met referente een gemeenschappelijke huishouding voert en dus een duurzame relatie heeft maar ook dat hij met haar een exclusieve relatie heeft. In artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 wordt die eis niet gesteld, evenmin als in het hiervoor weergegeven beleid. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het van toepassing zijnde beleid niet heeft verwezen naar paragraaf B2/4.2 van de Vc 2000. Ook indien het bestreden besluit in die zin zou moeten worden begrepen dat verweerder stelt dat geen sprake is van een duurzame relatie is dat besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiser en referente staan op hetzelfde adres ingeschreven en ontvangen op dat adres ook post. Zij hebben een relatieverklaring ondertekend en een huurovereenkomst op beider naam overgelegd. Verder valt niet in te zien hoe eiser, anders dan met de overgelegde verklaringen van familieleden en bekenden, het bestaan van een duurzame relatie aannemelijk kan maken. Verweerder heeft zich ten onrechte beperkt tot de mededeling dat deze verklaringen afkomstig zijn uit niet-objectieve bron
Bron: rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en een verklaring van verblijf als partner van een Unieburger (uitspraak)
LJN: BM1692, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 10/10610
Datum uitspraak: 08-04-2010
Datum publicatie: 21-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Bewaring en artikel 9 van de Vw 2000 en het EG-recht samenvatting Eiser heeft kort na zijn inbewaringstelling een verzoek ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Anders dan eiser stelt, genereert het (enkel indienen van) het verzoek geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verweerder was dan ook niet gehouden om een categoriewijziging naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 plaats te laten vinden. Ook is artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing. Het betoog dat eiser op die manier in een ongunstigere positie terecht kan komen dan een vreemdeling die een aanvraag om een nationale verblijfsvergunning heeft ingediend, onderkent niet dat zodra eiser heeft aangetoond dat hij als partner van een unieburger rechtmatig verblijf hier te lande geniet, de bewaring opgeheven dient te worden. Eiser heeft tot op heden evenwel niet aangetoond dat hij een duurzame relatie onderhoudt met een unieburger. Beroep ongegrond.
www.rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 08-04-2010
Datum publicatie: 21-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Bewaring en artikel 9 van de Vw 2000 en het EG-recht samenvatting Eiser heeft kort na zijn inbewaringstelling een verzoek ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Anders dan eiser stelt, genereert het (enkel indienen van) het verzoek geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verweerder was dan ook niet gehouden om een categoriewijziging naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 plaats te laten vinden. Ook is artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing. Het betoog dat eiser op die manier in een ongunstigere positie terecht kan komen dan een vreemdeling die een aanvraag om een nationale verblijfsvergunning heeft ingediend, onderkent niet dat zodra eiser heeft aangetoond dat hij als partner van een unieburger rechtmatig verblijf hier te lande geniet, de bewaring opgeheven dient te worden. Eiser heeft tot op heden evenwel niet aangetoond dat hij een duurzame relatie onderhoudt met een unieburger. Beroep ongegrond.
www.rechtspraak.nl
Geloofwaardigheid en de Definitierichtlijn. Hoe moet de Staatssecretaris toetsen (Raad van State)
LJN: BM1441, Raad van State , 200807306/1/V2
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Burundi / artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn / geloofwaardigheid asielrelaas / geloofwaardigheid identificerende gegevens
Uit de hiervoor onder 2.3.1. vermelde uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2009 en 15 januari 2010 volgt dat voor de beoordeling of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zich in het land, of in voorkomend geval het gebied, van waaruit hij afkomstig is, de uitzonderlijke situatie voordoet als in die uitspraken bedoeld, de geloofwaardigheid van de verklaringen omtrent de redenen waarom hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient en die geen verband houden met het beroep op de uitzonderlijke situatie, geen betekenis heeft. Bij die beoordeling komt uitsluitend betekenis toe aan de geloofwaardigheid van de de desbetreffende vreemdeling identificerende gegevens, zoals die over zijn herkomst uit het desbetreffende land of gebied. De vreemdeling heeft steeds volhard in haar verklaringen dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. De staatssecretaris heeft deze verklaringen over de haar identificerende gegevens niet uitdrukkelijk bestreden; hij is er bij de beoordeling van de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen ook van uitgegaan dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. Het betoog van de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, reeds omdat zij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd en haar verklaringen omtrent de redenen waarom zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient niet geloofwaardig zijn, faalt dan ook.
Uitspraak
200807306/1/V2.
Datum uitspraak: 9 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Justitie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 3 september 2008 in zaak nr. 08/10062 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de staatssecretaris bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State binnengekomen op 1 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling partijen medegedeeld dat de behandeling van de onderhavige zaak wordt aangehouden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) op de door de Afdeling (bij verwijzingsuitspraak van 12 oktober 2007 in zaak nr. 200702174/1; www.raadvanstate.nl) gestelde prejudiciële vragen over de betekenis van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (hierna: de richtlijn).
Bij arrest van 17 februari 2009 in zaak C-465/07 (www.curia.europa.eu), heeft het Hof voormelde vragen beantwoord.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 december 2009, en de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 januari 2010, schriftelijke uiteenzettingen gegeven en nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2.3. In zijn grief betoogt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in zijn besluitvorming geen juiste toets heeft aangelegd bij de beoordeling of de vreemdeling een geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling reeds geen geslaagd beroep kan doen op die bepaling, omdat haar asielrelaas ongeloofwaardig is, nu zij toerekenbaar geen documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft overgelegd en van haar relaas niet de vereiste positieve overtuigingskracht uitgaat.
Voorts betoogt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, de rechtbank heeft miskend dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn onder de reikwijdte van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 valt, omdat de bescherming die artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn biedt materieel niet verder gaat dan de bescherming die wordt geboden door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zoals uitgelegd in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM).
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2; www.raadvanstate.nl) kan uit punt 43 van voormeld arrest van het Hof van 17 februari 2009, gelezen in samenhang met de punten 35 tot en met 40, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het EVRM worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het EHRM gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008 (NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 25904/07, JV 2008/329) - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 januari 2010 in zaak nr. 200908528/1/V2; www.raadvanstate.nl) kan een vreemdeling aan artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn aanspraak op bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het door hem gestelde gewapend conflict in zijn land van herkomst ten tijde van de totstandkoming van het besluit dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat hij, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld.
2.3.2. In het besluit en het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling toerekenbaar geen documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft overgelegd en dat haar relaas, dat wil zeggen haar verklaringen omtrent de redenen waarom zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient, niet geloofwaardig is. Ten aanzien van de verklaringen omtrent die redenen heeft de staatssecretaris zich, voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat die niet geloofwaardig zijn, omdat de vreemdeling ter ondersteuning daarvan een tweetal documenten - een lidmaatschapskaart van de politieke partij Conseil National pour la Défense de la Démocratie en een arrestatiebevel - heeft overgelegd, waarvan niet aannemelijk is dat deze op haar persoon betrekking hebben en in haar verklaringen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Dit brengt met zich dat het beroep van de vreemdeling op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn faalt. Omdat de beoordeling die hij verricht in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn overeenkomt met die welke hij in het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 verricht, en de vreemdeling vanwege de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas geen geslaagd beroep kan doen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, kan zij reeds hierom evenmin een geslaagd beroep doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, aldus de staatssecretaris.
2.3.3. Uit de hiervoor onder 2.3.1. vermelde uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2009 en 15 januari 2010 volgt dat voor de beoordeling of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zich in het land, of in voorkomend geval het gebied, van waaruit hij afkomstig is, de uitzonderlijke situatie voordoet als in die uitspraken bedoeld, de geloofwaardigheid van de verklaringen omtrent de redenen waarom hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient en die geen verband houden met het beroep op de uitzonderlijke situatie, geen betekenis heeft. Bij die beoordeling komt uitsluitend betekenis toe aan de geloofwaardigheid van de de desbetreffende vreemdeling identificerende gegevens, zoals die over zijn herkomst uit het desbetreffende land of gebied.
