Tijdelijke wet opschorting dwangsommen –
strijd met het Unierecht ? – uitspraak Afdeling 12 mei 2021 - rechtbank
zal thans, gelet op het tijdelijke karakter van de wet en het
tijdsverloop dat gemoeid zal zijn met een verwijzing, geen prejudiciële
vragen stellen over de verenigbaarheid van het afschaffen van de
dwangsommenregeling in het vreemdelingenrecht met het Unierecht –
rechtbank verklaart zich onbevoegd om (inhoudelijk) uitspraak op het
beroep tegen het niet tijdig beslissen te doen.
11. De Procedurerichtlijn bepaalt de termijnen
waarbinnen de lidstaten moeten beslissen op verzoeken op bescherming.
De Procedurerichtlijn bepaalt echter niet hoe de lidstaten moeten
waarborgen dat deze termijnen niet worden overschreden. Lidstaten zijn
op grond van hun procedurele autonomie bevoegd om dit zelf te regelen
met, zoals uit bestendige jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
Europese Unie volgt, inachtneming van de beginselen van evenredigheid
en doeltreffendheid.
12. De rechtbank overweegt dat de dwangsommenregeling, anders
dan de Afdeling lijkt te overwegen in haar bovengenoemde uitspraak van
17 december 2020, niet slechts is bedoeld als financiële compensatie
voor de verzoeker als verweerder niet binnen de Unierechtelijke en
nationaalrechtelijke beslistermijnen daadwerkelijk een beslissing op het
verzoek om bescherming heeft genomen. De mogelijkheid om een
bestuursorgaan in gebreke te stellen en daarmee te bewerkstelligen dat
een dwangsom wordt verbeurd is tevens de enige mogelijkheid die een
rechtszoekende heeft om naleving van beslistermijnen af te dwingen en
heeft daarmee, naast het karakter van genoegdoening, ook het karakter
van een procedurele waarborg voor de rechtszoekende.
De enkele omstandigheid dat verweerder meer dan incidenteel de
beslistermijnen overschrijdt en daardoor de omvang van de verbeurde
dwangsommen aanzienlijk is, ligt ten grondslag aan de Tijdelijke wet. De
oorzaken voor deze termijnoverschrijdingen zijn doorgaans niet de
gedragingen van de verzoeker zoals beschreven in artikel 31, derde lid
onder c, van de Procedurerichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 13
van de Procedurerichtlijn. Evenmin zijn aan de totstandkoming van de
Tijdelijke wet feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die in de
Procedurerichtlijn benoemd zijn als redenen om de beslistermijn te
verlengen. Ook in de zaak van eiser is niet gebleken van feiten en
omstandigheden die te maken hebben met “een behoorlijke en volledige
behandeling van het verzoek om internationale bescherming” waardoor na
26 maanden nog steeds moet worden beslist op de asielaanvraag van eiser.
Uit het advies van de Raad van State blijkt genoegzaam wat de oorzaken
zijn voor structurele overschrijdingen van beslistermijnen, de verbeurte
van dwangsommen en daarmee de beweegredenen om deze Tijdelijke wet te
ontwerpen en aan te nemen.
13. De rechtbank overweegt voorts dat, zoals ook uit het advies
blijkt, thans een wetsvoorstel aanhangig is om het tijdelijke karakter
van de wet, wat in eerste instantie voldoende werd geacht omdat door de
Tijdelijke wet alle achterstanden gedurende de looptijd van de wet
zouden worden weggewerkt, een permanent karakter te laten verkrijgen.
Dit wetsvoorstel voorziet in het definitief afschaffen van de
dwangsomregeling voor alle vreemdelingenzaken. De rechtbank stelt vast
dat het bij wet bepalen dat in vreemdelingrechtelijke procedures niet
kan worden opgekomen tegen het niet tijdig beslissen door het
bestuursorgaan een uitzondering op de hoofdregel in het nationale
bestuursrecht is. Indien deze uitzondering enkel geldt voor
vreemdelingrechtelijke procedures en “misbruik van procedures” anders
dan bij Wob-verzoeken niet aan de orde is, rijst ook om deze reden de
vraag hoe dit zich verhoudt met het Unierecht.
