Posts tonen met het label rechtmatig verblijf. Alle posts tonen
Posts tonen met het label rechtmatig verblijf. Alle posts tonen

06 maart 2019

Raad van State geeft IND veeg uit de pan inzake stelselmatig in bewaring stellen van Dublinclaimanten


ECLI:NL:RVS:2019:664

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 28-02-2019
Datum publicatie 06-03-2019
Zaaknummer 201808715/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 4 oktober 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201808715/1/V3.
Datum uitspraak: 28 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 oktober 2018 in zaak nr. NL18.18431 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij rechtmatig is staandegehouden en dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland daar niet aan kan afdoen. De vreemdeling betoogt daartoe dat nu hij zich ten tijde van de staandehouding rechtmatig in Nederland bevond, er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was als bedoeld in artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
1.1.    Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 4 oktober 2018 volgt dat de vreemdeling zich heeft gemeld bij een centraal aanmeldpunt in Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen en vervolgens per bus tezamen met een groep vreemdelingen naar de ID-straat van de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel te Amsterdam is overgebracht. De vreemdeling is staandegehouden omdat bleek dat hij een Eurodac-treffer in Duitsland heeft, vermoedelijk een valse naam heeft opgegeven en omdat hij in het NSIS-systeem gesignaleerd staat als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling.
1.2.    De staatssecretaris heeft desgevraagd bij brief van 13 december 2018 te kennen gegeven dat de signalering in het NSIS-systeem, betreffende een nationale ongewenstverklaring wegens roof dan wel diefstal en illegaal oponthoud in Duitsland, een concreet aanknopingspunt bevat van illegaal verblijf op het grondgebied van de lidstaten indien niet evident is dat de vreemdeling sinds de registratie het grondgebied heeft verlaten. Indien echter voldoende kenbaar is dat de vreemdeling voorafgaand aan de toepassing van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, een asielaanvraag heeft ingediend, zoals hier het geval is, heeft hij volgens de staatssecretaris ingevolge die aanvraag rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De staatssecretaris betoogt dat dit onverlet laat dat een gebrek in de procedure leidend tot de inbewaringstelling kan worden gepasseerd in geval de met de bewaring gediende belangen zwaarder wegen dan de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van de vreemdeling. Dit is thans het geval, aldus de staatssecretaris.
1.3.    De Afdeling stelt vast dat de vreemdeling, gelet op zijn asielaanvraag in Nederland, voorafgaand aan de staandehouding rechtmatig verblijf had ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Dat de vreemdeling in het NSIS-systeem gesignaleerd staat als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling doet, zoals de staatssecretaris ook heeft erkend, hieraan geen afbreuk. Daardoor kon, bij gebreke van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, artikel 50 van de Vw 2000 niet worden toegepast (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2992). Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staandehouding naar aanleiding van de Eurodac-treffer in Duitsland en de signalering in het NSIS-systeem rechtmatig is en dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland hieraan niet kan afdoen.
1.4.    De vraag is vervolgens of dit de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig maakt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2933, vastgesteld dat de staatssecretaris er kennelijk bewust voor heeft gekozen om na de uitspraak van 1 november 2016 de onrechtmatig geoordeelde werkwijze met betrekking tot het staandehouden, overbrengen en ophouden van rechtmatig verblijvende Dublinclaimanten voort te zetten, dat het onrechtmatige handelen door de staatssecretaris daarmee een structureel karakter heeft gekregen en in beginsel niet langer kan worden gepasseerd langs de weg van een belangenafweging. Weliswaar heeft de vreemdeling in onderhavige zaak geen rechtmatig verblijf ingevolge artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw 2000, zoals in die zaken, maar dit betekent niet dat voornoemde lijn in dit geval niet van toepassing is. De vreemdeling valt immers binnen het toepassingsbereik van de Dublinverordening, verbleef ten tijde van de staandehouding rechtmatig in Nederland en duidelijk is dat voor de staandehouding geen rechtsgrondslag in de Vw 2000 bestond. Gelet op het vorenstaande kan, anders dan de staatssecretaris betoogt, het gebrek in de staandehouding niet worden gepasseerd langs de weg van een belangenafweging. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de inbewaringstelling rechtmatig is.
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 oktober 2018 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 4 oktober 2018 tot 9 november 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 oktober 2018 in zaak nr. NL18.18431;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.880,00 (zegge: achtentwintighonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. Troostwijk voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Nienhuis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019
466-888.

 Vindplaats uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:664



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

20 februari 2013

Asielaanvraag door echtgenoot van EU onderdaan ongegrond wegens rechtmatig verblijf (uitspraak)


LJN: BZ1376, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Arnhem , 13/1380
Datum uitspraak: 01-02-2013
Datum publicatie: 18-02-2013
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Aan de afwijzing van een eerdere asielaanvraag was ten grondslag gelegd dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij echtgenoot is van een burger van de Unie die hier rechtmatig verblijf heeft. Dit maakt dat pas sprake kan zijn van een rechtens relevant novum als ofwel de echtgenote van verzoeker niet langer rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben, ofwel verzoeker niet langer haar echtgenoot zou zijn. De echtgenote van verzoeker kan geacht worden rechtmatig verblijf in Nederland te hebben zolang niet is vastgesteld dat zulks niet het geval is. Verzoekers stelling dat zijn echtgenote niet langer voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf doet er niet aan af dat door verweerder nog niet is vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van zijn echtgenote is beëindigd, zodat zij nog steeds geacht kan worden rechtmatig verblijf te hebben. Verder is de juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid bepalend voor het verblijfsrecht. Weliswaar heeft verzoeker in deze procedure betoogd dat sprake is van relationele problemen en dat hij niet langer in de woning verblijft, niet in geschil is dat verzoeker nog steeds gehuwd is met zijn echtgenote. Nu deze juridische band bepalend is, is ook ten aanzien van de gezinsband niet gebleken van een rechtens relevant novum.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

-----------------

4. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (zaak nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, Bahaddar tegen Nederland) voordoen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

(...)

6. In het eerdere besluit van 10 maart 2011 heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker is getrouwd met een vrouw met de Roemeense nationaliteit. Zijn echtgenote verbleef destijds rechtmatig in Nederland op grond van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn 2004/38). Om die reden had ook verzoeker, als haar echtgenoot, rechtmatig verblijf, zodat diens asielverzoek is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit is in rechte vast komen te staan waarbij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, in eerdervermelde uitspraak van 17 januari 2012 heeft geoordeeld dat uit hetgeen verzoeker en zijn echtgenote dienaangaande naar voren hadden gebracht niet was gebleken dat verweerder nadien had vastgesteld dat zij niet langer rechtmatig verblijf aan het unierecht ontleenden.

7. Aan de onderhavige aanvraag heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat de veiligheidssituatie voor Tamils in Sri Lanka is verslechterd en dat uit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2012/10 blijkt dat sprake is van een wijziging van het beleid. Voor verzoeker is sprake van een relevante wijziging van het recht, aangezien hij een Tamil is en moet terugkeren naar Sri Lanka. Bovendien zijn de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte van verzoekers deelname in Nederland aan demonstraties en zijn verzoekers ouders bezocht door het dorpshoofd en een aantal andere mensen die naar verzoeker op zoek waren. Verzoeker beroept zich op een aantal risicofactoren en verwijst ter onderbouwing van zijn aanvraag naar een aantal documenten die zien op de situatie van Tamils in Sri Lanka.
In de zienswijze heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat zijn echtgenote weliswaar een burger van de Unie, maar geen gemeenschapsonderdaan is nu zij tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van de rechten in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Verzoekers echtgenote verricht immers geen werkzaamheden in Nederland en doet een beroep op publieke middelen. Verzoeker heeft bij verweerder navraag gedaan omtrent de mogelijkheid een aanvraag om toetsing aan EU-recht in te dienen, maar hem werd meegedeeld dat een eventuele aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien hij niet kan aantonen dat zijn echtgenote arbeid verricht.

8. Zoals hiervoor weergegeven is aan het eerdere besluit van 10 maart 2011 ten grondslag gelegd dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij echtgenoot is van een burger van de Unie die hier rechtmatig verblijf heeft. Dit maakt dat pas sprake kan zijn van een rechtens relevant novum als bedoeld in rechtsoverweging 4 als ofwel de echtgenote van verzoeker niet langer rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben, ofwel verzoeker niet langer haar echtgenoot zou zijn. Hetgeen verzoeker over de situatie in Sri Lanka naar voren heeft gebracht behoeft om die reden geen bespreking.

9. Paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

“Het is burgers van de Unie en hun gezinsleden toegestaan om in Nederland te verblijven, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag, dan wel de toegang of het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid.
(…)
De vreemdeling die onderdaan is van de EU, EER of Zwitserland, die in het bezit is van een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart van een lidstaat toont daarmee aan burger te zijn van de Unie. Deze vreemdeling wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht en daarmee als gemeenschapsonderdaan rechtmatig hier te lande te verblijven in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, zolang en indien onderzoek niet heeft uitgewezen dat zulks niet het geval is. Dergelijk onderzoek is uitsluitend toegestaan indien er redelijke twijfel bestaat of aan de voorwaarden voor verblijf is voldaan.
(…)
In al deze gevallen kan het verblijf, in geval is vastgesteld dat niet langer aan de relevante voorwaarden voor verblijf is voldaan, per beschikking worden beëindigd. Van een automatische beëindiging van het verblijf kan daarbij echter geen sprake zijn.”
10. Uit het voorgaande volgt dat de echtgenote van verzoeker geacht kan worden rechtmatig verblijf te hebben zolang niet is vastgesteld dat zulks niet het geval is. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2011 (LJN: BR3786). Nu verzoeker geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat verweerder heeft vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van zijn echtgenote is beëindigd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij nog steeds geacht kan worden rechtmatig verblijf te hebben. Dit volgt ook uit de door verzoeker overgelegde brief van het college van B&W van de gemeente Noordoostpolder van 10 januari 2013, waaruit volgt dat de echtgenote van verzoeker op dat moment nog een bijstandsuitkering ontving. Verzoekers stelling dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat zijn echtgenote nog rechtmatig verblijf heeft, maakt vorenstaand oordeel niet anders. De enkele stelling in de brief van 23 januari 2013 dat zijn echtgenote in de week daarvoor bij het loket van verweerder heeft vernomen dat zij geen recht meer heeft op een verblijfsaantekening in haar paspoort ten bewijze van haar rechtmatig verblijf in Nederland, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat inmiddels aannemelijk is gemaakt dat wel is vastgesteld dat het rechtmatig verblijf is beëindigd.

11. Verder volgt uit paragraaf B10/5 van de Vc 2000 dat het familie- of gezinslid van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland, dat rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, eveneens wordt aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. De juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid is bepalend voor het verblijfsrecht. Voor ongehuwde partners van de gemeenschapsonderdaan geldt dat, voordat wordt aangenomen dat rechten kunnen worden ontleend aan het gemeenschapsrecht, met deugdelijk bewijs zal moeten worden aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie.

12. In de eerdere procedure is vastgesteld dat verzoeker de rechten geniet van een gezinslid van een burger van de Unie. Weliswaar heeft verzoeker in deze procedure betoogd dat sprake is van relationele problemen en dat hij niet langer in de woning verblijft, niet in geschil is dat verzoeker nog steeds gehuwd is met zijn echtgenote. Nu deze juridische band bepalend is, is ook ten aanzien van de gezinsband niet gebleken van een rechtens relevant novum.

13. Uit het voorgaande volgt dat door verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 4 naar voren zijn gebracht die relevant zijn voor de beoordeling of hij geacht kan worden rechtmatig verblijf te hebben. Dat verweerder nog altijd aanneemt dat verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland heeft volgt overigens ook uit de in het besluit van 14 januari 2013 opgenomen bepaling ten aanzien van de rechtsgevolgen. Daarin is immers bepaald dat verzoeker in het geval het rechtmatig verblijf eindigt, binnen vier weken na het eindigen van dat rechtmatig verblijf Nederland dient te verlaten.

14. Het beroep is dan ook ongegrond. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

06 november 2012

Einde samenwonen met EU-onderdaan als Derde Lander (deel 2)

Vervolg van deel 1


2) Subsidiair Voortgezet verblijf conform Nederlands nationaal vreemdelingenrecht (artikel 3:51 Vb e.v jo 4:84 Awb
Dit was vroeger een gewilde status bij verbreking relaties aangezien zo de partner toch verblijf kon krijgen voordat die in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Maar sinds 1 oktober 2012 is ook hier de termijn vijf jaar.

Artikel 3.51 Vb luidt zover als van belang als volgt:

1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de houder van een verblijfsvergunning die vijf jaar in Nederland verblijft onder de beperking, genoemd onder a, of drie jaar in Nederland verblijft onder een van de beperkingen, genoemd onder b, c en d:
a. gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht;
b. het ondergaan van medische behandeling, voorzover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of
d. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

2. De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

(.....)

7. De vergunning onder de beperking verband houdend met voortgezet verblijf kan voorts worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van Associatiebesluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie van toepassing is, indien:
a. aan hem de in artikel 3.31b bedoelde vergunning is verleend en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die vergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 verwerft, of
b. hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.


Artikel 3.52 Vb

“In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.”

In Paragraaf B 10/5 van de Vreemdelingencirculaire staat het volgende vermeldt

“Het familie- of gezinslid van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland, dat rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, wordt eveneens aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het is daarbij voor het verblijfsrecht niet van belang of het familie- of gezinslid zelf onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland is. Het familie- of gezinslid heeft ook rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.” (En klopt dit wel gezien de uitspraak van de Raad van State van 200505721/1, LJN: AX2432, 11mei 2006???)

Voortgezet verblijf wordt uitgewerkt in Hoofdstuk B 16 van de Vreemdelingencirculaire

“Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is artikel 3.52 Vb van belang (zie B16/7) Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. In B16/4 wordt het beleid voor de volgende gevallen nader uitgewerkt:

• (huwelijks)relatie (zie B16/4.2);”

“Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen vijf jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:

a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;
e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie;
f. de banden met Nederland.

De hiervoor gegeven opsomming is richtinggevend en uitdrukkelijk niet limitatief bedoeld.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.”


Dit terwijl B16/3.3.1.1 Vc in het kader van verbreking huwelijk bij “gewone” gezinsherening vermeldt dat:

“De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend indien:

a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;
b. die (huwelijks)relatie vijf jaren bestaat en de vreemdeling ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad;
c. vijf jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning;
d. het inburgeringsexamen is behaald of de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of ontheven; en
e. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).

In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

• niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
• al dan niet tezamen met de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner, niet (meer) zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de (huwelijks)relatie is ontwricht of ontbonden.
ad a.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijk aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor studie of medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vb. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van vijf jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.”
Artikel 4:84 Awb

“Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.”



2.1
De IND stelt in haar antwoord dat er verschil is tussen een verblijfsvergunning verstrekt na aanvraag en een geldig verblijf dat rechtsteeks gebaseerd is op EU-regelgeving. Dit lijkt me nogal krom. Het gaat niet om de weg die men heeft afgelegd om rechtmatig verblijf te hebben maar om het eindresultaat. (declaratoir etc). Bovendien aangezien een samenwoner geen rechtsstreeks recht heeft uit de Richtlijn maar verblijfsrecht heeft op de ruimere interpretatie van Nederland lijkt me hier al een verschil uberhaupt niet op zijn plaats.

2.2
De Raad van State overweegt in een al wat oudere uitspraak 200505721/1, LJN: AX2432, 11mei 2006, gepubliceerd op 8 september 2009 dat:

“2.3.4. Ingevolge artikel 1, aanhef, onderdeel e, onder 1°en 2°, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder 'gemeenschapsonderdanen' verstaan: onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven en familieleden van deze onderdanen die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, heeft de desbetreffende vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14. “

Mijns inziens betekent dit dat Derdelanders samenwoners-relatie met een EU-burger wel degelijk voortgezet verblijf kunnen aanvragen na een verblijf van 5 jaar (maar wellicht zullen gaan voor verblijf als langdurig ingezetene).

2.3
Als de IND zou moeten worden gevolgd dat een samenwoner-relatie Derdelander geen verblijfsvergunning zou hebben zou dit betekenen dat zo op het oog de duurzame relatie van een EU-burger hier minder rechten op voortgezet verblijf heeft dan de derdelander die gezinshereniging/vorming had aangevraagd bij een Nederlander of iemand met een geldige verblijfsvergunning in Nederland.

Het is de vraag of dit ook de bedoeling is geweest of moet zijn. Immers deze regeling voor voortgezet verblijf bij beeindiging van een relatie is er helemaal voor bedoeld om de partner enige zekerheid te geven dat niet op het moment dat iemand na jaren roept “Ik maak het uit” diegene zijn baan, huis, vrienden en kennissen en priveleven zo maar op moet geven en weer naar het land van herkomst kan vertrekken. Waarom zou Nederland er belang bij hebben om bij samenwoners-relaties van EU-burgers dit minder te moeten schatten dan bij een via nationaal Nederlands recht binnengekomen partner? Het lijkt mij dan ook op zijn plaats als hier de Nederlandse overheid gebruik zou maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid conform artikel 4:84 Awb.

2.4
Mocht dit niet mogelijk zijn omdat bijvoorbeeld het verblijf in Nederland te kort was dan staat volgens artikel 3:52 Vb in het geval er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard nog steeds voortgezet verblijf open. Dus ik kan hier het antwoord van de IND niet plaatsen aangezien de Vreemdelingencirculaire zelf stelt dat er sprake is van verblijf op basis van artikel 8 aanhef en onder e Vw.

3: Overige aspecten

Het is ook verstandig om te kijken of er voor de betreffende samenwoner mogelijkheden zijn om verblijf als langdurig ingezetene van de EU te verkrijgen.

Verder kan er sprake zijn die een belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM zouden rechtvaardigen.

4. Conculsie

Als duurzame relatie-samenwoner zou ik allereerst betogen dat mijn verblijfsrecht na verbrekening van de relatie niet teniet is gegaan als er voldaan zou zijn aan de voorwaarden genoemd in artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000 met subsidiair een beroep op voortgezet verblijf.

Mocht het verblijf in Nederland of de relatie te kort hebben geduurd om onder de “Europa-weg” te kunnen vallen dan zou een beroep op voortgezet verblijf op basis van klemmende redenen van humanitaire aard wellicht een laatste strohalm kunnen zijn.


(Lees ook deel 1. En bedenk dat ik geen gelijk hoef te hebben. Overnemen van deze tekst mag onder vermelding van de link naar dit artikel en de naam van de webiste)


Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

17 april 2011

Wat wordt er van Gemeentes verwacht als zij van DT&V een brief krijgen dat mensen zijn uitgeprocedeerd?

Moet een gemeente dan de bijstandsuitkering stoppen? Geen geld meer geven uit potjes van de Wet maatschappelijke ondersteuning? Inburgering stoppen? Of is het een een brief puur ter info? Kan een gemeente het IOM vragen om voor deze mensen een voorlichtingsbijeenkomst te houden? Wie heeft dit bij de hand gehad?

Antwoord van Sanne Fernhout in de groep Vreemdelingenrecht op Linkedin:

Stoppen van sociale voorzieningen is gekoppeld aan rechtmatig verblijf (vgl. art. 10 Vw 2000) , wat al een stuk eerder kan eindigen dan het moment waarop iemand geheel is uitgeprocedeerd. De gemeente haalt de informatie over rechtmatig verblijf uit de GBA-code die door de IND aan de vreemdeling wordt toegekend. Zie bijlage 6 van de volgende verzamelbrief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: http://www.schiedam.nl/shared/files/nota/organisatie/MinSZW06INK04516.pdf
of zoek in Google op het kenmerk INTERCOM/2006/44364

De brief van DT&V is idd ter informatie aan de gemeente. De gemeente kan vervolgens actie ondernemen om de vreemdeling tot terugkeer te bewegen. Sommige gemeenten zijn daar actief in, andere doen niets. Veel van die vreemdelingen zullen op dat moment overigens al heel veel voorlichting en gesprekken over terugkeer hebben gehad met de regievoerder van DT&V.


Law Blogs
Law blog

01 maart 2011

Ingangsdatum rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan? (uitspraak Raad van State)

LJN: BP5947, Raad van State , zittingsplaats 's-Gravenhage , 201003057/1/V2

Datum uitspraak: 21-02-2011
Datum publicatie: 28-02-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 16 november 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan de vreemdeling het aangevraagde document verstrekt. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. De vreemdeling klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De vreemdeling heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij geen belang heeft om vast te laten stellen met ingang van welke datum zijn verblijfsrecht op grond van het gemeenschapsrecht is ontstaan. In dit verband heeft hij gewezen op de verwerving op termijn van een duurzaam verblijfsrecht.

2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wordt, voor zover thans van belang, aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, een document of schriftelijke verklaring verstrekt, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Ingevolge artikel 112 van de Vw 2000 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie regels worden gesteld in verband met het rechtmatig verblijf van vreemdelingen waarbij ten gunste van deze vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet. Op grond van dit artikel is Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn) in de artikelen 8.7 en volgende van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) geïmplementeerd.
Ingevolge artikel 8.13, eerste lid, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, b of c.
Ingevolge artikel 8.13, vijfde lid, verstrekt onze minister de verblijfsgerechtigde vreemdeling binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een verblijfsdocument waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Artikel 25, tweede en derde lid, van de wet is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 8.13, zesde lid, is de geldigheidsduur van het aan de vreemdeling afgegeven document gelijk aan de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie de vreemdeling in Nederland verblijft, indien die duur korter is dan vijf jaar. In de overige gevallen is de geldigheidsduur van het document vijf jaar.
Ingevolge artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder a, duurzaam verblijfsrecht in Nederland.

2.1.2. Met de afgifte van het document aan de vreemdeling, dat strekt tot bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8.13, eerste lid, van het Vb 2000, is niet vastgesteld met ingang van welke datum hij aan het gemeenschapsrecht rechtmatig verblijf in Nederland ontleent. De bepaling in het besluit van 16 november 2009 dat het document vijf jaar geldig is, ziet derhalve slechts op de geldigheid van het document als bewijs van rechtmatig verblijf.

2.1.3. Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de gevallen waarin het voor het vaststellen van andere rechten en plichten van een vreemdeling van belang is of hij voorafgaand aan de afgifte van voormeld document over rechtmatig verblijf beschikte, dat rechtmatig verblijf in het kader van de vaststelling van die andere rechten en plichten kan worden bepaald, kan, nu de ingangsdatum van het duurzame verblijfsrecht van een vreemdeling op het grondgebied van Nederland op de in artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde wijze is gekoppeld aan de duur van het eerste verblijfsrecht langer dan drie maanden alhier, niet worden staande gehouden dat de vreemdeling geen enkel belang heeft bij hetgeen hij beoogt te bereiken met zijn beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Hieruit volgt dat de grieven slagen.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 16 november 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog moet worden beslist.

2.3. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht had moeten vaststellen op 8 mei 2009, te weten de datum waarop hij en de hoofdpersoon feitelijk zijn gaan samenwonen, dan wel op 15 juli 2009, te weten de datum van de aanvraag om afgifte van voormeld document.

2.3.1. De richtlijn staat er niet aan in de weg dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van een vreemdeling op grond van het gemeenschapsrecht vast te stellen, indien daar door een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7 van het Vb 2000 uitdrukkelijk om wordt verzocht. Bij of krachtens de Vw 2000 is in een dergelijke bevoegdheid echter niet voorzien. De staatssecretaris was derhalve, gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor, niet bevoegd om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling vast te stellen. De beslissing omtrent de afgifte van voormeld document kan daarom, anders dan de vreemdeling betoogt, niet mede betrekking hebben op die ingangsdatum.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 maart 2010 in zaak nr. 09/42892;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.


Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.


w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2011

91-594.
Verzonden: 21 februari 2011

Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser

Bron: rechtspraak.nl

Law Blogs
Law blog

22 april 2010

Vreemdelingenbewaring en een verklaring van verblijf als partner van een Unieburger (uitspraak)

LJN: BM1692, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 10/10610

Datum uitspraak: 08-04-2010
Datum publicatie: 21-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig


Inhoudsindicatie: Bewaring en artikel 9 van de Vw 2000 en het EG-recht samenvatting Eiser heeft kort na zijn inbewaringstelling een verzoek ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Anders dan eiser stelt, genereert het (enkel indienen van) het verzoek geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verweerder was dan ook niet gehouden om een categoriewijziging naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 plaats te laten vinden. Ook is artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing. Het betoog dat eiser op die manier in een ongunstigere positie terecht kan komen dan een vreemdeling die een aanvraag om een nationale verblijfsvergunning heeft ingediend, onderkent niet dat zodra eiser heeft aangetoond dat hij als partner van een unieburger rechtmatig verblijf hier te lande geniet, de bewaring opgeheven dient te worden. Eiser heeft tot op heden evenwel niet aangetoond dat hij een duurzame relatie onderhoudt met een unieburger. Beroep ongegrond.

www.rechtspraak.nl

18 november 2009

Met een vreemdelingenpaspoort uit een ander EU land mag je 3 maanden in Nederland zijn maar meldt je je niet dan kan de IND je in bewaring nemen (uitspraak)

LJN: BK3272, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Utrecht , AWB 09/36756 VRONTN

Datum uitspraak: 27-10-2009
Datum publicatie: 17-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Eiser heeft vreemdelingenpaspoort Letland. Gelet op artikel 21 SUO, Schengengrenscode en Verordening 539/2001 is persoon eiser vrijgesteld van visumplicht en heeft hij recht op drie maanden verblijf in lidstaat EU. Wel moet eiser zich ingevolg 22 SUO melden. Gelet op 4.48 Vb binnen 3 dagen. Eiser was minder dan drie dagen in Ndl. toen hij in bewaring werd gesteld. Bewaring onrechtmatig, sv.

Bron: rechtspraak.nl




Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...