Posts tonen met het label vijf jaar. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vijf jaar. Alle posts tonen

08 maart 2012

Terugkeerbesluit mag door hulpfficier worden gegeven (uitspraak rechtbank)

LJN: BV8100, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 12 / 3515 + 12 / 3551
Datum uitspraak: 23-02-2012
Datum publicatie: 07-03-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring, terugkeerbesluit en inreisverbod voor vijf jaren. hulpofficier van jusititie was bevoegd om het inreisverbod op te leggen, want de situatie van artikel 66a, zevende lid, doet zich niet voor. Inreisverbod voldoende gemotiveerd, want onvoldoende bijzondere omstandigheden aangevoerd tijdens het gehoor.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

(.......)
Ten aanzien van het inreisverbod (AWB 12/3551).

Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 kan verweerder een inreisverbod uitvaardigen tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of
b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
Op grond van het tweede lid kan daarvan op grond van humanitaire of andere redenen worden afgezien.

Bij het bestreden besluit is door een hulpofficier van justitie namens verweerder een terugkeerbesluit genomen en een inreisverbod uitgevaardigd. Eiser stelt dat niet een hulpofficier van justitie, maar een ambtenaar van de IND bevoegd is om ten aanzien van eiser een inreisverbod uit te vaardigen. In artikel 6.5, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is bepaald dat het inreisverbod kan worden uitgevaardigd door de ambtenaar van de IND of door de ambtenaar, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 die tevens hulpofficier van justitie is. Dat is slechts anders wanneer aan het inreisverbod de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 zijn verbonden. Dit artikellid waarborgt dat de rechtsgevolgen van het inreisverbod voor het rechtmatig verblijf gelijk zijn aan die van een ongewenstverklaring, reden waarom de gronden voor een ongewenstverklaring zijn overgenomen als voorwaarden (TK 20010-2011, 32420, nummer 9). De rechtbank stelt vast dat gelet op het door verweerder gevoerde beleid aan deze voorwaarden niet is voldaan. Eiser is immers niet is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf. Hieruit volgt dat de hulpofficier van justitie bevoegd was het inreisverbod uit te vaardigen.

Verweerder heeft aan het inreisverbod vrijwel dezelfde gronden ten grondslag gelegd als aan de maatregel van bewaring. Op grond van artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren wanneer de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben. Bij brief van 14 februari 2012 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan, al in artikel 6.5a van het Vb 2000 is verdisconteerd. Daarom wordt, behoudens door de vreemdeling aangevoerde en nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden, de maximale duur opgelegd zoals deze in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a van het Vb genoemd staan. Voorafgaand aan de oplegging van het inreisverbod is eiser gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij geen bijzondere individuele belangen naar voren gebracht die leiden tot de conclusie dat de duur van het inreisverbod beperkt diende te worden. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat aan de belangen van eiser geen zwaarder gewicht moet worden toegekend, omdat eiser al meerder terugkeerbesluiten heeft ontvangen, Nederland desondanks niet heeft verlaten en een vervalst document heeft gebruikt om de afgifte van een laissez passer door de Guinese autoriteiten te frustreren. Hiermee heeft verweerder gemotiveerd waarom niet is afgezien van een inreisverbod van vijf jaren.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gronden van het inreisverbod en de ter zitting en de bij brief van 14 februari 2012 gegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd waarom aan eiser een inreisverbod is uitgevaardigd en waarom de duur van het inreisverbod vijf jaren bedraagt. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, acht de rechtbank het uitgevaardigde inreisverbod niet disproportioneel. De psychische klachten die eiser heeft aangevoerd, zijn gezien de overgelegde medische gegevens beoordeeld door het BMA; recentere gegevens ontbreken. De recente medische gegevens van een longarts en een neuroloog wijzen niet op een verslechtering van de gezondheidstoestand, maar op al langer bestaande klachten.
Ten slotte heeft eiser verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 december 2011, inzake Achughbabian. De rechtbank ziet in dit arrest, waarin het Hof zich uitlaat over de strafbaarstelling van illegaal verblijf in relatie tot de Terugkeerrichtlijn, geen aanleiding om het inreisverbod onrechtmatig te achten.