14. Door de Tijdelijke wet is de enige waarborg dat binnen de
Unierechtelijke beslistermijn wordt beslist die in de nationale
rechtspraktijk thans nog resteert de omstandigheid dat deze termijnen en
redenen voor verlenging hiervan in de nationale regelingen integraal
zijn overgenomen en opgenomen. Een mogelijkheid voor de rechtszoekende
om naleving van deze termijnen af te dwingen bestaat dus niet meer,
terwijl verweerder in asielzaken meer dan incidenteel de termijnen
ruimschoots overschrijdt. De gevolgen van de onzekerheid over de
beslissing voor vreemdelingen zijn, omdat procedures betrekking hebben
op verblijfsaanvaarding op het grondgebied van de Unie, meer dan
gemiddeld groot. Juist nu in vreemdelingenzaken sprake lijkt te zijn van
het structureel niet (kunnen) voldoen aan beslistermijnen dient de
nationale rechtspraktijk te voorzien in een regeling waardoor naleving
wordt gewaarborgd. In plaats van dat de structurele
termijnoverschrijdingen leiden tot het zorgdragen voor méér waarborgen
voor de verzoeker dat tijdig op zijn aanvraag wordt beslist, wordt nu
juist het enige middel dat de verzoeker heeft om het bestuursorgaan tot
tijdig beslissen te bewegen, de dwangsommenregeling, afgeschaft. Voor
zover wordt geconstateerd dat deze waarborg onvoldoende effectief is om
handelen conform de Procedurerichtlijn te bewerkstelligen zal dus op
andere wijze moeten worden voorzien in het garanderen dat termijnen niet
worden overschreden behoudens de in de Procedurerichtlijn voorziene
omstandigheden. Het beginsel van procedurele autonomie houdt -kort
gezegd- in dat lidstaten zelf mogen bepalen op welke wijze wordt
voorzien in de naleving van het Unierecht als het Unierecht dit niet
expliciet regelt. Het is echter de vraag of het uitsluiten van
vreemdelingen van de dwangsommenregeling die voor alle andere
bestuursrechtelijke procedures bestaat waar misbruik niet aan de orde
is, terwijl in geen enkele andere waarborg en regeling wordt voorzien,
in overeenstemming moet worden geacht met het Unierecht.
15. Zoals de Afdeling in haar eerder genoemde uitspraak van 12
mei 2021 heeft overwogen staat zolang de Tijdelijk wet van kracht is de
gang naar de burgerlijke rechter open indien een verzoeker wenst op te
komen tegen de omstandigheid dat verweerder de beslistermijnen
overschrijdt. De vraag die hierbij opkomt is of deze rechtsgang de
procedurele waarborgen die het Unierecht aan de verzoeker verschaft ook
in vergelijkbare mate biedt. De Procedurerichtlijn bepaalt de maximale
termijn die een bestuursorgaan heeft om te beslissen op de asielaanvraag
waarbij de Uniewetgever er voor heeft gekozen de lidstaten zelf te
laten regelen hoe naleving van deze bepalingen wordt gewaarborgd. Een
civiele actie wegens overschrijding van de redelijke termijn op grond
van artikel 6 EVRM of op grond van een onrechtmatige (overheids-)daad op
grond van het Burgerlijk wetboek zal veeleer het verkrijgen van een
schadevergoeding als inzet hebben en kan pas worden onderbouwd als de
feiten kunnen worden vastgesteld en daarmee als vaststaat dat en wanneer
het bestuursorgaan heeft beslist. De bestuursrechtelijke regeling
waarbij een rechtszoekende een bestuursorgaan in gebreke stelt op het
moment dat nog niet is beslist of de rechter een termijn bepaalt
waarbinnen een bestuursorgaan moet beslissen heeft nu juist als inzet
dat het bestuursorgaan daadwerkelijk gaat beslissen op een aanvraag. Om
een dergelijk verzoek kracht bij te zetten worden aan de
termijnoverschrijdingen dwangsommen gekoppeld. Een vordering bij de
burgerlijke rechter ziet dan ook veel meer op het -achteraf- compenseren
van immateriële schade die is veroorzaakt doordat er niet tijdig is
beslist, terwijl de dwangsommenregeling een middel is om naleving van de
beslistermijn te verzekeren en het ontstaan van immateriële schade te
voorkomen of de omvang van de schade te beperken.