2.3.4. De vreemdeling heeft steeds volhard in haar verklaringen dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. De staatssecretaris heeft deze verklaringen over de haar identificerende gegevens niet uitdrukkelijk bestreden; hij is er bij de beoordeling van de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen ook van uitgegaan dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. Het betoog van de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, reeds omdat zij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd en haar verklaringen omtrent de redenen waarom zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient niet geloofwaardig zijn, faalt dan ook.
2.3.5. De rechtbank heeft echter, door onder verwijzing naar de in de aangevallen uitspraak vermelde jurisprudentie tot het oordeel te komen dat, samengevat weergegeven, de toets die vereist is op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn niet gelijk is aan de toets aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, niet onderkend dat, zoals de Afdeling in de onder 2.3.1. vermelde uitspraken van 25 mei 2009 en 15 januari 2010 heeft overwogen, artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de door artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het EVRM worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het EHRM gegeven uitleg in voormeld arrest van 17 juli 2008 - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn.
De grief slaagt in zoverre.
2.4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 februari 2008 toetsen in het licht van hetgeen daartegen in eerste aanleg is aangevoerd, voor zover daarop, gegeven het vorenoverwogene, nog moet worden beslist.
2.4.1. De vreemdeling betoogt dat, samengevat weergegeven, de staatssecretaris zich in het besluit onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zij geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, nu hij zich daarin niet heeft uitgelaten over de vraag of zich in Burundi ten tijde van voor haar van belang de uitzonderlijke situatie voordeed waartegen die bepaling bescherming beoogt te bieden.
2.4.2. Uit hetgeen hiervoor onder 2.3.3. en 2.3.4. is overwogen, volgt dat het betoog van de vreemdeling slaagt. Het beroep is gegrond. Het besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
2.5. De Afdeling ziet in hetgeen de staatssecretaris en de vreemdeling in hun onderscheiden brieven van 21 december 2009 en 15 januari 2010 hebben aangevoerd aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschilbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2.5.1. De staatssecretaris heeft zich in de brief van 21 december 2009 onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Burundi van de minister van Buitenlandse Zaken van 6 maart 2009 en zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 17 maart 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 19 637, nr. 1258) op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 in Burundi geen sprake was van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in voormelde uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2009. De Afdeling leidt hieruit af dat de staatssecretaris zich thans op het standpunt stelt dat de vreemdeling, ongeacht de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas, geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, aangezien zich ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 in Burundi niet de uitzonderlijke situatie voordeed waartegen die bepaling bescherming biedt.
2.5.2. De vreemdeling heeft zich in haar brief van 15 januari 2010 op het standpunt gesteld dat ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 zich in Burundi vorenbedoelde uitzonderlijke situatie wel voordeed. Zij heeft hiertoe twee artikelen van de British Broadcasting Corporation Monitoring Africa van 1 maart 2008 en 24 juli 2008, twee artikelen van Reuters News van 26 februari 2008 en 1 maart 2008 en een document van de Immigration and Refugee Board of Canada van 3 maart 2008 overgelegd en daarnaast gewezen op informatie van het United States Department of State over de situatie in Burundi in 2008.
2.5.3. In eerdere uitspraken (de uitspraken van 15 juli 2009 in zaak nr. 200805874/1/V2, van 20 juli 2009 in zaak nr. 200801934/1/V2 en van 26 augustus 2009 in zaak nr. 200808648/1/V2; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de desbetreffende vreemdelingen met de stukken over de veiligheidssituatie in Burundi die zij ter staving van hun beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn hebben overgelegd niet aannemelijk hebben gemaakt dat ten tijde voor hen van belang de mate van willekeurig geweld in het kader van het door die vreemdelingen gestelde gewapend conflict in Burundi dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden aan te nemen dat zij, louter door hun aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liepen op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. De in deze zaak door de staatssecretaris en de vreemdeling overgelegde stukken bevatten geen informatie die grond biedt voor het oordeel dat zich in Burundi ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 deze uitzonderlijke situatie wel voordeed.
Aangezien uit de hiervoor onder 2.5.1. en 2.5.2. vermelde stukken evenmin blijkt dat vorenbedoelde uitzonderlijke situatie zich in Burundi thans wel voordoet, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.7. De staatssecretaris, thans de minister van Justitie, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 3 september 2008 in zaak nr. 08/10062;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 26 februari 2008, met kenmerk 0703-20-0204;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VII. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.127,00 (zegge: elfhonderdzevenentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Burundi / artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn / geloofwaardigheid asielrelaas / geloofwaardigheid identificerende gegevens
Uit de hiervoor onder 2.3.1. vermelde uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2009 en 15 januari 2010 volgt dat voor de beoordeling of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zich in het land, of in voorkomend geval het gebied, van waaruit hij afkomstig is, de uitzonderlijke situatie voordoet als in die uitspraken bedoeld, de geloofwaardigheid van de verklaringen omtrent de redenen waarom hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient en die geen verband houden met het beroep op de uitzonderlijke situatie, geen betekenis heeft. Bij die beoordeling komt uitsluitend betekenis toe aan de geloofwaardigheid van de de desbetreffende vreemdeling identificerende gegevens, zoals die over zijn herkomst uit het desbetreffende land of gebied. De vreemdeling heeft steeds volhard in haar verklaringen dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. De staatssecretaris heeft deze verklaringen over de haar identificerende gegevens niet uitdrukkelijk bestreden; hij is er bij de beoordeling van de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen ook van uitgegaan dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. Het betoog van de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, reeds omdat zij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd en haar verklaringen omtrent de redenen waarom zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient niet geloofwaardig zijn, faalt dan ook.
Uitspraak
200807306/1/V2.
Datum uitspraak: 9 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Justitie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 3 september 2008 in zaak nr. 08/10062 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de staatssecretaris bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State binnengekomen op 1 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling partijen medegedeeld dat de behandeling van de onderhavige zaak wordt aangehouden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) op de door de Afdeling (bij verwijzingsuitspraak van 12 oktober 2007 in zaak nr. 200702174/1; www.raadvanstate.nl) gestelde prejudiciële vragen over de betekenis van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (hierna: de richtlijn).
Bij arrest van 17 februari 2009 in zaak C-465/07 (www.curia.europa.eu), heeft het Hof voormelde vragen beantwoord.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 december 2009, en de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 januari 2010, schriftelijke uiteenzettingen gegeven en nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2.3. In zijn grief betoogt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in zijn besluitvorming geen juiste toets heeft aangelegd bij de beoordeling of de vreemdeling een geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling reeds geen geslaagd beroep kan doen op die bepaling, omdat haar asielrelaas ongeloofwaardig is, nu zij toerekenbaar geen documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft overgelegd en van haar relaas niet de vereiste positieve overtuigingskracht uitgaat.
Voorts betoogt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, de rechtbank heeft miskend dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn onder de reikwijdte van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 valt, omdat de bescherming die artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn biedt materieel niet verder gaat dan de bescherming die wordt geboden door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zoals uitgelegd in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM).
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2; www.raadvanstate.nl) kan uit punt 43 van voormeld arrest van het Hof van 17 februari 2009, gelezen in samenhang met de punten 35 tot en met 40, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het EVRM worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het EHRM gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008 (NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 25904/07, JV 2008/329) - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 januari 2010 in zaak nr. 200908528/1/V2; www.raadvanstate.nl) kan een vreemdeling aan artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn aanspraak op bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het door hem gestelde gewapend conflict in zijn land van herkomst ten tijde van de totstandkoming van het besluit dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat hij, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld.
2.3.2. In het besluit en het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling toerekenbaar geen documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft overgelegd en dat haar relaas, dat wil zeggen haar verklaringen omtrent de redenen waarom zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient, niet geloofwaardig is. Ten aanzien van de verklaringen omtrent die redenen heeft de staatssecretaris zich, voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat die niet geloofwaardig zijn, omdat de vreemdeling ter ondersteuning daarvan een tweetal documenten - een lidmaatschapskaart van de politieke partij Conseil National pour la Défense de la Démocratie en een arrestatiebevel - heeft overgelegd, waarvan niet aannemelijk is dat deze op haar persoon betrekking hebben en in haar verklaringen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Dit brengt met zich dat het beroep van de vreemdeling op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn faalt. Omdat de beoordeling die hij verricht in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn overeenkomt met die welke hij in het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 verricht, en de vreemdeling vanwege de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas geen geslaagd beroep kan doen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, kan zij reeds hierom evenmin een geslaagd beroep doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, aldus de staatssecretaris.