Het beroep is ongegrond.

Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

01 maart 2011

Ingangsdatum rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan? (uitspraak Raad van State)

LJN: BP5947, Raad van State , zittingsplaats 's-Gravenhage , 201003057/1/V2

Datum uitspraak: 21-02-2011
Datum publicatie: 28-02-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 16 november 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan de vreemdeling het aangevraagde document verstrekt. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. De vreemdeling klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De vreemdeling heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij geen belang heeft om vast te laten stellen met ingang van welke datum zijn verblijfsrecht op grond van het gemeenschapsrecht is ontstaan. In dit verband heeft hij gewezen op de verwerving op termijn van een duurzaam verblijfsrecht.

2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wordt, voor zover thans van belang, aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, een document of schriftelijke verklaring verstrekt, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Ingevolge artikel 112 van de Vw 2000 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie regels worden gesteld in verband met het rechtmatig verblijf van vreemdelingen waarbij ten gunste van deze vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet. Op grond van dit artikel is Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn) in de artikelen 8.7 en volgende van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) geïmplementeerd.
Ingevolge artikel 8.13, eerste lid, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, b of c.
Ingevolge artikel 8.13, vijfde lid, verstrekt onze minister de verblijfsgerechtigde vreemdeling binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een verblijfsdocument waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Artikel 25, tweede en derde lid, van de wet is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 8.13, zesde lid, is de geldigheidsduur van het aan de vreemdeling afgegeven document gelijk aan de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie de vreemdeling in Nederland verblijft, indien die duur korter is dan vijf jaar. In de overige gevallen is de geldigheidsduur van het document vijf jaar.
Ingevolge artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder a, duurzaam verblijfsrecht in Nederland.

2.1.2. Met de afgifte van het document aan de vreemdeling, dat strekt tot bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8.13, eerste lid, van het Vb 2000, is niet vastgesteld met ingang van welke datum hij aan het gemeenschapsrecht rechtmatig verblijf in Nederland ontleent. De bepaling in het besluit van 16 november 2009 dat het document vijf jaar geldig is, ziet derhalve slechts op de geldigheid van het document als bewijs van rechtmatig verblijf.

2.1.3. Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de gevallen waarin het voor het vaststellen van andere rechten en plichten van een vreemdeling van belang is of hij voorafgaand aan de afgifte van voormeld document over rechtmatig verblijf beschikte, dat rechtmatig verblijf in het kader van de vaststelling van die andere rechten en plichten kan worden bepaald, kan, nu de ingangsdatum van het duurzame verblijfsrecht van een vreemdeling op het grondgebied van Nederland op de in artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde wijze is gekoppeld aan de duur van het eerste verblijfsrecht langer dan drie maanden alhier, niet worden staande gehouden dat de vreemdeling geen enkel belang heeft bij hetgeen hij beoogt te bereiken met zijn beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Hieruit volgt dat de grieven slagen.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 16 november 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog moet worden beslist.

2.3. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht had moeten vaststellen op 8 mei 2009, te weten de datum waarop hij en de hoofdpersoon feitelijk zijn gaan samenwonen, dan wel op 15 juli 2009, te weten de datum van de aanvraag om afgifte van voormeld document.

2.3.1. De richtlijn staat er niet aan in de weg dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van een vreemdeling op grond van het gemeenschapsrecht vast te stellen, indien daar door een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7 van het Vb 2000 uitdrukkelijk om wordt verzocht. Bij of krachtens de Vw 2000 is in een dergelijke bevoegdheid echter niet voorzien. De staatssecretaris was derhalve, gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor, niet bevoegd om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling vast te stellen. De beslissing omtrent de afgifte van voormeld document kan daarom, anders dan de vreemdeling betoogt, niet mede betrekking hebben op die ingangsdatum.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 maart 2010 in zaak nr. 09/42892;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.


Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.


w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2011

91-594.
Verzonden: 21 februari 2011

Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser

Bron: rechtspraak.nl

Law Blogs
Law blog

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...