16. De rechtbank overweegt voorts dat het toetsingskader of
dwangsommen zijn verbeurd minder complex is waarbij het aan verweerder
is om te motiveren waarom termijnen zijn overschreden en of dit zodanig
verschoonbaar is dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
Het toetsingskader voor de beoordeling of een verzoeker op
grond van artikel 6 EVRM aanspraak maakt op schadevergoeding wegens
overtreding van de redelijke termijn volgt onder meer uit de uitspraak
van de Afdeling van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1101). De Afdeling
heeft over de beoordeling van het in die procedure tevens gedane verzoek
om schadevergoeding het navolgende overwogen:
(…)
11.
[appellanten] verzoeken ten slotte om schadevergoeding, omdat volgens
hen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(hierna: het EVRM) is overschreden.
(…)
11.1.
Zoals de
Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 december 2018,
ECLI:NL:RVS:2018:4037, geldt dat de rechter bij wie het verzoek wordt
gedaan het verzoek beoordeelt naar de stand van zaken van het geding ten
tijde van zijn uitspraak, waarbij de totale duur van de procedure tot
dan toe in ogenschouw wordt genomen. In zaken met een voorafgaande
bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst
van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op
het moment waarop de rechter die op het beroep beslist uitspraak doet.
Uitgangspunt voor de beoordeling van het verzoek van [appellanten] is de
totale duur van de procedure vanaf de aanvang tot de uitspraak in hoger
beroep. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 29 januari 2014,
ECLI:NL:RVS:2014:188, heeft overwogen, is de redelijke termijn in
beginsel overschreden als de totale duur van de procedure langer dan
vier jaar heeft geduurd. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is
overschreden wordt in beginsel niet bezien of de hogerberoepsfase op
zichzelf binnen aan daarvoor als redelijk aan te merken termijn heeft
plaatsgevonden. Aanvaard wordt dat een voortvarende behandeling in hoger
beroep een eventuele te lange behandelingsduur in de daaraan
voorafgaande fase compenseert, zolang de totale duur van de procedure
maximaal vier jaar heeft geduurd.
(…)
17. Gelet op dit toetsingskader kan een verzoek tot
schadevergoeding op grond van artikel 6 EVRM dus enkel leiden tot
financiële compensatie ten gevolge van immateriële schade die
voortvloeit uit een onredelijk lange duur van de procedure die bij de
afronding van die uitspraak door de rechter wordt afgerond. Weliswaar
kan bij een vordering op grond van artikel 6 EVRM ook het tijdsverloop
bij de rechter worden betrokken, echter dit toetsingskader verschaft
geen harde termijn waarbinnen het bestuursorgaan moet hebben beslist en
kan ook niet leiden tot het afdwingen van een beslissing. Het verbeuren
van een dwangsom is echter een middel om een bestuursorgaan
beslistermijnen te laten naleven. Het door de rechter bij het afronden
van de procedure te verzoeken om een beslissing te nemen op een verzoek
tot schadevergoeding kent een juridisch wezenlijk ander karakter en kan,
gelet op de fase waarin dit verzoek kan worden ingediend en ook zal
worden beoordeeld door de rechter, nimmer in een concrete procedure een
middel zijn voor een verzoeker om het bestuursorgaan te bewegen om tot
besluitvorming over te gaan.