2.3.3. Uit de hiervoor onder 2.3.1. vermelde uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2009 en 15 januari 2010 volgt dat voor de beoordeling of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zich in het land, of in voorkomend geval het gebied, van waaruit hij afkomstig is, de uitzonderlijke situatie voordoet als in die uitspraken bedoeld, de geloofwaardigheid van de verklaringen omtrent de redenen waarom hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient en die geen verband houden met het beroep op de uitzonderlijke situatie, geen betekenis heeft. Bij die beoordeling komt uitsluitend betekenis toe aan de geloofwaardigheid van de de desbetreffende vreemdeling identificerende gegevens, zoals die over zijn herkomst uit het desbetreffende land of gebied.
2.3.4. De vreemdeling heeft steeds volhard in haar verklaringen dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. De staatssecretaris heeft deze verklaringen over de haar identificerende gegevens niet uitdrukkelijk bestreden; hij is er bij de beoordeling van de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen ook van uitgegaan dat zij [de vreemdeling] is, afkomstig uit Burundi. Het betoog van de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, reeds omdat zij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd en haar verklaringen omtrent de redenen waarom zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 indient niet geloofwaardig zijn, faalt dan ook.
2.3.5. De rechtbank heeft echter, door onder verwijzing naar de in de aangevallen uitspraak vermelde jurisprudentie tot het oordeel te komen dat, samengevat weergegeven, de toets die vereist is op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn niet gelijk is aan de toets aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, niet onderkend dat, zoals de Afdeling in de onder 2.3.1. vermelde uitspraken van 25 mei 2009 en 15 januari 2010 heeft overwogen, artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de door artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het EVRM worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het EHRM gegeven uitleg in voormeld arrest van 17 juli 2008 - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn.
De grief slaagt in zoverre.
2.4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 februari 2008 toetsen in het licht van hetgeen daartegen in eerste aanleg is aangevoerd, voor zover daarop, gegeven het vorenoverwogene, nog moet worden beslist.
2.4.1. De vreemdeling betoogt dat, samengevat weergegeven, de staatssecretaris zich in het besluit onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zij geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, nu hij zich daarin niet heeft uitgelaten over de vraag of zich in Burundi ten tijde van voor haar van belang de uitzonderlijke situatie voordeed waartegen die bepaling bescherming beoogt te bieden.
2.4.2. Uit hetgeen hiervoor onder 2.3.3. en 2.3.4. is overwogen, volgt dat het betoog van de vreemdeling slaagt. Het beroep is gegrond. Het besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
2.5. De Afdeling ziet in hetgeen de staatssecretaris en de vreemdeling in hun onderscheiden brieven van 21 december 2009 en 15 januari 2010 hebben aangevoerd aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschilbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2.5.1. De staatssecretaris heeft zich in de brief van 21 december 2009 onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Burundi van de minister van Buitenlandse Zaken van 6 maart 2009 en zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 17 maart 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 19 637, nr. 1258) op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 in Burundi geen sprake was van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in voormelde uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2009. De Afdeling leidt hieruit af dat de staatssecretaris zich thans op het standpunt stelt dat de vreemdeling, ongeacht de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas, geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, aangezien zich ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 in Burundi niet de uitzonderlijke situatie voordeed waartegen die bepaling bescherming biedt.
2.5.2. De vreemdeling heeft zich in haar brief van 15 januari 2010 op het standpunt gesteld dat ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 zich in Burundi vorenbedoelde uitzonderlijke situatie wel voordeed. Zij heeft hiertoe twee artikelen van de British Broadcasting Corporation Monitoring Africa van 1 maart 2008 en 24 juli 2008, twee artikelen van Reuters News van 26 februari 2008 en 1 maart 2008 en een document van de Immigration and Refugee Board of Canada van 3 maart 2008 overgelegd en daarnaast gewezen op informatie van het United States Department of State over de situatie in Burundi in 2008.
2.5.3. In eerdere uitspraken (de uitspraken van 15 juli 2009 in zaak nr. 200805874/1/V2, van 20 juli 2009 in zaak nr. 200801934/1/V2 en van 26 augustus 2009 in zaak nr. 200808648/1/V2; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de desbetreffende vreemdelingen met de stukken over de veiligheidssituatie in Burundi die zij ter staving van hun beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn hebben overgelegd niet aannemelijk hebben gemaakt dat ten tijde voor hen van belang de mate van willekeurig geweld in het kader van het door die vreemdelingen gestelde gewapend conflict in Burundi dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden aan te nemen dat zij, louter door hun aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liepen op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. De in deze zaak door de staatssecretaris en de vreemdeling overgelegde stukken bevatten geen informatie die grond biedt voor het oordeel dat zich in Burundi ten tijde van het besluit van 26 februari 2008 deze uitzonderlijke situatie wel voordeed.
Aangezien uit de hiervoor onder 2.5.1. en 2.5.2. vermelde stukken evenmin blijkt dat vorenbedoelde uitzonderlijke situatie zich in Burundi thans wel voordoet, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.7. De staatssecretaris, thans de minister van Justitie, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 3 september 2008 in zaak nr. 08/10062;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 26 februari 2008, met kenmerk 0703-20-0204;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VII. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.127,00 (zegge: elfhonderdzevenentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Raad van State stelt prejudiciële vraag over het intrekken van een verblijfsvergunning van een Turk in het licht van het Associatiebesluit (uitpsraak)
LJN: BM1459, Raad van State , 200905702/1/V3
Datum uitspraak: 13-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Prej / associatiebesluit 1/80 / intrekking verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht
Staat artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, mede gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, eraan in de weg dat, in een situatie waarin geen sprake is van frauduleuze handelingen, de bevoegde nationale autoriteiten na het verstrijken van de termijn van een jaar van voormeld artikel 6, eerste lid, eerste streepje, de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken vanaf het tijdstip dat niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van de verblijfsvergunning?
Bron: rechtspraak.nl
In vergelijkbare zaken kan je dus aanhouding verzoeken.
Datum uitspraak: 13-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Prej / associatiebesluit 1/80 / intrekking verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht
Staat artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, mede gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, eraan in de weg dat, in een situatie waarin geen sprake is van frauduleuze handelingen, de bevoegde nationale autoriteiten na het verstrijken van de termijn van een jaar van voormeld artikel 6, eerste lid, eerste streepje, de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken vanaf het tijdstip dat niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van de verblijfsvergunning?
Bron: rechtspraak.nl
In vergelijkbare zaken kan je dus aanhouding verzoeken.
Alleenstaande vrouwen geen speciale groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen (uitspraak)
LJN: BM1474, Raad van State , 200908661/1/V2
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Somalië / alleenstaande vrouwen / bescherming clan / geen groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen / 3 EVRM
Uit het ambtsbericht kan worden afgeleid dat de situatie van alleenstaande vrouwen in Somalië zorgelijk is en dat zij te lijden hebben onder de slechte veiligheidssituatie. Daaruit blijkt echter ook dat alleenstaande vrouwen bescherming kunnen krijgen van hun clan. Hoewel in het ambtsbericht tevens wordt vermeld dat de mogelijkheid tot clanbescherming in de verslagperiode is afgenomen of zelfs verdwenen, volgt daaruit niet dat alleenstaande vrouwen in Somalië systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen en de vreemdeling reeds vanwege het behoren tot deze groep aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling en op die grond aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aanspraak op bescherming kan ontlenen. Het in beroep aangevoerde biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het in het besluit van 21 oktober 2008 besloten liggende standpunt - dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoort tot een groep, als vorenbedoeld - de toetsing in rechte niet kan doorstaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De in het eerste deel van de grief vervatte klacht is derhalve terecht voorgedragen, maar voor vernietiging van de aangevallen uitspraak bestaat, gelet op het volgende, geen aanleiding.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Somalië / alleenstaande vrouwen / bescherming clan / geen groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen / 3 EVRM
Uit het ambtsbericht kan worden afgeleid dat de situatie van alleenstaande vrouwen in Somalië zorgelijk is en dat zij te lijden hebben onder de slechte veiligheidssituatie. Daaruit blijkt echter ook dat alleenstaande vrouwen bescherming kunnen krijgen van hun clan. Hoewel in het ambtsbericht tevens wordt vermeld dat de mogelijkheid tot clanbescherming in de verslagperiode is afgenomen of zelfs verdwenen, volgt daaruit niet dat alleenstaande vrouwen in Somalië systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen en de vreemdeling reeds vanwege het behoren tot deze groep aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling en op die grond aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aanspraak op bescherming kan ontlenen. Het in beroep aangevoerde biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het in het besluit van 21 oktober 2008 besloten liggende standpunt - dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoort tot een groep, als vorenbedoeld - de toetsing in rechte niet kan doorstaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De in het eerste deel van de grief vervatte klacht is derhalve terecht voorgedragen, maar voor vernietiging van de aangevallen uitspraak bestaat, gelet op het volgende, geen aanleiding.
Bron: rechtspraak.nl
IND beveiligers uitgezet!
Op donderdag 15 april hebben de vakbondsbestuurders van De Unie, FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond mogelijke acties besproken bij de IND (Immigratie- en Naturalisatie Dienst). Een actie omdat als gevolg van een contractswisseling, de beveiligers van Securitas die bij de IND werken niet door Group 4 Securicor worden overgenomen. Deze ervaren en dus duurdere beveiligers raken hun baan kwijt en worden ingeruild voor jongere, onervaren beveiligers. De vakbonden vinden dit onacceptabel. Goed opgeleide, zeer gemotiveerde en ervaren IND beveiligers worden uitgezet!
27 april actiedag
De drie vakbonden willen het woord “onacceptabel” kracht bijzetten door op dinsdag 27 april, van 08.00 tot 13.30 uur, een ludieke actie te organiseren aan de poort van het IND aanmeldcentrum in Ter Apel. Wat we gaan doen? Dat hoort u midden volgende week! We gaan uiteraard geen problemen veroorzaken maar juist een groot probleem aan de orde stellen! Samen met de betrokken Securitas beveiligers zullen wij iedereen die maar het horen wil, vertellen waarom de maat vol is in de Particuliere Beveiliging en wáár vakbonden de oplossing zien!
Zet deze dag als particulier beveiliger alvast met hoofdletters vast je agenda en kom op 27 april naar Ter Apel. De vakbonden willen zoveel mogelijk beveiligers op de been brengen en voorkomen dat de betrokken Securitas beveiligers werkloos worden en in de WW belanden. Vandaag zijn de beveiligers van Securitas bij de IND aan de beurt, morgen wellicht beveiligers op andere objecten die van werkgever wisselen!
Werknemers niet langer de dupe van negatieve prijsspiraal
Het is tijd voor een stevig signaal! Niet alleen aan de werkgevers maar óók naar de opdrachtgevers. De steeds lagere prijzen die zij betalen, gaan ten koste van arbeidsplaatsen en arbeidsvoorwaarden. Dit zal moeten veranderen!
Verdere informatie wordt midden volgende week op de websites van de drie bonden geplaatst. Houd onze webpagina www.unie.nl/beveiliging daarom scherp in de gaten. Als uw e-mailadres bij ons bekend is, krijgt u al onze berichten via de e-mail toegestuurd.
Maarten Hoelscher
Belangenbehartiger
Bron: http://www.unie.nl/cms/publish/content/showpage.asp?pageid=17240
Ook voor allochtonen: Stichting Leendert Vriel wil nieuwe groepen bereiken
ENSCHEDE - Veel allochtonen weten niet welke mogelijkheden er zijn voor hulp bij terminaal zieken. Daarom is er in Enschede een project uitgevoerd om terminaal ziek zijn bespreekbaar te maken en duidelijk te maken dat de Stichting Leendert Vriel hulp kan bieden in deze moeilijke tijd. Enschede is de eerste stad in Nederland die de resultaten bekend heeft gemaakt. "En we gaan ook met dit project door", aldus Margreet van der Meer, coördinator van Leendert Vriel.
Margreet van der Meer (staand) en Hacer
Bircan. "Ons eerste doel was om
palliatieve terminale zorg bespreekbaar
te maken." Foto: robert hoetink
"Het Landelijk Steunpunt voor Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg heeft Enschede samen met Rotterdam uitgekozen als steden waar een pilotproject op dit gebied is uitgevoerd", vertelt Van der Meer. "Het Steunpunt signaleerde dat allochtonen nauwelijks hulpvragen hadden ingediend voor ondersteuning en wilde uitzoeken wat hiervoor de redenen zijn. Rotterdam is uitgekozen als grote stad en werd er vooral gekeken naar de Marokkaanse gemeenschap. Enschede is een provinciestad, hier is de palliatieve terminale zorg door vrijwilligers in het verleden begonnen en het blijkt dat nieuwe initiatieven in onze stad goed aanslaan. Wij hebben ons gefocust op de Turkse en Syrisch Orthodoxe mensen, omdat zij de grootste groep allochtonen vormen in Enschede. Er is een onderzoek uitgevoerd en daar kwam uit dat als we deze groep willen bereiken en er een Turkse coördinator moet komen, er voorlichtingsmateriaal in het Turks beschikbaar moet zijn, er een divers samengesteld vrijwilligersbestand moet komen en er vooral veel voorlichting moet komen. Ons doel is dat Leendert Vriel bekender wordt, dat mensen op de hoogte zijn van de hulp die wij kunnen bieden. En om de allochtone doelgroep te bereiken moeten wij een stapje extra doen."
Hacer Bircan heeft het project verder in Enschede uitgevoerd. Zij is in gesprek gegaan met allerlei organisaties die met allochtonen van doen hebben. "Er is een groot verschil hoe Nederlanders en allochtonen de terminale fase beleven. In de Turkse cultuur vertel je niet aan een terminaal zieke dat hij of zij nog maar een aantal weken te leven heeft. Daarmee ontneem je de zieke hoop. In Nederland is het zo dat een arts verplicht is om te vertellen hoe de vlag erbij hangt. Dit zorgt voor heel moeilijke situaties. Want in veel gevallen spreekt de eerste generatie slecht Nederlands en moet een zoon of dochter tolken. Zij kunnen dan hun vader of moeder niet de boodschap van de arts doorgeven, want zoiets zeg je niet. Ons eerste doel was de om via voorlichting dit onderwerp bespreekbaar te maken. Dat hebben we gedaan via een dvd waarin moeilijke situaties worden nagespeeld. Er komen dan veel reacties los. Ook leggen we uit wat de stichting Leendert Vriel kan betekenen. En dan hoor je wel dat mensen graag de informatie eerder hadden gehad, dan had vader wel thuis verzorgd kunnen blijven. Ik denk ook aan vrouw die heel graag iemand als klankbord zou hebben gehad. Ze moest zich groot houden ten opzichte van haar man, kinderen en omgeving. Bij een vrijwilliger had ze dan haar emoties kunnen uiten."
Inmiddels heeft één Syrisch Orthodox gezin gebruik gemaakt van Leendert Vriel. Van der Meer: "In eerste instantie vond de omgeving het maar raar, maar al snel werd ingezien hoe grote steun de vrijwilliger voor het gezin was. Dit gezin is een goede ambassadeur voor ons. Ik verwacht ook dat we nu meer hulpvragen van allochtonen krijgen. Al is het ons echt niet om een stijging van hulpvragen te doen, maar is het vooral van belang dat mensen weten dat de stichting Leendert Vriel er is en wat zij voor mensen kan betekenen."
bron: http://www.deweekkrant.nl/artikel/2010/april/21/ook_voor_allochtonen_stichting_leendert_vriel_wil
Margreet van der Meer (staand) en Hacer
Bircan. "Ons eerste doel was om
palliatieve terminale zorg bespreekbaar
te maken." Foto: robert hoetink
"Het Landelijk Steunpunt voor Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg heeft Enschede samen met Rotterdam uitgekozen als steden waar een pilotproject op dit gebied is uitgevoerd", vertelt Van der Meer. "Het Steunpunt signaleerde dat allochtonen nauwelijks hulpvragen hadden ingediend voor ondersteuning en wilde uitzoeken wat hiervoor de redenen zijn. Rotterdam is uitgekozen als grote stad en werd er vooral gekeken naar de Marokkaanse gemeenschap. Enschede is een provinciestad, hier is de palliatieve terminale zorg door vrijwilligers in het verleden begonnen en het blijkt dat nieuwe initiatieven in onze stad goed aanslaan. Wij hebben ons gefocust op de Turkse en Syrisch Orthodoxe mensen, omdat zij de grootste groep allochtonen vormen in Enschede. Er is een onderzoek uitgevoerd en daar kwam uit dat als we deze groep willen bereiken en er een Turkse coördinator moet komen, er voorlichtingsmateriaal in het Turks beschikbaar moet zijn, er een divers samengesteld vrijwilligersbestand moet komen en er vooral veel voorlichting moet komen. Ons doel is dat Leendert Vriel bekender wordt, dat mensen op de hoogte zijn van de hulp die wij kunnen bieden. En om de allochtone doelgroep te bereiken moeten wij een stapje extra doen."
Hacer Bircan heeft het project verder in Enschede uitgevoerd. Zij is in gesprek gegaan met allerlei organisaties die met allochtonen van doen hebben. "Er is een groot verschil hoe Nederlanders en allochtonen de terminale fase beleven. In de Turkse cultuur vertel je niet aan een terminaal zieke dat hij of zij nog maar een aantal weken te leven heeft. Daarmee ontneem je de zieke hoop. In Nederland is het zo dat een arts verplicht is om te vertellen hoe de vlag erbij hangt. Dit zorgt voor heel moeilijke situaties. Want in veel gevallen spreekt de eerste generatie slecht Nederlands en moet een zoon of dochter tolken. Zij kunnen dan hun vader of moeder niet de boodschap van de arts doorgeven, want zoiets zeg je niet. Ons eerste doel was de om via voorlichting dit onderwerp bespreekbaar te maken. Dat hebben we gedaan via een dvd waarin moeilijke situaties worden nagespeeld. Er komen dan veel reacties los. Ook leggen we uit wat de stichting Leendert Vriel kan betekenen. En dan hoor je wel dat mensen graag de informatie eerder hadden gehad, dan had vader wel thuis verzorgd kunnen blijven. Ik denk ook aan vrouw die heel graag iemand als klankbord zou hebben gehad. Ze moest zich groot houden ten opzichte van haar man, kinderen en omgeving. Bij een vrijwilliger had ze dan haar emoties kunnen uiten."
Inmiddels heeft één Syrisch Orthodox gezin gebruik gemaakt van Leendert Vriel. Van der Meer: "In eerste instantie vond de omgeving het maar raar, maar al snel werd ingezien hoe grote steun de vrijwilliger voor het gezin was. Dit gezin is een goede ambassadeur voor ons. Ik verwacht ook dat we nu meer hulpvragen van allochtonen krijgen. Al is het ons echt niet om een stijging van hulpvragen te doen, maar is het vooral van belang dat mensen weten dat de stichting Leendert Vriel er is en wat zij voor mensen kan betekenen."
bron: http://www.deweekkrant.nl/artikel/2010/april/21/ook_voor_allochtonen_stichting_leendert_vriel_wil
Hirsch Ballin verwerpt kritiek op 'inhumaan asielbeleid'
Gemeenten en minister Ernst Hirsch Ballin (CDA, Justitie) blijven ruziën over de noodopvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Verschillende wethouders zijn van mening dat de minister er een ‘inhumaan beleid’ op nahoudt, maar Hirsch Ballin wijst deze kritiek van de hand.
In interview met dagblad Trouw gaat Hirsch Ballin uitgebreid in op de verwijten van de gemeenten.
'Lekker makkelijk'
Sinds 1 januari zijn gemeenten verplicht hun noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers te sluiten, maar veel wethouders weigeren hieraan gehoor te geven.
‘Hirsch Ballin vindt dat we de mensen die we op de stoep krijgen, moeten laten barsten. Lekker makkelijk, hij hoeft zich niet over de humaniteit en de veiligheid in de stad te bekommeren,’ zo luidde de kritiek. De minister zou mensen op straat ‘laten creperen’.
Niet inhumaan
Ernst Hirsch Ballin noemt die kritiek zwaar overdreven. Volgens hem is de regeling om noodopvang te sluiten helemaal niet inhumaan, zoals gemeenten beweren.
‘Veel afgewezen asielzoekers hebben de boodschap begrepen en zijn vertrokken. Een beperkt aantal bleef bij de gemeenten aankloppen. Tegen die gemeenten hebben we toen gezegd: "Als mensen zich melden, neem dan alstublieft contact op met Justitie. Dan kunnen we per persoon of gezin bekijken wat er aan de hand is, wat we met hen kunnen doen".’
Lot
De asielzoekers om wie het gaat, hoeven in hun thuisland niet te vrezen voor sancties of straffen. Er wordt dan ook een vals beeld gecreëerd, alsof er zomaar mensen worden teruggestuurd, aldus Hirsch Ballin.
Bovendien worden ze niet aan hun lot overgelaten, ook al zijn ze uitgeprocedeerd. ‘De goede reactie van een gemeente is dan – misschien een nacht onderdak bieden, daar wil ik buiten blijven – om contact op te nemen met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Tenslotte krijgt iemand alle soorten van hulp; ze worden echt niet aan hun lot overgelaten.’
Bron: http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Politiek/263577/Hirsch-Ballin-verwerpt-kritiek-op-inhumaan-asielbeleid.htm
In interview met dagblad Trouw gaat Hirsch Ballin uitgebreid in op de verwijten van de gemeenten.
'Lekker makkelijk'
Sinds 1 januari zijn gemeenten verplicht hun noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers te sluiten, maar veel wethouders weigeren hieraan gehoor te geven.
‘Hirsch Ballin vindt dat we de mensen die we op de stoep krijgen, moeten laten barsten. Lekker makkelijk, hij hoeft zich niet over de humaniteit en de veiligheid in de stad te bekommeren,’ zo luidde de kritiek. De minister zou mensen op straat ‘laten creperen’.
Niet inhumaan
Ernst Hirsch Ballin noemt die kritiek zwaar overdreven. Volgens hem is de regeling om noodopvang te sluiten helemaal niet inhumaan, zoals gemeenten beweren.
‘Veel afgewezen asielzoekers hebben de boodschap begrepen en zijn vertrokken. Een beperkt aantal bleef bij de gemeenten aankloppen. Tegen die gemeenten hebben we toen gezegd: "Als mensen zich melden, neem dan alstublieft contact op met Justitie. Dan kunnen we per persoon of gezin bekijken wat er aan de hand is, wat we met hen kunnen doen".’
Lot
De asielzoekers om wie het gaat, hoeven in hun thuisland niet te vrezen voor sancties of straffen. Er wordt dan ook een vals beeld gecreëerd, alsof er zomaar mensen worden teruggestuurd, aldus Hirsch Ballin.
Bovendien worden ze niet aan hun lot overgelaten, ook al zijn ze uitgeprocedeerd. ‘De goede reactie van een gemeente is dan – misschien een nacht onderdak bieden, daar wil ik buiten blijven – om contact op te nemen met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Tenslotte krijgt iemand alle soorten van hulp; ze worden echt niet aan hun lot overgelaten.’
Bron: http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Politiek/263577/Hirsch-Ballin-verwerpt-kritiek-op-inhumaan-asielbeleid.htm
Problemen met Indiase geboorteaktes zonder naam. Hoe kan je dan in Nederland toch trouwen?
Op Linkedin manage ik de groep Vreemdelingenrecht. Hier stelde Heleen Snieders Immigration Manager at KPMG Meijburg & Co de volgende vraag:
"Cliente is geboren in India, heeft rechtmatig verblijf in NL als KM en wil, in Nederland, gaan trouwen met haar NL partner. Zij moet nu dus een gelegaliseerde geboorte akte overleggen bij de gemeente; zij heeft deze Indiase akte, voorzien van Apostille Stempel aan de gemeente overhandigd.
Gemeente accepteert deze akte niet omdat haar naam er niet op is vermeld (hetgeen niet ongebruikelijk is in India omdat het kind vaak pas later een naam krijgt). Zolang de geboorte niet met akte is geregistreerd kan het huwelijk niet in Nederland worden voltrokken.
Wie heeft ervaring met dergelijke situaties en wie heeft bruikbare tips?
Kan de gemeente op andere manier gedwongen worden om de geboorte akte te accepteren of om te accepteren dat er géén geboorte akte is?
Zou een 'affidavit' in de plaats van een geboorte akte kunnen komen? "
Marcel Reurs van Everaert Advocaten in Amsterdam antwoordt:
"Dit komt vaak voor. Mijn ervaring is dat het met een affidavit is opgelost. Dat moet in India, bij de bs aldaar. Of het zo kan hangt overigens wel af van de locale regelgeving van de betreffende deelstaat. Sommige deelstaten kennen het zgn. 'Late Name Insertion" systeem. Dan kan het volgens mij niet met een affidavit.
Alsjeblieft geen late entry laten vragen, maar of een "Late Name Insertion" mogelijk is: als zij al een geboorteakte heeft en ze vraagt om een late entry, dan krijgt ze een nieuwe registratie en de geboorte kun je maar 1 x registreren. De late entry geboorteakte zou dan wel eens niet door de gemeente kunnen worden geaccepteerd (zeker omdat ze al langs is geweest met de oude akte). Bij "Late Name Insertion" wordt de naam in de oude registratie ingevoerd. Daar kan ze dan een akte van krijgen, en die moet dan met een apostille worden gelegaliseerd. Als "Late Name Insertion" in de betreffende deelstaat niet mogelijk is, dan kan ze een affidavit laten opstellen. Wel ook weer laten apostilleren. Succes ermee! "
"Cliente is geboren in India, heeft rechtmatig verblijf in NL als KM en wil, in Nederland, gaan trouwen met haar NL partner. Zij moet nu dus een gelegaliseerde geboorte akte overleggen bij de gemeente; zij heeft deze Indiase akte, voorzien van Apostille Stempel aan de gemeente overhandigd.
Gemeente accepteert deze akte niet omdat haar naam er niet op is vermeld (hetgeen niet ongebruikelijk is in India omdat het kind vaak pas later een naam krijgt). Zolang de geboorte niet met akte is geregistreerd kan het huwelijk niet in Nederland worden voltrokken.
Wie heeft ervaring met dergelijke situaties en wie heeft bruikbare tips?
Kan de gemeente op andere manier gedwongen worden om de geboorte akte te accepteren of om te accepteren dat er géén geboorte akte is?
Zou een 'affidavit' in de plaats van een geboorte akte kunnen komen? "
Marcel Reurs van Everaert Advocaten in Amsterdam antwoordt:
"Dit komt vaak voor. Mijn ervaring is dat het met een affidavit is opgelost. Dat moet in India, bij de bs aldaar. Of het zo kan hangt overigens wel af van de locale regelgeving van de betreffende deelstaat. Sommige deelstaten kennen het zgn. 'Late Name Insertion" systeem. Dan kan het volgens mij niet met een affidavit.
Alsjeblieft geen late entry laten vragen, maar of een "Late Name Insertion" mogelijk is: als zij al een geboorteakte heeft en ze vraagt om een late entry, dan krijgt ze een nieuwe registratie en de geboorte kun je maar 1 x registreren. De late entry geboorteakte zou dan wel eens niet door de gemeente kunnen worden geaccepteerd (zeker omdat ze al langs is geweest met de oude akte). Bij "Late Name Insertion" wordt de naam in de oude registratie ingevoerd. Daar kan ze dan een akte van krijgen, en die moet dan met een apostille worden gelegaliseerd. Als "Late Name Insertion" in de betreffende deelstaat niet mogelijk is, dan kan ze een affidavit laten opstellen. Wel ook weer laten apostilleren. Succes ermee! "
16 april 2010
Opheffing ongewenstverklaring Turk en besluit 1/80 (uitspraak)
LJN: BM1128, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Rotterdam , 09/5995
Datum uitspraak: 15-01-2010
Datum publicatie: 14-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: ‘(…) Het betoog van eiser, dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan worden afgeleid, dat ook bij de beoordeling van een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring van een Turks onderdaan, die op het moment van ongewenstverklaring verblijfsrechten kon ontlenen aan Besluit 1/80, moet worden uitgegaan van het toetsingskader dat geldt voor een verzoek tot opheffing van een besluit tot verwijdering van een gemeenschapsonderdaan, slaagt. Het antwoord op de vraag of eiser als gevolg van de ongewenstverklaring nog steeds verblijfsrechten kan ontlenen aan Besluit 1/80 is daarbij, anders dan verweerder betoogt, niet relevant; beslissend is immers of eiser op het moment van ongewenstverklaring die verblijfsrechten had. Een ander oordeel zou namelijk leiden tot een situatie dat bij het besluit tot ongewenstverklaring wél aansluiting moet worden gezocht bij het gemeenschapsrecht, maar niet bij de aanvraag tot opheffing daarvan. Daardoor zou het nuttig effect van Besluit 1/80 worden aangetast. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. (…)’
Brond: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 15-01-2010
Datum publicatie: 14-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: ‘(…) Het betoog van eiser, dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan worden afgeleid, dat ook bij de beoordeling van een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring van een Turks onderdaan, die op het moment van ongewenstverklaring verblijfsrechten kon ontlenen aan Besluit 1/80, moet worden uitgegaan van het toetsingskader dat geldt voor een verzoek tot opheffing van een besluit tot verwijdering van een gemeenschapsonderdaan, slaagt. Het antwoord op de vraag of eiser als gevolg van de ongewenstverklaring nog steeds verblijfsrechten kan ontlenen aan Besluit 1/80 is daarbij, anders dan verweerder betoogt, niet relevant; beslissend is immers of eiser op het moment van ongewenstverklaring die verblijfsrechten had. Een ander oordeel zou namelijk leiden tot een situatie dat bij het besluit tot ongewenstverklaring wél aansluiting moet worden gezocht bij het gemeenschapsrecht, maar niet bij de aanvraag tot opheffing daarvan. Daardoor zou het nuttig effect van Besluit 1/80 worden aangetast. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. (…)’
Brond: rechtspraak.nl
Samenwoonvereiste EU-onderdaan (uitspraak)
LJN: BM1125, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Rotterdam , Reg.nr.: AWB 09/9598
Datum uitspraak: 31-12-2009
Datum publicatie: 14-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: ‘(…) Uit de hiervoor aangeduide paragrafen uit de Vc 2000, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verweerder het beleid hanteert dat sprake is van een deugdelijk bewezen relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000, indien de ongehuwde partner van de EU-onderdaan kan aantonen dat hij of zij hier te lande feitelijk samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert en dat hij of zij al meer dan zes maanden, al dan niet in Nederland, met die EU-onderdaan heeft samengewoond. Voorts leidt de rechtbank uit deze paragrafen af dat de ongehuwde partner ten bewijze hiervan in ieder geval een inschrijving uit het GBA dient te overleggen en daarnaast ook naar buiten toe hetzelfde adres moet voeren. Tot slot kan uit het door verweerder gehanteerde beleid worden afgeleid dat onder alle omstandigheden moet zijn voldaan het vereiste dat de ongehuwde partner en de EU-onderdaan een relatie hebben. (…) Niet in geschil is dat, wil er sprake zijn van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000, de aanvrager en de EU-onderdaan in ieder geval dienen samen te wonen. Hoewel het ontbreken van een GBA-inschrijving een sterke indicatie vormt dat de aanvrager en de EU-onderdaan niet samenwonen, kan daaruit niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat geen sprake is van samenwoning. Voor die conclusie biedt de Richtlijn noch de in het kader daarvan geïmplementeerde bepalingen in het Vb 2000 steun. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze regelgeving de ruimte om ten bewijze van het samenwonen andere bescheiden te overleggen dan een GBA-inschrijving. Dat kunnen ook, zoals volgt uit het arrest van het Hof van 9 januari 2007 (LJN: AZ7474), andere dan van overheidswege verstrekte bescheiden zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres met enkel het overleggen van de relatieverklaring niet aannemelijk heeft gemaakt samen te wonen met referent. Dat van eiseres meer bewijsmiddelen dan een verklaring van de betrokkenen mag worden verlangd, kan worden afgeleid uit het arrest van het Hof van 25 mei 2000 (LJN AG9013). Het betoog van eiseres dat het nuttig effect van de Richtlijn wordt ontnomen indien om meer bewijsstukken dan alleen een relatieverklaring wordt gevraagd, slaagt niet. Naast de omstandigheid dat het niet onredelijk bezwarend kan worden geacht voor eiseres om een inschrijving uit het GBA te overleggen, had zij op eenvoudige wijze andere bewijsmiddelen, bijvoorbeeld poststukken waaruit blijkt dat zij en referent hetzelfde adres hebben, kunnen overleggen. (…)’
Bron: rechtspraak.nl
Een Nederland-route zaak
Datum uitspraak: 31-12-2009
Datum publicatie: 14-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: ‘(…) Uit de hiervoor aangeduide paragrafen uit de Vc 2000, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verweerder het beleid hanteert dat sprake is van een deugdelijk bewezen relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000, indien de ongehuwde partner van de EU-onderdaan kan aantonen dat hij of zij hier te lande feitelijk samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert en dat hij of zij al meer dan zes maanden, al dan niet in Nederland, met die EU-onderdaan heeft samengewoond. Voorts leidt de rechtbank uit deze paragrafen af dat de ongehuwde partner ten bewijze hiervan in ieder geval een inschrijving uit het GBA dient te overleggen en daarnaast ook naar buiten toe hetzelfde adres moet voeren. Tot slot kan uit het door verweerder gehanteerde beleid worden afgeleid dat onder alle omstandigheden moet zijn voldaan het vereiste dat de ongehuwde partner en de EU-onderdaan een relatie hebben. (…) Niet in geschil is dat, wil er sprake zijn van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000, de aanvrager en de EU-onderdaan in ieder geval dienen samen te wonen. Hoewel het ontbreken van een GBA-inschrijving een sterke indicatie vormt dat de aanvrager en de EU-onderdaan niet samenwonen, kan daaruit niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat geen sprake is van samenwoning. Voor die conclusie biedt de Richtlijn noch de in het kader daarvan geïmplementeerde bepalingen in het Vb 2000 steun. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze regelgeving de ruimte om ten bewijze van het samenwonen andere bescheiden te overleggen dan een GBA-inschrijving. Dat kunnen ook, zoals volgt uit het arrest van het Hof van 9 januari 2007 (LJN: AZ7474), andere dan van overheidswege verstrekte bescheiden zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres met enkel het overleggen van de relatieverklaring niet aannemelijk heeft gemaakt samen te wonen met referent. Dat van eiseres meer bewijsmiddelen dan een verklaring van de betrokkenen mag worden verlangd, kan worden afgeleid uit het arrest van het Hof van 25 mei 2000 (LJN AG9013). Het betoog van eiseres dat het nuttig effect van de Richtlijn wordt ontnomen indien om meer bewijsstukken dan alleen een relatieverklaring wordt gevraagd, slaagt niet. Naast de omstandigheid dat het niet onredelijk bezwarend kan worden geacht voor eiseres om een inschrijving uit het GBA te overleggen, had zij op eenvoudige wijze andere bewijsmiddelen, bijvoorbeeld poststukken waaruit blijkt dat zij en referent hetzelfde adres hebben, kunnen overleggen. (…)’
Bron: rechtspraak.nl
Een Nederland-route zaak
Digital Borders and Real Rights: Effective Remedies for Third-country Nationals in the Schengen Information System (Immigration & Asylum Law & Policy in Europe) (Hardcover)
Product Description
Since its launch in 1995, the majority of personal data held in the Schengen Information System (SIS) concerns third-country nationals to be refused entry to the Schengen territory. This study reveals why the use of SIS (and the second generation SIS or SIS II) entails a risk to the protection of human rights, such as the right to privacy and the right to data protection, but also the freedom of movement of persons and the principle of non-discrimination. This study describes the implementation of SIS in respectively France, Germany, and the Netherlands and the available legal remedies in both data protection and immigration law. On the basis of three general principles of European law, minimum standards are developed for effective remedies for individuals registered in the SIS, but also other databases such as Eurodac or the Visa Information System.
About the Author
Evelien Brouwer is lecturer in the Law School of the Utrecht University. She was previously researcher at the Centre for Migration Law, Radboud University Nijmegen and has written widely in the field of EU immigration and data protection law.
Since its launch in 1995, the majority of personal data held in the Schengen Information System (SIS) concerns third-country nationals to be refused entry to the Schengen territory. This study reveals why the use of SIS (and the second generation SIS or SIS II) entails a risk to the protection of human rights, such as the right to privacy and the right to data protection, but also the freedom of movement of persons and the principle of non-discrimination. This study describes the implementation of SIS in respectively France, Germany, and the Netherlands and the available legal remedies in both data protection and immigration law. On the basis of three general principles of European law, minimum standards are developed for effective remedies for individuals registered in the SIS, but also other databases such as Eurodac or the Visa Information System.
About the Author
Evelien Brouwer is lecturer in the Law School of the Utrecht University. She was previously researcher at the Centre for Migration Law, Radboud University Nijmegen and has written widely in the field of EU immigration and data protection law.
Een dag uit het leven van een asielzoeker
In het straatbeeld in Genk zien we meer en meer nieuwkomers. Ze zijn vreemder dan de reeds vertrouwde Italiaanse, Griekse, Turkse en Marokkaanse gemeenschap. Logischerwijs vragen de Limburgers zich af wie ze zijn en vanwaar ze komen. Ter Dennen in Lanaken is het antwoord op de vragen.
Nadat deze vluchtelingen asiel hebben aangevraagd in Brussel en in een asielprocedure zitten, krijgen ze een adres van het asielcentrum in Lanaken en een trein ticket voor hun bestemming met als eindstation Genk. Het asielcentrum is opgericht in 1992 en biedt een thuishaven aan 218 asielzoekers.
Asiel is een term die ons niet onbekend in de oren klinkt, maar waar Jan met de pet geen flauw benul van heeft, is hoe deze mensen hun dag opvullen. Welke activiteiten staan er nu eigenlijk op het dagelijkse programma? Wat zijn hun woonomstandigheden? Hoe ziet de menukaart eruit in de eetzaal? En op welke manier bouwen ze aan een nieuwe toekomst? We spreken met een begeleider, bewoners en ex-bewoonsters.
Wachtrijen
Om zeven uur ‘s morgens doet de wekker zijn werk en de asielzoekers worden wakker. Aangezien ze de kamer delen met hun familiegenoten, soms vier, vijf of zelfs zes bloedverwanten, kunnen ook zij niet ontsnappen aan het helse geluid van dit technologische attribuut. Na een douche en toiletbezoek – met lange wachtrijen – vertoeven ze in de eetzaal om een maaltijd te verorberen, een broodje met kaas, welteverstaan. Het asielcentrum geeft ook de mogelijkheid om in een bijkeuken je eigen maaltijden te bereiden als je de nodige ingrediënten hebt.
Net zoals alle minderjarigen in België zijn ook de jonge asielzoekers leerplichtig tot achttien jaar. Een stevig ontbijt kunnen ze gerust gebruiken, want er wacht hen een lange wandelroute op naar de bushalte. Met de busypass – aangekocht voor 15 euro – gaan ze naar school, waar ze hun leerplicht nakomen. De lessen, met de nadruk op het aanleren van de Nederlandse taal, houden hen zoet. Het asielcentrum heeft een samenwerkingsverband met een schooltje in Lanaken.
Terwijl de kinderen op school zitten, houden de meerderjarigen zich bezig met allerlei activiteiten. Naar het centrum van Genk of Hasselt gaan voor windowshopping, in het park wandelen aan de molenvijvers in Genk, of aan het dichtstbijzijnde bushalte een aantal uurtjes zitten relaxen. De verveling slaat vaak toe onder de bewoners. Een van de bewoners laat weten: "'s Morgens wachten we tot het avond wordt en 's avonds wachten we op morgen."
2,50 per uur
Deze mensen krijgen wekelijks zakgeld. Ze krijgen 6,90 euro en kunnen daarmee bijvoorbeeld nieuw ondergoed, zeep en andere noodzakelijke artikelen kopen. Om wat bij te verdienen, kunnen de meerderjarigen werken. Dat mag niet buiten het domein, daarvoor beschikken ze niet over de nodige papieren, maar klusjes zoals de gangen poetsen, technisch onderhoud en tuinieren zijn erg populair. Daarmee verdienen ze 2,50 euro per uur. Er kunnen maar maximaal acht personen één uur per dag werken. Zo komt iedereen aan de beurt.
Na gewerkt te hebben, kunnen ze zich ontspannen in de Metropool, de ontspanningsruimte waar één televisie staat voor alle bewoners. Hoewel een enkeling een eigen tv kan betalen. Mannen opteren voor voetbal, vrouwen voor lifestyle-programma’s. Maar de mannen zijn in de meerderheid en de wet van de sterkste geldt. Ook worden er vier computers ter beschikking gesteld, inschrijven op voorhand is verplicht en dagenlang je beurt afwachten, is geen uitzondering. De bewoners die vrienden, familie of kennissen in de buurt hebben, kunnen daar ook wel eens terecht voor wat gezelschap. Je mag er ook blijven slapen, want je hebt het recht als bewoner om tien dagen per maand elders te overnachten. Anders ben je je kamer kwijt. Als de klok twaalf uur slaat, gaan de begeleiders nog eens rond om te zien of iedereen wel aanwezig is in de kamers. Even op de deur kloppen tot een antwoord van de bewoners hun aanwezigheid bevestigt. Daarna gaat het licht uit.
Bron: http://www.belg.be/leesmeer.php?x=8283
Het verschil met het Nederlandse systeem: Hier heeft men met zijn tweetjes een kamer en een tv waardoor iedereen op die kamers gaat zitten en er niet zoals vroeger een gemeenschappelijke ruimte is waar een tv staat maar ook spelletjes worden gespeeld en gepraat. In het OIC Leiden was het tot diep in de nacht herrie en lag iedereen tot in het middaguur op bed.
Nadat deze vluchtelingen asiel hebben aangevraagd in Brussel en in een asielprocedure zitten, krijgen ze een adres van het asielcentrum in Lanaken en een trein ticket voor hun bestemming met als eindstation Genk. Het asielcentrum is opgericht in 1992 en biedt een thuishaven aan 218 asielzoekers.
Asiel is een term die ons niet onbekend in de oren klinkt, maar waar Jan met de pet geen flauw benul van heeft, is hoe deze mensen hun dag opvullen. Welke activiteiten staan er nu eigenlijk op het dagelijkse programma? Wat zijn hun woonomstandigheden? Hoe ziet de menukaart eruit in de eetzaal? En op welke manier bouwen ze aan een nieuwe toekomst? We spreken met een begeleider, bewoners en ex-bewoonsters.
Wachtrijen
Om zeven uur ‘s morgens doet de wekker zijn werk en de asielzoekers worden wakker. Aangezien ze de kamer delen met hun familiegenoten, soms vier, vijf of zelfs zes bloedverwanten, kunnen ook zij niet ontsnappen aan het helse geluid van dit technologische attribuut. Na een douche en toiletbezoek – met lange wachtrijen – vertoeven ze in de eetzaal om een maaltijd te verorberen, een broodje met kaas, welteverstaan. Het asielcentrum geeft ook de mogelijkheid om in een bijkeuken je eigen maaltijden te bereiden als je de nodige ingrediënten hebt.
Net zoals alle minderjarigen in België zijn ook de jonge asielzoekers leerplichtig tot achttien jaar. Een stevig ontbijt kunnen ze gerust gebruiken, want er wacht hen een lange wandelroute op naar de bushalte. Met de busypass – aangekocht voor 15 euro – gaan ze naar school, waar ze hun leerplicht nakomen. De lessen, met de nadruk op het aanleren van de Nederlandse taal, houden hen zoet. Het asielcentrum heeft een samenwerkingsverband met een schooltje in Lanaken.
Terwijl de kinderen op school zitten, houden de meerderjarigen zich bezig met allerlei activiteiten. Naar het centrum van Genk of Hasselt gaan voor windowshopping, in het park wandelen aan de molenvijvers in Genk, of aan het dichtstbijzijnde bushalte een aantal uurtjes zitten relaxen. De verveling slaat vaak toe onder de bewoners. Een van de bewoners laat weten: "'s Morgens wachten we tot het avond wordt en 's avonds wachten we op morgen."
2,50 per uur
Deze mensen krijgen wekelijks zakgeld. Ze krijgen 6,90 euro en kunnen daarmee bijvoorbeeld nieuw ondergoed, zeep en andere noodzakelijke artikelen kopen. Om wat bij te verdienen, kunnen de meerderjarigen werken. Dat mag niet buiten het domein, daarvoor beschikken ze niet over de nodige papieren, maar klusjes zoals de gangen poetsen, technisch onderhoud en tuinieren zijn erg populair. Daarmee verdienen ze 2,50 euro per uur. Er kunnen maar maximaal acht personen één uur per dag werken. Zo komt iedereen aan de beurt.
Na gewerkt te hebben, kunnen ze zich ontspannen in de Metropool, de ontspanningsruimte waar één televisie staat voor alle bewoners. Hoewel een enkeling een eigen tv kan betalen. Mannen opteren voor voetbal, vrouwen voor lifestyle-programma’s. Maar de mannen zijn in de meerderheid en de wet van de sterkste geldt. Ook worden er vier computers ter beschikking gesteld, inschrijven op voorhand is verplicht en dagenlang je beurt afwachten, is geen uitzondering. De bewoners die vrienden, familie of kennissen in de buurt hebben, kunnen daar ook wel eens terecht voor wat gezelschap. Je mag er ook blijven slapen, want je hebt het recht als bewoner om tien dagen per maand elders te overnachten. Anders ben je je kamer kwijt. Als de klok twaalf uur slaat, gaan de begeleiders nog eens rond om te zien of iedereen wel aanwezig is in de kamers. Even op de deur kloppen tot een antwoord van de bewoners hun aanwezigheid bevestigt. Daarna gaat het licht uit.
Bron: http://www.belg.be/leesmeer.php?x=8283
Het verschil met het Nederlandse systeem: Hier heeft men met zijn tweetjes een kamer en een tv waardoor iedereen op die kamers gaat zitten en er niet zoals vroeger een gemeenschappelijke ruimte is waar een tv staat maar ook spelletjes worden gespeeld en gepraat. In het OIC Leiden was het tot diep in de nacht herrie en lag iedereen tot in het middaguur op bed.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Aanbevolen post
Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars
Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...
-
Amice Advocaten Vacatures Vacatures Amice Advocaten te Utrecht Vacature m/v jurist migratierecht bij Amice Advocaten Utrecht Amice Advocat...
-
RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL...
-
Op zoek naar interessante jurisprudentie voor op mijn blog moet ik me eerst door lijsten vol uitspraken heen worstelen waar de minister veel...
-
Asiel, Syrië, beleid teruggekeerde Syriërs, onvoldoende blijk van zorgvuldige beoordeling omstandigheden, geslaagd beroep op gelijkheidsbe...
-
Iemand vertelde op de Linkedingroep Vreemdelingenrecht dat hij bij zijn verhuizing naar België daar werd ingeschreven in het Wachtregister. ...
-
Wilt u naturaliseren of een verblijfsvergunning? Dit vraagt u aan bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) . Hebt u voor uw aa...
-
Professor Rodrigues heeft me gevraagd de volgende studiemiddag onder uw aandacht te brengen: Datum 14 juni 2017 Tijd 14:00 - 17:00 ...
-
Leraar Saad in het zonnetje gezet door Maassluise wethouders: 'Voorbeeld voor anderen' Saad Alkassoum uit Maassluis is geëerd vanweg...
-
Een van mijn eerste visa clienten werd tot in bezwaar geweigerd want hij zou natuurlijk niet terugkeren naar #Pakistan en omdat hij de mogel...
-
DIT BELEID IS AFGESCHAFT. Tegenwoordig probeer ik het voor klanten op basis van artikel 8 EVRM of op basis van Richtlijn 2004/28 (in de vol...