Overigens wordt bij de bepaling óf de redelijke termijn is
overschreden rekening gehouden met meerdere factoren zoals onder meer de
gedraging van de verzoeker voor zover die van invloed zijn geweest op
het tijdsverloop en de overschrijding van de termijn. Een
civielrechtelijke beoordeling vergt dus het betrekken van “eigens
schuld” en “toerekenbaarheid van de overschrijding aan het
bestuursorgaan”. De Procedurerichtlijn voorziet niet in een dergelijk
toetsingskader, maar bepaalt eenvoudig “harde termijnen” waarbinnen de
lidstaten verzoeken om bescherming in behandeling moeten nemen en moeten
afronden.
18. Bij het bepalen van de omvang van de redelijke termijn en
bij het vaststellen door de rechter of sprake is van een overschrijding
hiervan betrekt de rechter ook “de eigen schuld van de verzoeker” en de
“toerekenbaarheid” aan het bestuursorgaan. Ook indien de vordering wordt
gebaseerd op een door het bestuursorgaan begane onrechtmatige daad
dient door de rechter de gedragingen van de verzoeker te betrokken
worden.
Indien de vreemdeling door zijn gedragingen, zoals
bijvoorbeeld het verzoeken om uitstel in de besluitvorming in verband
met door hem geëntameerd deskundigenonderzoek, medisch onderzoek of het
verkrijgen en/of het laten vertalen van documenten, tijdsverloop
veroorzaakt zal dit door de civiele rechter worden betrokken bij de
oordeelsvorming.
De Procedurerichtlijn heeft in artikel 39 echter alleen een
harde termijn bepaald zonder daarbij een nuancering aan te brengen dat
enkel de tijd die het bestuursorgaan zelf “gebruikt” in de
besluitvorming relevant is. De verwijzing naar artikel 13 van de
Procedurerichtlijn ziet op het kunnen verlengen van de beslistermijnen
in geval de vreemdeling niet of niet goed genoeg samenwerkt met het
bestuursorgaan en niet op het verrichten van noodzakelijke dan wel
redelijke proceshandelingen om zijn verzoek om bescherming te
onderbouwen die tijdsverloop met zich brengen.
Het komt de rechtbank voor dat de uitdrukkelijk genoemde
omstandigheden die de Uniewetgever in artikel 31 van de
Procedurerichtlijn als rechtvaardiging voor verlenging van een
beslistermijn geeft meer rechtszekerheid biedt dan artikel 6 EVRM en een
civiele actie. Ook laat de Uniewetgever minder ruimte om een verlenging
van de beslistermijn gerechtvaardigd te achten.
De rechtbank overweegt dan ook dat de vraag opkomt of het
moeten adresseren van de burgerlijke rechter als restrechter in lijn is
met wat de Unierechter heeft beoogd met het benoemen van concrete en
harde beslistermijnen in artikel 39 van de Procedurerichtlijn en of het
verplichten van de gang naar de civiele rechter in de nationale
rechtspraktijk het nuttig effect aan artikel 39 van de
Procedurerichtlijn niet ontneemt.
19. Met deze Tijdelijke wet ontstaat de situatie dat een
verzoeker om bescherming geen specifieke rechtsgang ter beschikking
staat om naleving van termijnen te waarborgen. Indien achteraf door de
civiele rechter wordt vastgesteld dat de redelijke termijn is
overschrijden ontstaat weliswaar aanspraak op schadevergoeding. Het
ontvangen van schadevergoeding als compensatie van immateriële schade
omdat de redelijke termijn is overschreden heeft echter zoals eerder
overwogen een wezenlijk ander juridisch karakter dan het bieden van een
voorziening om naleving van termijnen af te dwingen.
Uit het Advies van de Afdeling blijkt dat in de nationale
rechtspraktijk enkel in vreemdelingenzaken een rechtszoekende geen
rechtsmiddel heeft om naleving van wettelijke, uit het Unierecht
voortvloeiende, beslistermijnen af te dwingen.
20. Juist in vreemdelingenzaken heeft te gelden dat
rechtszoekenden kwetsbaar zijn omdat de procedures zien op (al dan niet
tijdelijke) verblijfsaanvaarding en een afwijzende beslissing voortgezet
verblijf doorgaans onrechtmatig zal maken, wat het opleggen van een
terugkeerplicht met zich brengt, zodat tijdsverloop in een procedure zo
gering mogelijk moet zijn. Het rechtsmiddel “beroep niet tijdig” was
-kennelijk- niet effectief als prikkel voor het bestuursorgaan om het
procesverloop zoveel mogelijk te beperken en in ieder geval steeds
binnen de beslistermijn te blijven. De vraag rijst of dit argument te
grondslag gelegd kan worden aan het niet (meer) bieden van een
rechtsmiddel om naleving van deze Unierechtelijke bepaling af te
dwingen. Het is immers heel wel denkbaar dat indien wordt geconstateerd
dat deze regeling niet effectief is een ander mechanisme wordt bedacht
in plaats van de rechtsingang geheel af te schaffen. Uit het Advies van
de Afdeling Advisering blijkt dat de overschrijdingen op geen enkele
wijze worden veroorzaakt door “misbruik” van procedures door de
vreemdeling zoals dit -kennelijk- wel aan de orde was bij de zogenaamde
Wob-verzoeken. De rechtbank overweegt dat de Unierechter de lidstaten
opdraagt de asielprocedure binnen een bepaalde termijn af te ronden. Uit
het Advies volgt dat het ter beschikking stellen van financiële
middelen en menskracht de omstandigheid is dat Unierechtelijke en
nationaalrechtelijke beslistermijnen structureel en fors worden
overgeschreden en dat het inrichten van een “Taskforce” deze
overschrijdingen niet op de toegezegde termijn in lopende procedures
beperkt en in nieuwe procedures voorkomt. Gelet hierop is weinig
voorstelbaar dat het niet voorzien in een nationale regeling om het
bestuursorgaan te kunnen houden aan het Unierecht en het aan de
vreemdelingenrechter kunnen voorleggen om alsnog de naleving van het
Unierecht te waarborgen in overeenstemming moet worden geacht met het
Unierecht. Dit geldt temeer omdat het nationale recht voor alle overige
bestuursrechtelijke procedures waarin tijdsverloop niet voortvloeit uit
de mogelijkheid en praktijk om misbruik te maken wel is voorzien in de
mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een
besluit en daarmee de naleving van beslistermijnen door een
bestuursorgaan te verzekeren.
21. De rechtbank zal gelet op de Tijdelijke wet en de uitspraak
van de Afdeling van 12 mei 2021 zich onbevoegd verklaren om uitspraak
te doen op het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
22. Gelet op het tijdelijke karakter van de Tijdelijke wet en
gelet op te verwachten duur die van een verwijzing, zal de rechtbank
zich thans niet wenden tot het Hof van Justitie voor het stellen van
prejudiciële vragen over de uitleg van artikel 39 van de
Procedurerichtlijn in samenhang gelezen met artikel 47 van het Handvest
van de Grondrechten van de Europese Unie.
23. De rechtbank overweegt tot slot dat aanleiding bestaat voor
een proceskostenveroordeling. Eiser heeft niet alleen beroep ingesteld
maar heeft beroepsgronden moeten formuleren tegen het bestreden besluit
terwijl door de intrekking van het besluit aan het oorspronkelijke
beroep is tegemoetgekomen. De rechtbank zal de door verweerder
aangeboden proceskosten ter waarde van één punt toekennen en voorts
uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen.