30 december 2009

Wie helpt N. aan de slag?


N. is een oud cliente van mij. Zij is een 39-jarige Iraakse weduwe met schoolgaande kinderen die in Irak "Administration" heeft gestudeerd en voor haar huwelijk bij een bank aan de balie werkte. Inmiddels woont ze drie jaar in Nederland.

Haar Nederlands is "charmant" en ze heeft geen rijbewijs. Bovendien moet ze na schooltijd thuis zijn. Dus dan gaat een baan vinden natuurlijk heel makkelijk!

Graag zou ze een aantal dagdelen werken. En voor een baan bij een bank is haar Nederlands nog niet goed genoeg. Dus bedacht N. dat ze dan we graag bij oude mensen thuiszorg zou willen bieden want eten koken en schoonmaken kan ze heel goed en door met Nederlanders te praten verbetert haar taalvaardigheid.

Maar misschien zit u wel juist te wachten op iemand die vloeiend klassiek Arabisch spreekt en leest en de zakenwereld in Irak kent.

Mocht u een leuke (ervarings) baan in de regio Leiden weten reageer dan onder dit bericht.

Overigens zo ken ik ook Turkse en Marokkaanse juristes en Somalische fabrieksarbeiders.

FIJNE JAARWISSELING EN EEN GEZEGEND 2010


Bij deze wens ik u met uw geliefden een fijne oudejaarsdag en een gelukkig, gezond en succesvol 2010!

Wellicht kunnen we in het nieuwe jaar eens wat organiseren voor al de mensen die dit weblog lezen. Heeft u een interessant idee over een cursus of een markt?


Vacature: VluchtelingenWerk in TNV Ter Apel zoekt vrijwilligers (m/v) voor juridisch werk

1 of 2 dagen per week
voor voorlichting, vluchtverhaalanalyse en belangenbehartiging
reiskostenvergoeding


Wil je 1 of 2 dag(en) per week je tijd zinvol invulling geven? Zoek je werkervaring of stage in de juridische dienstverlening? Of allebei?
Wil je kennis opdoen over asielprocedures in Nederland? En over mensen uit allerlei landen, politiek en culturen? Woon je in de ruime omgeving van Ter Apel (op de oostgrens van provincies Groningen-Drenthe)?



Kom dan werken bij VluchtelingenWerk in Ter Apel
Interesse? Bel tel 0599-481334 of mail: vwn4@hotmail.com Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien. voor alle informatie.
Wij zoeken met spoed extra mensen voor de volgende taken:

Voorlichting
Het mag duidelijk zijn dat de pas aangekomen asielzoeker nog niet op de hoogte is van alles wat bij asiel aanvragen (en wel of niet krijgen) komt kijken. De vrijwilligers van VluchtelingenWerk geven daarom dagelijks voorlichting. Dit gebeurt collectief als er meerdere asielzoekers uit hetzelfde land komen en dezelfde taal spreken, maar ook individueel. Hierbij wordt meestal een telefonische tolk gebruikt. We leggen uit wie VluchtelingenWerk is, hoe de procedure er uit ziet, en vertellen hoe je als asielzoeker je eigen asielverzoek kunt versterken met relevante documentatie. Ook hebben mensen allerlei vragen die door ons beantwoord worden.

VluchtVerhaalAnalyse (VVA)
De vrijwilliger van VluchtelingenWerk neemt het individuele vluchtverhaal met de asielzoeker door, en biedt begeleiding bij het opvragen van documenten die vluchtverhaal en identiteit ondersteunen. Ook landendocumentatie en jurisprudentie worden hierbij betrokken. Juist vooraf de feitelijke asielaanvraag is dit van extra belang omdat alle informatie en signalen daarbij nog meegenomen kunnen worden. Rapportage vindt plaats in digitale individuele cliëntdossiers.

Belangenbehartiging
De belangenbehartiging speelt een belangrijke rol in het takenpakket van de vrijwilligers van VluchtelingenWerk, met name i.v.m. het belang van de procedure. Hierbij kun je denken aan het opsporen van (of in contact brengen met) in Nederland aanwezige familieleden, het verwijzen naar de Medische Dienst, het signaleren van allerlei bijzonderheden etc.

Wat zoeken wij?
Werken voor VluchtelingenWerk in de TNV is boeiend, maar niet altijd gemakkelijk. Oog hebben voor relevante details die van belang zijn voor de asielprocedure is essentieel. Wij verwachten van vrijwilligers dat zij affiniteit hebben met de doelgroep. Men dient zich betrokken op te stellen bij elke persoon, maar moet ook weer snel afstand kunnen nemen.

Van de gesprekken met cliënten dient een grondige rapportage gemaakt te worden, die kan worden overgedragen aan Vluchtelingenwerk in het AC en aan de advocatuur. Ervaring in het werken met computers (Word-internet) is dan ook noodzakelijk.

Goede sociale vaardigheden en een vloeiende beheersing van de Nederlandse taal zijn van essentieel belang om als vrijwilliger in de TNV te werken. Een redelijke beheersing van de moderne talen is noodzakelijk. Ook een zekere mate van stressbestendigheid en flexibiliteit kunnen niet gemist worden. Men moet in teamverband kunnen werken en op den duur ook zelfstandig.

Vooropleiding
Het werk- en denkniveau van het werk als vrijwilliger in de TNV ligt op HBO niveau. Een juridische (voor)opleiding is niet noodzakelijk, VluchtelingenWerk verzorgt een inwerkprogramma en cursussen.

Het team
VluchtelingenWerk in TNV Ter Apel is alle werkdagen aanwezig met een team. Per dag zijn 6 à 7 vrijwilligers werkzaam, naast de begeleidende beroepskrachten. De vrijwilligers komen uit de verre omtrek van Ter Apel. De werksfeer is actief en betrokken. We werken nauw samen met VWN in het AC (AanmeldCentrum). De vrijwilligers worden in hun werk ondersteund door beroepskrachten.

Als vrijwilliger investeert men naar keuze 1 of 2 (hele) dagen per week, van 9.00-17.00 uur.

Men ontvangt reiskostenvergoeding.

Al met al een verantwoordelijke functie in een interessante werkomgeving.


Bron: http://www.vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=627:vluchtelingenwerk-tnv-ter-apel-zoekt-vrijwilligers&catid=39:vrijwilligers&Itemid=74


Zaak waarin de IND het pas in een tweede procedure noemen van homoseksualiteit door Iranier niet gelooft (uitspraak rechtbank)

Nou komt het natuurlijk vaker voor dat mensen die afgewezen zijn opeens bedenken dat bijvoorbeeld het feit dat in hun land een bepaald geloof of seksuele identiteit tot gevaar leidt en een verblijfsvergunning kan opleveren. In zo'n geval is het voor de IND moeilijk om te onderscheiden of iemand door vrees of schaamte iets niet durfde te zeggen of ronduit gladhard zit te liegen. Omdat in mijn eigen kring veel homo's zitten lees ik deze uitspraken altijd met belangstelling. Soms merk je dat de contactambtenaar van de IND zelf ook niet zo veel weet van homo's en daardoor tenenkrommende dingen zegt, in andere zaken zie je dat men zijn best doet om constructief door te vragen. Het lijkt me hardstikke moeilijk omdat het enorm gelogen kan worden en je moeilijk kan kijken of iemand een erectie krijgt bij het kijken naar een naakte jongeman. En ook ik ken mensen die pas eind 20 opeens als een blok voor een man vielen en nooit naar een andere vent hebben gekeken en zich ook echt niet als homo zagen. Al met al is het navolgende een boeiend lezende uitspraak.

LJN: BK7528, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 08/40650


Datum uitspraak: 08-12-2009
Datum publicatie: 23-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Asiel / herhaalde aanvraag / novum / geloofwaardigheid seksualiteit / Iran





Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 08 / 40650

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 december 2009

in de zaak van:

[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,

tegen:

de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.


1. Procesverloop

1.1 Eiser heeft op 22 april 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 november 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 17 november 2008 beroep ingesteld.

1.2 Eiser heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank op 17 november 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 17 december 2008 is dit verzoek toegewezen.

1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 Verweerder is op grond van artikel 83, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op ingeroepen feiten en omstandigheden, die volgens eiser zijn opgekomen na het nemen van het besluit.

1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 september 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

1.6 Ter zitting is, na voorafgaande aankondiging en op initiatief van eiser, dr. [naam], psychotherapeut en psycholoog, verschenen.

1.7 Bij brief van 15 september 2009 heeft de rechtbank verweerder schriftelijk in de gelegenheid gesteld aan te geven of aanleiding bestaat om schriftelijk te reageren op hetgeen ter zitting is besproken, dan wel of het besprokene aanleiding vormt het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. Bij brief van 21 september 2009 heeft verweerder gereageerd en aangegeven dat er geen aanleiding bestaat het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. In dezelfde brief reageert verweerder inhoudelijk op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.

1.8 Hierna is het onderzoek ter zitting met toestemming van partijen gesloten.


2. Overwegingen

2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 29 augustus 2006 Nederland ingereisd. Op 19 september 2006 heeft hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 25 september 2006 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 3 november 2006 ongegrond verklaard.

2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn eerste aanvraag, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser hielp zijn nichten, die student waren, bij de verspreiding van pamfletten die tegen de regering gericht waren. Op 18 augustus 2006 viel de inlichtingendienst het huis van eiser binnen. Eiser wist de woning te ontvluchten en is via het huis van de buren naar zijn zus gevlucht. Daarna heeft hij het land verlaten.

2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser heeft een dagvaarding van de revolutionaire rechtbank in Iran overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 26 augustus 2006 diende te verschijnen. Eiser had een seksuele relatie met een jongen bij hem in de buurt. Op een dag zijn eiser en zijn vriend naakt samen aangetroffen in de kamer van de vriend door de vader van de vriend. Eiser heeft zijn excuses aangeboden, zich aangekleed en het huis verlaten. Twee dagen later werd hij op straat aangesproken door twee agenten op zijn relatie. Ze wilden hem meenemen naar het bureau. Eiser heeft de twee agenten geslagen en wist zo te ontvluchten. Hij is twee weken ondergedoken in Teheran. Daarna is hij weer naar huis gegaan. De volgende dag kwamen agenten aan de deur. Eisers moeder heeft de deur geopend en geschreeuwd. Eiser is daarop het huis ontvlucht door het raam en via het huis van de buren naar het huis van zijn zus gevlucht.

2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Hetgeen eiser ter onderbouwing van zijn huidige aanvraag naar voren heeft gebracht, kan niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Niet valt in te zien dat eiser de verwachte problemen in verband met zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet eerder naar voren heeft kunnen en derhalve behoren te brengen. De thans aangevoerde asielmotieven worden niet geloofwaardig geacht. De door eiser overgelegde oproep van de revolutionaire rechtbank is, blijkens het onderzoek van het Bureau Documenten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verklaring van 9 mei 2008, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij homoseksueel is. Eiser heeft geen duidelijke en geen overtuigende verklaringen afgelegd omtrent zijn geaardheid en ontwijkende antwoorden heeft gegeven op alle vragen die in de richting gingen van daadwerkelijk homoseksueel contact, of daadwerkelijke homoseksuele belangstelling.

2.5 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Eiser verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen in de beroepsgronden. Verder voert eiser aan dat hij bij zijn gehoren is gehinderd door psychologische blokkades en hij niet expliciet heeft kunnen vertellen over zijn geaardheid.
De rechtbank overweegt als volgt.

2.6 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.

2.7 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.

2.8 Ten aanzien van de door eiser overgelegde dagvaarding heeft verweerder in het bestreden besluit geoordeeld dat dit document vals is. Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat de overgelegde dagvaarding niet als novum kan worden aangemerkt.

2.9 Ten aanzien van de door eiser gestelde homoseksualiteit geldt het volgende.

2.10 Ingevolge artikel 31 van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.114 Vreemdelingenbesluit 2000, wordt van een vreemdeling in beginsel verwacht dat hij alle voor zijn aanvraag van belang zijnde gegevens verstrekt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag van een vreemdeling die zich, zoals eiser, reeds ten tijde van de eerste aanvraag bewust was van zijn geaardheid, worden verwacht dat hij die geaardheid bij zijn eerste aanvraag naar voren brengt. In lijn met de jurisprudentie van de Afdeling betreffende traumata (- onder meer - de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2005, LJN AT2861), is de rechtbank van oordeel dat in het geval een vreemdeling ten gevolge van psychische blokkades niet is staat is geweest melding te maken van zijn seksuele geaardheid, niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen dat hij daarvan geen melding heeft gemaakt.

2.11 De stelling van eiser dat hij ten gevolge van een psychische blokkade niet eerder in staat was over zijn homoseksualiteit te verklaren en daar zelfs nu moeite mee heeft, wordt ondersteund door de verklaringen van eiser ten tijde van het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden en het daarop volgende nader gehoor, en door hetgeen tijdens de gehoren is waargenomen door de rapporteur en vermeld in de rapporten van de gehoren. Eiser zegt verschillende malen dat hij niet weet hoe hij iets moet zeggen en uit de rapporten blijkt dat hij pas na doorvragen of herformuleren van de vraag in staat is te antwoorden. Op pagina 8 van het rapport van het gehoor van 23 en 25 april 2008 is expliciet opgenomen dat, nadat eiser enige tijd heeft gezwegen naar aanleiding van de vraag welke nieuwe feiten en omstandigheden hij wil inbrengen en er een pauze is ingelast, de rapporteur denkt te zien dat eiser het moeilijk vindt om de nieuwe feiten en omstandigheden te vertellen. Desgevraagd antwoordt eiser dat hij dit inderdaad moeilijk vindt (p. 9). Verderop geeft eiser aan dat hij niet in de eerste procedure heeft verklaard over zijn geaardheid omdat hij zich schaamde om daarover te vertellen. Later geeft hij aan dat hij eerst wilde informeren hoe mensen op dit soort zaken reageren. Hij wilde weten hoe er naar hem zou worden gekeken (p. 9). Blijkens het rapport van het gehoor van 1 augustus 2008 heeft eiser voorts verklaard dat hij er ten tijde van de eerste aanvraag moeite mee had over zijn seksuele geaardheid te spreken, omdat men in Iran niet gemakkelijk over dit soort dingen praat (p. 4). Verderop stelt eiser dat hij zich niet comfortabel voelde om erover te praten. Hij was bang dat mensen anders tegen hem aan zouden kijken (p. 4). Vervolgens verklaart eiser dat hij bang was dat ze (de rechtbank leidt uit de context af dat eiser met ‘ze’ de Nederlandse autoriteiten bedoelt) anders over hem zouden denken. Men zou dan denken: “hij is vies, hij is anders” (p. 5). Voorts is door de rapporteur bij herhaling de opmerking genoteerd dat eiser zucht en enkele seconden stil blijft, voordat hij de vraag beantwoordt (p. 8, 9, 10 en 11). Verderop verklaart eiser dat mensen in Iran op homoseksuelen neerkijken en ze beschouwen als vieze mensen. Ook verklaart eiser dat hij de vragen moeilijk vindt, beschamend (p. 20), en dat hij de vragen over het bekijken van seksfilms met andere jongens vervelende vragen vindt. Aan het slot van het gehoor van 25 april 2008 verklaart eiser ook dat het heel moeilijk voor hem was om hierover te vertellen.

2.12 Bovendien heeft dr. [naam] ter zitting verklaard dat het beeld van eiser overeenkomt met het beeld van iemand met geïnternaliseerde homofobie. Volgens de dr. [naam] maakt geïnternaliseerde homofobie het moeilijk om de eigen homoseksuele identiteit te omarmen en is het mogelijk dat er een afsplitsing ontstaat in de persoonlijkheid, waarbij iemand wel een bepaalde geaardheid kan hebben en bepaalde handelingen kan verrichten, maar dat tegelijkertijd vies of raar kan vinden. Zij stelt dat zij op grond van bestudering van de gehoren tot het oordeel is gekomen dat eiser als gevolg van schaamte psychologische blokkades heeft en niet in staat is (geweest) expliciet te verklaren omtrent zijn geaardheid.

2.13 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder niet zonder nadere motivering heeft kunnen stellen dat eiser bij gelegenheid van zijn eerste asielaanvraag al over zijn geaardheid had kunnen en derhalve moeten verklaren.

2.14 Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat niet aannemelijk is dat eiser homoseksueel is.

2.15 Verweerder werpt naar het oordeel van de rechtbank in dit kader ten onrechte aan eiser tegen dat hij niet weet wanneer hij heeft ontdekt dat hij gevoelens voor jongens had. Uit het rapport van het gehoor van 1 augustus 2008 blijkt immers dat eiser heeft geantwoord dat hij ongeveer 26 á 27 jaar denkt te zijn geweest. Op de vraag hoe hij voor het eerst merkte dat hij zich lichamelijk aangetrokken voelde tot mannen geeft hij voorts eveneens een duidelijke omschrijving. Na een zucht en stilte verklaart hij: “Tijdens het sporten voelde ik dat. Bijvoorbeeld tijdens judo. Dan heb je sportieve lichamelijke contacten. Ik vond het prettig, ik vond het spannend. Ik weet niet precies hoe ik het moet uitleggen, maar dan gebeurde het. Ik sportte met vijf andere mannen. Ik voelde mij aangetrokken tot één van deze mannen en wij werden bevriend met elkaar”.

2.16 Tijdens het gehoor van 23 en 25 april 2008 zijn aan eiser vragen gesteld over zijn geaardheid. In zijn antwoorden geeft eiser achtereenvolgens het volgende aan: “Ik ben geen homoseksueel. Ik had seks met een man omdat er geen vrouwen in de buurt waren. […] Ik had daar nooit behoefte aan [rechtbank: aan een echtgenote]. Ik had er ook geen behoefte aan om met meisjes te zijn. Ik voelde me altijd meer op mijn gemak bij de jongens” (p. 19). Tijdens het nader gehoor van 1 augustus 2008 zijn echter eveneens vragen gesteld aan eiser over zijn geaardheid. Eiser heeft hierbij verklaard dat hij iemand als homoseksueel beschouwt als een persoon contacten heeft met meerdere mannen. Vervolgens is naar het oordeel van de rechtbank door de rapporteur op correcte wijze doorgevraagd. Eiser is gevraagd of hij zich seksueel aangetrokken voelde tot vrouwen, waarop hij antwoordt dat hij dit niet weet. De vraag of hij zich seksueel aangetrokken voelt tot mannen, beantwoordt eiser bevestigend. De rapporteur legt vervolgens uit dat in Nederland een term bestaat voor mensen die zich emotioneel of seksueel aangetrokken voelen tot iemand van het andere geslacht en dat die term heteroseksueel is. Vervolgens wordt eiser gevraagd of hij zichzelf als heteroseksueel beschouwt. Hierop antwoordt eiser ontkennend. Op de vraag: “Als we een man en een vrouw naast elkaar zetten, met welke persoon zou u dan lichamelijk contact willen hebben?” antwoordt eiser: “Met de man”. Vervolgens wordt eiser gevraagd tot welke groep hij zou behoren, gesteld dat mannen die zich aangetrokken voelen tot mannen homoseksueel worden genoemd. Hierop antwoordt eiser: “Homoseksueel” (p. 9).

2.17 Hieruit blijk dat eiser ten onrechte betekenis toekent aan eisers eerdere antwoord, dat hij niet homoseksueel is. Uit het nader gehoor blijkt immers dat eiser een andere uitleg geeft aan deze term dan gebruikelijk is en dat hij, geconfronteerd met een in Nederland meer gangbare definitie van het begrip homoseksualiteit, zichzelf wel als homoseksueel kwalificeert.

2.18 Gelet op het hiervoor in 2.11 en 2.12 overwogene, heeft verweerder uit eisers ontwijkende antwoorden over homoseksueel contact en homoseksuele belangstelling ook niet kunnen afleiden dat zijn gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig is. Weliswaar heeft eiser regelmatig in eerste instantie ontwijkende antwoorden gegeven, maar uit de antwoorden van eiser en de opmerkingen van de rapporteur blijkt duidelijk dat eiser beschroomd is over zijn geaardheid te praten en blijkt eveneens dat hij bij doorvragen en herformuleren van vragen wel verklaart.

2.19 In dit verband voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om, bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit van eiser in aanmerking te nemen dat eiser niet expliciet heeft verklaard in welke positie hij met zijn vriend zou zijn betrapt en dat hij niet “dadelijk” heeft geantwoord op de vraag of hij ook op een andere locatie seksueel contact heeft gehad met zijn vriend. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn vriend zich naakt in het bed van zijn vriend bevonden, dat zij zaten, dat zij elkaar op erotische lichaamsdelen aanraakten, en dat zij seks hadden. Dat van eiser mag worden verlangd dat hij, teneinde overtuigend te verklaren omtrent zijn gestelde homoseksualiteit, in nadere details zou moeten treden, kan de rechtbank, mede gelet op het hiervoor in 2.11 en 2.12 overwogene, niet volgen. Daarnaast heeft hij slechts na één nadere vraag verklaard dat hij ook in zijn eigen huis seksueel contact had met zijn vriend.

2.20 Waarom het bevreemdingwekkend zou zijn dat hij wel in een strandhuisje naar homoseksuele pornofilms keek met vrienden, maar tevens heeft verklaard dat hij het vervelend vond vragen over de seksuele interesses van deze jongens te beantwoorden, kan evenmin worden gevolgd. Het één sluit het ander immers niet uit. Dat eiser heeft verklaard nooit seks te hebben gehad met deze jongens kan evenmin in redelijkheid bevreemdingwekkend worden gevonden, omdat het kijken van pornofilms niet noodzakelijkerwijs leidt tot het hebben van seks met elkaar, en eiser daarnaast heeft verklaard dat de mensen met wie hij de films keek niet wisten dat hij homoseksueel is. Verweerder vermeldt voorts ten onrechte in het bestreden besluit dat eiser op vragen over het kijken van deze films geen antwoord heeft willen geven. Eiser heeft diverse vragen beantwoord. Hij heeft slechts gezegd niet te weten wat te moeten antwoorden op de vraag wat hij “verder” over de films zou kunnen vertellen. Vervolgvragen heeft hij vervolgens wel beantwoord. Dat hij titels van films, namen van acteurs en namen van producenten niet heeft kunnen onthouden, kan in redelijkheid evenmin aan eiser worden tegengeworpen, aangezien eiser heeft verklaard dat het ging om buitenlandse films, in talen die hij niet begreep.

2.21 De tegenstrijdigheden in de verklaring van eiser met betrekking tot zijn confrontatie met twee agenten en zijn redenen het land te verlaten kan aan het voorgaande niet afdoen, aangezien dit relaas los staat van de vraag of eiser homoseksueel is (en op grond daarvan bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM).

2.22 Ten slotte stelt verweerder in het bestreden besluit dat eiser ten onrechte heeft verklaard dat in Iran de doodstraf staat op homoseksualiteit, omdat homoseksualiteit op zich niet strafbaar is in Iran. Nu het verrichten van seksuele handelingen door mannen van hetzelfde geslacht in Iran echter wel wordt bedreigd met de doodstraf, kan naar het oordeel van de rechtbank niet bevreemdingwekkend worden geacht dat eiser dit antwoord gaf.

2.23 Het enige argument van verweerder dat resteert is dat eiser geen namen weet te noemen van belangenorganisaties voor homoseksuelen in of buiten Iran, geen ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen in Teheran kan benoemen, geen bekende Iraanse homoseksuelen kan noemen, en niet op internet heeft getracht informatie te krijgen over de positie van homoseksuelen in Iran. Op grond van dit argument kan echter in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat eiser niet homoseksueel is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de antwoorden van eiser tijdens de gehoren blijkt dat eiser zijn homoseksualiteit als een private aangelegenheid beschouwt die hij beleeft met een vaste partner. Hij benadrukt daarbij naast de seksuele gevoelens voor zijn partner ook emotionele aspecten van de relatie. Daarnaast is duidelijk dat hij zich er niet prettig bij voelt openlijk over zijn homoseksualiteit te spreken en blijkt uit de gehoren voorts duidelijk dat hij niet geïnteresseerd is in wisselende contacten. Aldus kan het niet bevreemden dat eiser evenmin geïnteresseerd is in belangenorganisaties of ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen.

2.24 Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers homoseksualiteit niet geloofwaardig is.

2.25 Het voorgaande leidt eveneens tot de conclusie dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Volgens het beleid van verweerder (C24/12.3.11) zijn homoseksuelen uit Iran op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aangewezen als een specifieke groep, die om andere redenen dan traumata in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Aldus is niet op voorhand uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.

2.26 Verweerder heeft in het bestreden besluit miskend dat eiser aan zijn aanvraag van 22 april 2008 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd op grond van artikel 3:2 Awb en 3:46 Awb.

2.27 De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.28 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).


3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit;

3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiser.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese - Rood, rechter, en op 8 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.


afschrift verzonden op:

Coll:

Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.

Bron: rechtspraak.nl


Bekeerde Christenen lopen in Irak gevaar (uitspraak rechtbank)

LJN: BK7598, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Assen , AWB 09/24393

Datum uitspraak: 17-12-2009
Datum publicatie: 24-12-2009



Inhoudsindicatie: Iran bekeerde christenen / 3 EVRM


Iran. Op grond van het vorenstaande, beschouwd in samenhang met de in het thematisch ambtsbericht van mei 2009 genoemde praktijkvoorbeelden van bekeerde christenen tegen wie in gevangenschap geweld is gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat er concrete aanwijzingen zijn dat tegen bekeerde christenen in Iran geweld wordt gebruikt. Gelet daarop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, als bekeerde christen, bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Daarom heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de AC-procedure afgewezen.





29 december 2009

Gezocht voor de groep "vreemdelingenrecht" op Linkedin juristen asiel en regulier

Zodat juridische vragen gesteld aan http://www.vreemdelingenrecht.com/ kunnen worden besproken. Goed voor de collegiale intervisie en u houdt er wellicht clienten aan over.

"Daarom stel ik het volgende voor: Als er een wat gecompliceerdere vraag komt zet ik die (geanonimiseerd) als discussie op Linkedin Vreemdelingenrecht (op zo'n manier dat de IND-ers niet bang hoeven te zijn dat ze iemand herkennen) en jullie juristen kunnen dan je visie geven. Deze mail ik vervolgens, als ik die kwalitatief goed vind, aan de vraagsteller door met de contactgegevens van de beantwoorders. Als ze dan een advocaat/bellen willen dan kunnen ze jullie bellen.


Als dank voor de klandizie kunnen jullie dan eventueel later een donatie doen aan het KWF Kankerfonds en mij een vakantiekaart sturen :)


Natuurlijk mogen de wetenschappers, IND-ers, docenten en dergelijke ook hun licht over de vragen laten schijnen maar voor hun is het dan net als bij mij geheel pro deo (en dan ook letterlijk). "

Bijkomend voordeel is dat deze discussies goed als collegiale intervisie kunnen dienen.






Notities van een inburgeraar

Inburgeringsplicht
Sinds 1 januari 2007 is in Nederland de Wet inburgering van kracht. Op basis daarvan is elke vreemdeling tussen de 15 en 65 jaar van buiten de EU die in Nederland duurzaam wil en mag wonen of verblijven, verplicht in te burgeren. Het verkrijgen van een verblijfsvergunning is hiermee afhankelijk geworden van het behalen van het inburgeringsexamen, dat bestaat uit een taalexamen en een examen kennis van de Nederlandse samenleving. Op bepaalde gronden kan hierop een uitzondering worden gemaakt.


Hiermee is Nederland het enige land ter wereld dat deze eisen stelt voor langdurig verblijf op zijn grondgebied. Internationaal gelden dit soort eisen veelal alleen voor mensen die willen naturaliseren en een paspoort willen verkrijgen.


Genoemd inburgeringsexamen is iets anders dan het Inburgeringsexamen buitenland, dat moet worden afgelegd op een ambassade in het land van herkomst voordat niet-westerse vreemdelingen voor langere tijd naar Nederland mogen komen.

Ruim 20 jaar geleden stapte ik in Miami op het vliegtuig naar Nederland, gehoor gevend aan de lokroep van de liefde. Als journalist bouwde ik een bestaan op met mijn Nederlandse vrouw en vier (tweetalige) kinderen. Alles leek in orde tot ik kort geleden een oproep ontving om op het gemeentehuis te verschijnen in het kader van de Wet Inburgering.

Ik had zo graag een verhaal willen schrijven over de doorgeschoten bureaucratie. Ik, een modelimmigrant, zou gedwongen worden om een onnodig inburgeringstraject te doorlopen tegen absurd hoge kosten, ongemak en tijdsverspilling.

Het had een bestseller kunnen worden over de regelzucht in dit land, die miljoenen Nederlanders smalend, maar met een lekker toefje leedvermaak zouden lezen.

In Zutphen komen weinig mensen uit mijn 'categorie', vertelt de gemeenteambtenaar. Dezelfde jonge vrouw had me een week eerder 'uitgenodigd' voor een gesprek op het stadhuis. Ze legt uit dat de meeste immigranten die worden opgeroepen óf nieuwkomers zijn - vaak Afghaanse en Somalische asielzoekers - of oudkomers, zoals Turkse en Marokkaanse vrouwen die in het kader van de gezinshereniging naar Nederland zijn gekomen.

Hoewel die mensen soms goed Nederlands spreken, moet er altijd worden gekeken of ze ook kunnen lezen en schrijven. "Zo niet, dan moeten ze inburgeren." Met deze laatste woorden krijgt de ambtenaar een hardere blik in de ogen. Haar stem klinkt ineens formeler.

Toen ik de oproep kreeg, speelde het door mijn hoofd dat ik wel eens zou kunnen zakken. Het examen was erg lastig, had ik gehoord, met allerlei vragen die zelfs geboren en getogen Nederlanders niet konden beantwoorden. Uitgerekend op de dag dat mijn oproep op de deurmat viel, las ik dat inburgeraars óók het Wilhelmus moeten leren zingen.

'Wilhelmus van Nassouwe ben ik van Duitsen bloed.' Tot zover ken ik het ongeveer wel. Meer hoef ik niet te weten. Even een blik geworpen op de volledige tekst op een website. Vijftien coupletten? Hoe zou ik dit ooit uit mijn hoofd leren? Het leek me steeds waarschijnlijker dat ik een inburgeringscursus zou moeten volgen.

Intussen begon ik me voor mijn hoofd te slaan over een gemiste kans: ik had al in de jaren negentig heel makkelijk Nederlands staatsburger kunnen worden. Doordat ik al jaren getrouwd was met een Nederlandse en ook jarenlang in vaste dienst had gewerkt, voldeed ik aan alle eisen. En ik kon me voor maar 500 gulden laten naturaliseren. Maar uit laksheid heb ik die stap steeds voor me uitgeschoven tot het te laat was. Op een gegeven moment werd het in één klap veel duurder (meer dan 550 euro). Voor mij het perfecte excuus om het nog langer uit te stellen. Dan maar verder leven met mijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

"Heb je nog meer vragen?", wil de ambtenaar weten. "Ja," zeg ik, "meer uit hoofde van mijn functie als journalist - niet omdat ik denk dat ik moet inburgeren." Ik had haar tenslotte al een brief overhandigd van mijn werkgever, waarin staat dat ik het Nederlands in woord en geschrift beheers en dat ik een gedegen kennis heb van de samenleving, cultuur en het staatsbestel. Die brief had ik trouwens zelf opgesteld en laten ondertekenen door een personeelsfunctionaris.

Vindt de ambtenaar het ook niet absurd dat iedereen zonder Nederlands paspoort wordt opgeroepen voor een gesprek? Haar antwoord is heel kort en logisch: "We kunnen de mens achter de gegevens niet zien, niet horen. Je moet je komen legitimeren en je argumenten op tafel leggen, anders kunnen we niet bepalen of je hulp nodig hebt bij het inburgeren."

Ik vraag nog wat door, maar zie in gedachten het verhaal als zand tussen mijn vingers weglopen. Er komt geen vernietigend relaas over de draconische maatregelen in Nederland, de alles-over-één-kam-scherende overheid. Als vreemdeling ben ik opgelucht, als journalist diep teleurgesteld.

Maar laat ik mezelf niet rijk rekenen. Ik weet nog steeds niet of ik geen inburgeringsexamen hoef af te leggen. De ambtenaar hield zich op de vlakte. Het zal worden besproken in het team. Tot die brief komt, weet ik het niet zeker. Intussen kan ik maar beter beginnen met het tweede couplet van het Wilhelmus.





Bron: http://www.rnw.nl/nl/nederlands/article/aantekeningen-van-een-inburgeraar Klik hier


Nieuwe wetten per 1 januari 2010

Per 1 januari 2010 treedt er een aantal nieuwe wetten in werking. In dit nieuwsbericht vindt u daarvan een overzicht.

Bescherming kinderen tegen seksueel misbruik
Personen die zich toegang verschaffen tot kinderporno op internet worden strafbaar. Deze strafbaarstelling vergroot de mogelijkheden tot optreden tegen kinderporno op internet en andere informatiesystemen. Het biedt een belangrijke aanvulling op het verbod op bezit van kinderporno. Dit staat in een wet die op 1 januari 2010 in werking treedt en kinderen beschermt tegen seksueel misbruik. De regeling volgt op de ondertekening van het Verdrag van Lanzarote door minister Hirsch Ballin van Justitie in 2007.

Ook regelt de wet dat personen die (met bijvoorbeeld een creditcard) betalen voor het bekijken van real-time aangeboden kinderporno kunnen worden vervolgd. Niet langer hoeft te worden aangetoond dat de bekeken kinderporno ook in bezit was (bijvoorbeeld op de harde schijf of dvd). Uit de betalingsgegevens van de creditcard of het meermalen inloggen op een bepaalde site kan volgens de wetgever worden afgeleid dat men zich opzettelijk toegang heeft verschaft tot de kinderporno. De strafmaat is vastgesteld op maximaal vier jaar vrijheidsstraf.

Verder wordt 'grooming' strafbaar gesteld. Onder 'grooming' wordt verstaan het door een volwassen persoon op internetsites actief benaderen en verleiden van minderjarigen met als uiteindelijke doel het plegen van seksueel misbruik met die minderjarige. Door deze bepaling kan deze persoon worden vervolgd zodra hij een voorstel doet voor een ontmoeting met het kind en daar ook de voorbereidingen voor treft. De strafmaat hiervoor is maximaal twee jaar vrijheidsstraf.

Deskundige in strafzaken
Nieuw is ook dat met ingang van 1 januari 2010 een verdachte een uitdrukkelijk recht krijgt om een tegenonderzoek of aanvullend onderzoek te vragen bij de officier van justitie en bij de rechter-commissaris. Als de officier van justitie dat verzoek afwijst, kan de verdachte het voorleggen aan de rechter-commissaris. Dat betekent dat de verdediging beter in staat wordt gesteld om toch eerder - dat wil zeggen voor het begin van de berechting op de terechtzitting - nader onderzoek te laten uitvoeren. De verdediging krijgt in het stadium van het voorbereidend onderzoek meer armslag om aanvullend onderzoek of tegenonderzoek te vragen, omdat bij het geven van een opdracht aan een deskundige door de officier van justitie of de rechter-commissaris ook de verdediging moet worden geïnformeerd.

In plaats van benoemingen per ressort komt er een nieuw landelijk register van vaste gerechtelijk deskundigen. Daarmee is de kwaliteit van deskundigen beter gewaarborgd. Het is voor openbaar ministerie en verdediging gemakkelijker kiezen als een deskundige als zodanig is erkend.

Thuiskopievergoedingen niet omhoog
Ook treedt op 1 januari een besluit in werking op grond waarvan de bestaande thuiskopieregeling wordt bevroren tot 2013. Dit houdt in dat er de komende drie jaar geen nieuwe thuiskopievergoedingen komen op bijvoorbeeld dvd-harddiscrecorders en mp3-spelers. De vergoedingen zijn ingesteld als compensatie voor het maken van kopieën voor eigen studie of gebruik van beschermde werken zoals muziek en films. Stichting De Thuiskopie int en verdeelt de gelden voor en aan rechthebbenden.

Leges
Op 1 januari 2010 zal een nieuw tarief van kracht worden voor de vernieuwing van documenten van houders van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze vernieuwing vindt om de vijf jaar plaats en gaat € 41,- kosten. Daarnaast zal er een nieuw legestarief komen voor een nieuw of vervangend verblijfsdocument. Het kan hierbij gaan om documenten die zijn vermist of gestolen of om een zelfstandig verblijfsdocument voor een minderjarige vreemdeling, bijvoorbeeld omdat hij 14 jaar wordt en onder de identificatieplicht valt. Het verstrekken van deze documenten gaat € 100,- kosten. Dit tarief gaat op 1 januari 2010 in.


Ook de leges voor naturalisatie gaan met ingang van 1 januari 2010 omhoog en het onderscheid tussen een hoog en en een laag naturalisatietarief te vervalt. Het tarief voor een meerderjarige naturalisandus is vastgesteld op € 567,- (tot 1 januari 2010 is dit respectievelijk € 252,- voor het lage tarief en € 380,- voor het hoge tarief) en € 719,- voor een echtpaar en geregistreerd partners (tot 1 januari is dit respectievelijk € 355,- voor het lage tarief en € 482,- voor het hoge tarief.) Voor kinderen die meenaturaliseren met hun ouders is vanaf 1 januari een vergoeding verplicht van € 85,- per kind. Wel wordt een gereduceerd tarief voor staatloze vreemdelingen en vreemdelingen met een verblijfsvergunning asiel ingevoerd. Meerderjarige verzoekers uit deze groepen krijgen € 50,- korting op het geldende tarief.

Verlaging wettelijke rente
De wettelijke rente voor niet-handelstransacties gaat van 4 naar 3 procent. Het besluit gaat in op 1 januari 2010. De wettelijke rente is de rente die is verschuldigd als vergoeding voor vertragingsschade bij een verbintenis tot betaling van een geldsom. De vorige wijziging vond plaats op 1 juli 2009.

Bestuurlijke lus
Verder treedt op 1 januari 2010 het initiatiefvoorstel in werking van de leden Vermeij (PvdA), Koopmans (CDA) en Neppérus (VVD) dat de Algemene wet bestuursrecht aanvult met een regeling die de bestuursrechter de mogelijkheid geeft om bestuursorganen tijdens een beroepsprocedure de kans te geven een besluit met een gebrek te herstellen. De zogenaamde "bestuurlijke lus". Tot nu toe was het alleen mogelijk om deze besluiten te vernietigen en de procedure te herstarten. Het voorstel vereenvoudigt de uitvoering van grote en kleine besluiten om te bouwen, om de mobiliteit te vergroten of om de leefkwaliteit te verbeteren. Onnodige kosten en vertragingen van het opnieuw doorlopen van uitgebreide besluitvormingsprocedures worden voorkomen.

Bron: http://www.justitie.nl/actueel/nieuwsberichten/archief-2009/91228nieuwe-wetten-per-1-januari-2010.aspx?cp=34&cs=578

Tweede Kamercommissie VWS ontvangt rapport DvdW


Op dinsdagmiddag 15 december bood Dokters van de Wereld in Den Haag de publicatie 'NIET VERGETEN' aan Pauline Smeets aan, voorzitter van de Tweede Kamercommissie VWS. Deze publicatie is een volledig rapport van de bevindingen, conclusies en aanbevelingen omtrent de problemen rondom de toegang tot zorg voor ongedocumenteerden.

18 December Internationale Migrantendag
Dokters van de Wereld vraagt deze week aandacht voor het recht op medisch noodzakelijke zorg voor ongedocumenteerde migranten. Een fundamenteel mensenrecht in de Europese Unie, dat in Nederland niet goed uitgeoefend wordt. Ruim 4 jaar inspanning door Dokters van de Wereld toont dat deze kwetsbare groep mensen nog steeds veel moeite heeft om medisch noodzakelijke zorg te krijgen.


Sinds 2000 wordt Internationale Migrantendag wereldwijd gevierd op 18 december.
Deze dag biedt de gelegenheid om:

de bijdragen te erkennen die miljoenen migranten wereldwijd leveren aan de ontwikkeling en het welzijn van vele landen;
te eisen dat er een einde komt aan elke vorm van misbruik en geweld ten overstaan van migranten en hun gezinnen en om respect voor de fundamentele mensenrechten aan te moedigen;
regeringen overal ter wereld op te roepen de VN-Conventie voor Arbeidsmigranten te ratificeren;
te vragen dat overheden verantwoording afleggen over hoe ze met migrantenrechten omgaan.
Wettelijke regeling vertoont gaten
Sinds januari 2009 regelt het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) de uitvoering van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet. Dit artikel bepaalt dat zorgaanbieders een financiële bijdrage kunnen vragen indien medisch noodzakelijke zorg is verleend aan bepaalde groepen vreemdelingen die deze zorg zelf niet kunnen betalen. Echter, binnen deze wet ontbreekt belangrijke medisch noodzakelijke zorg, zoals tandheelkundige zorg en fysiotherapie voor ongedocumenteerde patiënten boven de 21 jaar. Het grote aantal incidenten in de tandheelkundige zorg spreekt voor zich. Helaas zijn de problemen rondom toegang tot zorg niet inzichtelijk doordat alleen feitelijk gebruik van de financiële regeling wordt bijgehouden.

Patiënten wordt regelmatig medische zorg geweigerd zonder een arts te zien
In ziekenhuizen oefent administratief personeel regelmatig veel druk uit op een patiënt om voorafgaand aan een consult de rekening te betalen of een betalingsregeling te tekenen. Als patiënten hier niet aan kunnen voldoen, krijgen zij vaak te horen dat ze geen hulp krijgen of dat ze terug kunnen komen wanneer ze wel voldoende geld hebben. Dit schrikt patiënten soms zo af dat ze helemaal niet meer terug durven komen. Het blijkt dat veel (ondersteunend) personeel nog niet goed op de hoogte is van de CVZ-regeling en het eigen instellingsprotocol hierover.

De Commissie Klazinga stelt in haar adviesrapport 'Arts en Vreemdeling' dat medisch noodzakelijke zorg 'passend en verantwoord' moet zijn en dat alleen een arts kan bepalen welke zorg medisch noodzakelijk is. Bovendien heeft het verlenen van zorg prioriteit boven het al dan niet kunnen betalen van de rekening.

Wat Dokters van de Wereld doet
Dokters van de Wereld heeft in Nederland een project (MEDOC) voor ongedocumenteerden.
Het MEDOC (mobiel MEdisch DOCument) richt zich op het verbeteren van de toegang tot zorg voor ongedocumenteerde migranten in Nederland.


Op 4 lokaties in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam houden (para)medische vrijwilligers spreekuren.
Wij wijzen migranten op hun recht op medisch noodzakelijke zorg en op de werking van de Nederlandse gezondheidszorg.
Indien zich knelpunten of incidenten voordoen, bemiddelen wij met de betreffende zorgverlener of zorginstelling.
Toegangsproblemen kaarten wij aan bij de landelijke overheid, Inspectie voor de Gezondheidszorg en CVZ.
In de afgelopen 3 jaar zijn er meer dan 1400 patiëntcontacten geweest en zijn 384 incidenten gemeld. En dat zijn alleen de mensen die bij Dokters van de Wereld terechtkomen.

Oproep aan de politiek
Dokters van de Wereld heeft mevrouw Smeets en daarmee de politiek vanmiddag opgeroepen om:
1. Artikel 122a van de Zorgverzekeringswet te herzien en uit te breiden met tandheelkundige en fysiotherapeutische zorg voor patiënten boven de 21 jaar.
2. De toegankelijkheid van de zorg centraal te stellen boven het feitelijk gebruik van de CVZ-regeling.

Oproep aan de zorgverleners
Dokters van de Wereld brengt ook deze week de problemen rondom toegang tot zorg voor ongedocumenteerden op ludieke wijze onder de aandacht van zorgverleners. Zij ontvangen een medicijndoosje met 6 stuks 'NIET VERGETEN' kauwgom en een bijsluiter waarin de belangrijkste conclusies uit het rapport staan. Hierin roepen we zorgverleners op om:
1. Collega's te informeren over de CVZ-regeling.
2. De adviezen uit 'Arts & Vreemdeling' van de Commissie Klazinga toe te passen in de dagelijkse praktijk.
3. Ongedocumenteerde patiënten te behandelen, indien nodig te verwijzen en een goede follow-up te doen.

Het volledige rapport 'NIET VERGETEN' is te vinden op www.doktersvandewereld.org/nietvergeten.

Perscontact
Chantalle Paulussen
Hoofd Communicatie
020- 465 2866 / 06-462 44 8 55
www.doktersvandewereld.org/nietvergeten

Bron: http://www.oneworld.nl/Nieuws/article/23946/Tweede_Kamercommissie_VWS_ontvangt_rapport_DvdW



Vragen over het vreemdelingenrecht gratis beantwoord (indien mogelijk)

Op http://www.vreemdelingenrecht.com/ kunt u vragen stellen over verblijfsvergunningen, mvv-aanvragen, visa, inburgering en dergelijke en die worden indien mogelijk beantwoord door een juriste vreemdelingenrecht met ruim 10 jaar ervaring.

Aangezien zij op het moment zelf geen praktijk houdt door ziekte kan het zijn dat zij u aangeeft dat uw zaak te gecompliceerd is voor een vraag over de e-mail en u er goed aan doet een advocaat of jurist te zoeken. Of zij geeft aan wat u zelf kunt doen en wanneer het handig is externe hulp in te huren.

In dit soort gevallen geeft zij u of een lijst namen of ze plaatst uw vraag geheel geanonimiseerd en onherkenbaar in de groep "vreemdelingenrecht" op Linkedin. Mocht daar dan een jurist zijn of haar visie geven en bereid zijn u verder te helpen dan zal ze die antwoorden aan u doorsturen. Met zo'n jurist of advocaat moet u zelf verder onderhandelen over de kosten.

Aangezien dit gewoon een hobby is en de eigenaar van http://www.vreemdelingenrecht.com/ geen cent verdient aan de site en de geboden service begrijpt u dat u geen enkel recht kunt doen gelden op deze service en u ook geheel zelf aansprakelijk blijft voor uw zaak en de risico's die deze mee kan brengen.

Natuurlijk staat het u vrij om als dank een donatie te doen aan een goed doel bijvoorbeeld aan het NKI-AVL (Het Nederlands Kanker Instituut)


Bron: NKI-AVL
Het Nederlandse Kanker Instituut (NKI), dat sinds 1913 bestaat, is het belangrijkste centrum voor wetenschappelijk kankeronderzoek in Nederland. Het onderzoek dat hier wordt verricht houdt verband met vragen over het ontstaan van kanker en de mogelijkheden kanker te behandelen. Het NKI is uniek vanwege het hoge niveau van het wetenschappelijk kankeronderzoek. In Nederland is het NKI het enige instituut dat volledig gespecialiseerd is in kanker.


Het NKI zit onder één dak met een in kanker gespecialiseerde kliniek: het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (AVL). Het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis diagnosticeert en behandelt patiënten met kanker uit heel Nederland en vormt samen met het onderzoeksinstituut het NKI-AVL . Eén van de belangrijkste voordelen van wetenschappelijk onderzoek en patiëntenzorg samen onder één dak is dat uitkomsten van het onderzoek snel kunnen worden vertaald naar de klinische praktijk.


Om kankeronderzoek op topniveau te kunnen blijven doen is behalve heel veel kennis en inzet ook veel geld nodig. U kunt ons op verschillende manieren steunen.


Indien u met een eenmalige gift een specifiek onderzoek of voorziening wenst te steunen, kunt u contact opnemen met mevrouw P. Beltman, secretaris Raad van Bestuur. U kunt haar bereiken via 020-512 2865 of p.beltman@nki.nl.


U kunt uw gift overmaken ten name van Het Nederlands Kanker Instituut


ABN AMRO bank te Amsterdam: 62.63.43.534
IBAN: NL32ABNA0626343534
SWIFTCODE : ABNANL2A

of

aan het WSPA


WSPA ( The World Society for the Protection of Animals) staat voor een wereld waarin dierenwelzijn ertoe doet en wreedheid stopt.


Met een wereldwijde organisatie met 13 kantoren en honderdduizenden donateurs over de hele wereld zijn we op de goede weg. Dankzij onze samenwerking met meer dan 1000 dierenwelzijnsorganisaties zijn we in meer dan 150 landen vertegenwoordigd. We zijn erkend adviseur van de VN en de Raad van Europa, partner van de Wereldgezondheidsraad (WHO) en de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE).

Voor donaties: https://donaties.wspa.nl/algemeen/











28 december 2009

Leuk voor ons juristen: mag een Poolse jurist in Duitsland als stagiaire aan de slag en welke rechten geeft het Europese recht dan qua vrij verkeer van werknemers?

Arrest 10 december 2009 (*)

„Vrij verkeer van werknemers – Artikel 39 EG – Weigering van toegang tot juridische stage ter voorbereiding op uitoefening van gereglementeerde juridische beroepen – Kandidaat die rechtendiploma in andere lidstaat heeft behaald – Criteria voor onderzoek van gelijkwaardigheid van verworven kennis”

In zaak C‑345/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin (Duitsland) bij beslissing van 8 juli 2008, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2008, in de procedure

Krzysztof Peśla

tegen

Justizministerium Mecklenburg-Vorpommern,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, P. Lindh, A. Rosas, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 juli 2009,

gelet op de opmerkingen van:

– Peśla, vertegenwoordigd door B. Kemper, Rechtsanwalt,

– de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,

– de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

– de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Skandalou en S. Vodina als gemachtigden,

– Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door K. Keane, B.L., en M. Collins, S.C. en D. Dodd, B.L.,

– de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door J. Fazekas, K. Veres en M. Fehér als gemachtigden,

– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde,

– de Finse regering, vertegenwoordigd door A. Guimaraes-Purokoski als gemachtigde,

– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk, M. Adam en M. Vollkommer als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 39 EG.

2 Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Peśla, een Pools staatsburger, en het Justizministerium Mecklenburg-Vorpommern (Ministerie van Justitie van de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern) betreffende de weigering van dit laatste om eerstgenoemde als juridisch stagiair („Rechtsreferendar”) toe te laten tot de juridische stage ter voorbereiding op de uitoefening van juridische beroepen, zonder dat hij daarvoor een bekwaamheidsproef hoeft af te leggen over de rechtsvakken van het eerste staatsexamen rechtsgeleerdheid („erstes juristiches Staatsexamen”; hierna: „eerste staatsexamen”).

Toepasselijke bepalingen

Duits recht

3 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat voor de uitoefening van gelijk welk gereglementeerd juridisch beroep in Duitsland in beginsel vereist is dat de bevoegdheid voor de uitoefening van rechterlijke functies („Befähigung zum Richteramt”) is verworven. Volgens § 5, lid 1, van de Duitse wet op het rechterambt (Deutsches Richtergesetz; hierna : „DRiG”) wordt deze bevoegdheid verleend aan personen die na een universitaire rechtenstudie slagen voor het eerste staatsexamen rechtsgeleerdheid en na een voorbereidende stage (Rechtsreferendariat; hierna: „voorbereidende stage”) slagen voor het tweede staatsexamen.

4 Volgens § 5a, lid 2, DRiG, omvatten de universitaire studies – die gedurende ten minste twee jaar in Duitsland dienen te worden gevolgd – verplichte vakken en gespecialiseerde vakken waaronder een keuze kan worden gemaakt. De verplichte vakken hebben betrekking op de fundamentele aspecten van het burgerlijk recht, het strafrecht, het publiekrecht en het procesrecht, daaronder begrepen die onderdelen ervan die raakpunten vertonen met het Europees recht, de juridische methodologie en de fundamentele aspecten van de filosofie, de geschiedenis en de sociologie. De gespecialiseerde vakken beogen de studie te vervolmaken, de kennis van de verplichte vakken waarmee zij verband houden te verdiepen en een interdisciplinaire en internationale benadering van het recht bij te brengen.

5 Volgens § 5d, lid 2, eerste volzin, DRiG, moeten de vakken die in het kader van het eerste staatsexamen worden geëxamineerd, van een zodanig niveau zijn dat de studie ervan binnen een periode van vierenhalf jaar kan worden voltooid. Volgens § 5, lid 1, van deze wet bestaat dit eerste examen uit een universitair examen over de verschillende gespecialiseerde vakken en een staatsexamen over de verplichte vakken. Volgens de derde volzin van lid 2 omvat dit laatste examen een schriftelijke en een mondelinge proef.

6 Volgens § 5, lid 2, DRiG, dienen de studie en de voorbereidende stage inhoudelijk op elkaar te zijn afgestemd. Volgens § 5b van de wet duurt de voorbereidende stage twee jaar en omvat zij verschillende verplichte onderdelen en een of meer facultatieve onderdelen. Volgens dezelfde bepaling worden de verplichte onderdelen van deze stage gevolgd bij een gewone burgerlijke rechtbank, het openbaar ministerie of een strafrechtbank, alsook bij een administratie en een advocaat. Volgens § 5, lid 3, eerste volzin, DRiG, dient het schriftelijke gedeelte van het tweede staatsexamen rechtsgeleerdheid tussen de achttiende en de eenentwintigste maand van de voorbereidende stage plaats te vinden.

7 § 5b, lid 4, DRiG bepaalt dat de verplichte onderdelen van de voorbereidende stage elk drie maanden duren, met uitzondering van het onderdeel dat wordt gevolgd bij een advocaat, dat negen maanden duurt.

8 In het kader van deze opleiding kunnen de juridische stagiairs krachtens § 10 van het Gerichtsverfassungsgesetz (wet inzake de rechterlijke organisatie; hierna: „GVG”) onder toezicht van een rechter verzoeken om juridische bijstand behandelen, procespartijen horen, behalve in strafzaken, oordelen over bewijsmateriaal en mondelinge zittingen leiden. § 142, lid 3, GVG bepaalt dat de juridische stagiairs onder het toezicht van een ambtenaar van het openbaar ministerie voor diens rekening taken kunnen verrichten.

9 Het staat aan de deelstaten om deze regeling nader uit te werken. Volgens § 21, lid 3, van de wet van de deelstaat Mecklemburg-Vorpommern betreffende de juristenopleiding (Gesetz über die Juristenausbildung im Land Mecklenburg-Vorpommern; hierna: „JAG M‑V”) vindt de door de juridische stagiair vervulde voorbereidende stage plaats in het kader van een opleiding die wordt beheerst door het publiekrecht. Krachtens § 21a, lid 2, JAG M‑V ontvangen de juridische stagiairs een maandelijkse bijdrage in hun levensonderhoud. Volgens § 36, leden 1 en 2, van de Verordnung zur Ausführung des Juristenausbildungsgesetzes (verordening ter uitvoering van de wet betreffende de juristenopleiding; hierna: „JAPO M-V”) zijn zij tijdens deze voorbereidende stage aan hiërarchisch toezicht onderworpen en moeten zij de instructies van hun opleider opvolgen. Volgens § 24 JAG M‑V loopt de voorbereidende opleiding af op de dag waarop wordt afgekondigd dat de betrokkene geslaagd is voor het examen of gezakt is voor het eerste herexamen.

10 Volgens § 6, lid 1, DRiG, is voor de toelating tot de voorbereidende stage vereist dat de betrokkene geslaagd is voor het eerste staatsexamen. § 112 van deze wet bepaalt dat een burger van een lidstaat van de Europese Unie die in deze lidstaat een universitair rechtendiploma heeft behaald op grond waarvan hij in deze lidstaat een postuniversitaire advocatenopleiding kan volgen, in Duitsland een attest kan vragen waaruit blijkt dat dit universitaire diploma gelijkwaardig is aan het eerste staatsexamen. Indien de betrokkene dit gelijkwaardigheidsattest krijgt, wordt bij tot de voorbereidende stage toegelaten.

11 Uit de stukken blijkt dat § 112a DRiG, „Gelijkwaardigheidstoetsing voor de toelating tot de voorbereidende juridische opleiding”, is vastgesteld na het arrest van het Hof van 13 november 2003, Morgenbesser (C‑313/01, Jurispr. blz. I‑13467). Deze bepaling luidt als volgt:

„(1) Burgers van een lidstaat van de Europese Unie, een andere partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, die in het bezit zijn van een universitair rechtendiploma dat in een van deze staten is verkregen en aldaar toegang geeft tot de postuniversitaire opleiding voor het beroep van Europees advocaat in de zin van § 1 van het Gesetz über die Tätigkeit europäischer Rechtsanwälte in Deutschland, worden op verzoek toegelaten tot de voorbereidende stage wanneer hun kennis en bekwaamheden overeenstemmen met de kennis en bekwaamheden die blijken uit het met goed gevolg afgelegde staatsexamen verplichte leerstof in de zin van § 5, lid 1.

(2) Bij het onderzoek van de volgens lid 1 vereiste kennis en bekwaamheden worden het universitaire diploma en de overgelegde bewijsstukken, in het bijzonder diploma’s, certificaten, andere titels en bewijsstukken inzake relevante werkervaring, in aanmerking genomen. Blijkt uit het onderzoek dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid of slechts van gedeeltelijke gelijkwaardigheid, dan wordt op verzoek een bekwaamheidsproef afgelegd.

(3) De bekwaamheidsproef is een staatsexamen dat in de Duitse taal moet worden afgelegd, dat betrekking heeft op de noodzakelijke kennis van het Duitse recht en dat dient ter beoordeling van het vermogen om de voorbereidende juridische stage met goed gevolg te doorlopen. Examenvakken zijn het burgerlijk recht, het strafrecht en het publiekrecht met inbegrip van het daarbij behorende procesrecht. Op de in de tweede volzin genoemde rechtsgebieden waarvan de voldoende beheersing niet reeds in het kader van het onderzoek als bedoeld in lid 2, eerste volzin, is aangetoond, moeten de schriftelijke examens van het staatsexamen verplichte leerstof worden afgelegd.

(4) De bekwaamheidsproef is met goed gevolg afgelegd wanneer:

1. het aantal examens dat naar het recht van de deelstaat waar die proef wordt afgelegd is vereist voor het met goed gevolg afleggen van het staatsexamen verplichte leerstof, met goed gevolg is afgelegd, met dien verstande dat het moet gaan om ten minste de helft van de proeven van het staatsexamen verplichte leerstof, en

2. examens op ten minste twee van de in lid 3, tweede volzin, genoemde rechtsgebieden met goed gevolg zijn afgelegd, waarvan ten minste een examen op het gebied van het burgerlijk recht.

Voor zover de voldoende beheersing van een van de in lid 3, tweede volzin, genoemde rechtsgebieden reeds is vastgesteld in het kader van het onderzoek als bedoeld in lid 2, eerste volzin, worden de examens op dit gebied geacht met goed gevolg te zijn afgelegd.

(5) Een niet met goed gevolg afgelegde bekwaamheidsproef kan éénmaal worden herhaald.

(6) De vaststelling van de gelijkwaardigheid als bedoeld in lid 1 heeft dezelfde gevolgen als een met goed gevolg afgelegd eerste examen in de zin van § 5, lid 1.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12 Peśla studeerde in december 2003 af aan de Juridische faculteit van de Universiteit van Poznan (Polen) en verkreeg hierbij het mastersdiploma. In januari 2005 verleende de Juridische faculteit van de Universiteit van Frankfurt (Oder) (Duitsland), waar hij sinds 1998 tegelijkertijd had gestudeerd, hem na voltooiing van de Duits-Poolse juridische opleiding de academische graad van Master of German and Polish Law en in februari 2005 die van Bachelor of German and Polish Law.

13 In november 2005 verzocht Peśla om te worden toegelaten tot de voorbereidende juridische stage in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern. Ter ondersteuning van zijn verzoek legde hij een aantal bewijsstukken over, zoals voor verschillende studieprogramma’s behaalde studiepunten, attesten betreffende werkervaring en gevolgde cursussen en opleidingen, en beriep hij zich voorts op het reeds aangehaalde arrest Morgenbesser.

14 Bij beschikking van 27 maart 2007 wees het Justizministerium Mecklenburg-Vorpommern het verzoek om afgifte van een gelijkwaardigheidsattest in de zin van § 112 a DRiG af. Volgens het ministerie is het criterium voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid de vraag of de betrokkene de kennis bezit die nodig is om het staatsexamen over de verplichte leerstof in de zin van § 5, lid 1, van deze wet met goed gevolg af te leggen. Kennis van buitenlands recht kan gelet op de verschillen met het Duitse recht niet als gelijkwaardig worden erkend. Voorts is de kennis van het Duitse recht die vereist is voor de studiepunten die Peśla voor de masterstudie German and Polish Law heeft verkregen, volgens deze afwijzende beschikking van een veel lager niveau dan die welke vereist is voor de schriftelijke proeven van het eerste staatsexamen dat over de verplichte vakken wordt afgenomen.

15 In de afwijzende beschikking werd niettemin gepreciseerd dat Peśla op verzoek een bekwaamheidsproef in de zin van § 112 a, lid 3, DRiG kon afleggen.

16 Op 27 april 2007 heeft Peśla bij de verwijzende rechter beroep tegen de beschikking van 27 maart 2007 ingesteld. Ter onderbouwing van dit beroep stelt hij in wezen dat het Justizministerium Mecklenburg-Vorpommern zich bij de gelijkwaardigheidstoetsing niet heeft gehouden aan de criteria die in de rechtspraak van het Hof zijn ontwikkeld. Indien de kennis en de bekwaamheden op het gebied van het Duitse recht zoals vereist voor het eerste staatsexamen rechtsgeleerdheid als beoordelingscriterium moeten worden gehanteerd, kan een buitenlands diploma hieraan in geen geval voldoen, aangezien in de andere lidstaten in de regel geen Duits recht wordt onderwezen.

17 Subsidiair laakt Peśla dat in de afwijzende beschikking onvoldoende rekening is gehouden met de kennis die hij in Duitsland heeft verworven in het kader van zijn studie, stages, werkzaamheden in dienst van twee universitaire departementen en repetitor-onderwijs.

18 Het Justizministerium Mecklenburg-Vorpommern stelt dat de afwijzende beschikking gerechtvaardigd is en dat geen gelijkwaardigheid kan worden vastgesteld.

19 Aangezien het Verwaltungsgericht Schwerin in deze omstandigheden van oordeel is dat de beslechting van het geschil afhangt van de voorwaarden die artikel 39 EG stelt aan een vaststelling van gelijkwaardigheid in de zin van § 112a, leden 1, 2 en 6, DRiG, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1) Is het verenigbaar met artikel 39 EG dat de gelijkwaardigheid als bedoeld in § 112a, leden 1 en 2, [DRiG] alleen wordt vastgesteld wanneer uit de overgelegde documenten kan worden afgeleid dat de EU-burger beschikt over de kennis en de bekwaamheden zoals die worden getest in het (Duitse) examen over de verplichte (rechts)vakken in de zin van § 5, lid 1, [DRiG]?

2) Ingeval vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

Vereist artikel 39 EG dat het enige criterium voor een gemeenschapsrechtconforme gelijkwaardigheidstoetsing is of het in de Europese Unie verworven universitaire diploma van de EU-burger tezamen met de overige door hem overgelegde bewijsstukken inzake opleiding en ervaring qua (intellectueel) opleidingsniveau en opleidingsinspanning vergelijkbaar is met het [eerste staatsexamen]?

3) Ingeval ook vraag 2 ontkennend wordt beantwoord:

Is het verenigbaar met artikel 39 EG wanneer bij de vaststelling van de gelijkwaardigheid als bedoeld in § 112a, leden 1 en 2, [DRiG] weliswaar inhoudelijk wordt uitgegaan van de geëxamineerde onderdelen van de verplichte leerstof voor het eerste (Duitse) staatsexamen (rechtsgeleerdheid), maar gelet op de reeds elders op het communautaire grondgebied met goed gevolg voltooide juridische opleiding slechts enigszins ‚versoepelde’ eisen worden gesteld?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

20 De eerste twee vragen, die samen dienen te worden onderzocht, strekken ertoe te vernemen welke kennis als maatstaf dient te worden genomen bij de beoordeling van de vraag of degene die verzoekt om rechtstreeks, zonder de daartoe voorziene proeven af te leggen, te worden toegelaten tot een voorbereidende juridische stage, over een niveau van kennis beschikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat normaliter vereist is om in de betrokken lidstaat tot een dergelijke stage te worden toegelaten. De eerste vraag strekt ertoe te vernemen of deze kennis betrekking moet hebben op het recht van de ontvangende lidstaat, terwijl de tweede vraag ertoe strekt te vernemen of de kennis van het recht van een andere lidstaat, zowel wat het niveau van de opleiding als wat de daarin geïnvesteerde tijd en inspanningen betreft, kan worden geacht gelijkwaardig te zijn aan de kennis die vereist is om toegang te krijgen tot de voorbereidende juridische stage in de ontvangende lidstaat.

21 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht kan voorschrijven dat de eisen die worden gesteld aan de kennis van het recht van de ontvangende lidstaat die nodig is om te worden toegelaten tot de voorbereidende juridische stage die dient te worden gevolgd voordat het tweede staatsexamen rechtsgeleerdheid kan worden afgelegd en een juridisch beroep kan worden uitgeoefend, enigszins worden versoepeld ter bevordering van het vrije verkeer van personen.

Eerste twee vragen

22 Ter beantwoording van de eerste twee vragen dient er om te beginnen aan te worden herinnerd dat een persoon in de situatie van Peśla zich in het hoofdgeding ter erkenning van zijn academische kwalificaties en beroepservaring niet op het afgeleide gemeenschapsrecht kan beroepen om te kunnen deelnemen aan het praktische onderdeel van de opleiding die nodig is om een juridisch beroep in Duitsland te kunnen uitoefenen.

23 Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB L 77, blz. 36) betreft immers uitsluitend de advocaat die in zijn lidstaat van herkomst alle kwalificaties voor dit beroep heeft verworven (zie arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punt 45). Voorts blijkt uit de stukken dat de uitoefening van de activiteiten van juridisch stagiair wordt opgevat als het praktische onderdeel van de opleiding die nodig is om een juridisch beroep in Duitsland te kunnen uitoefenen. Hieruit volgt dat deze activiteit niet kan worden gekwalificeerd als een „gereglementeerd beroep” in de zin van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 (PB L 206, blz. 1), dat kan worden onderscheiden van de eigenlijke juridische beroepen in Duitsland, zoals dat van advocaat (zie naar analogie arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punten 46‑55).

24 Zoals ter terechtzitting is bevestigd, had Peśla ten tijde van de feiten van het hoofdgeding niet de vereiste beroepskwalificaties verworven om te worden toegelaten tot het beroep van advocaat in Polen.

25 Volgens de rechtspraak van het Hof kan zowel artikel 39 EG, dat in de vragen uitdrukkelijk wordt vermeld, als artikel 43 EG worden toegepast op een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

26 In de eerste plaats blijkt uit de stukken, met name uit de opmerkingen van de Duitse regering, dat juridische stagiairs in het kader van hun stage de gedurende hun studie verworven kennis in de praktijk moeten toepassen en aldus, onder leiding van de stagebegeleider, bijdragen tot de door deze laatste verrichte werkzaamheden, en dat zij tijdens hun opleiding een vergoeding in de vorm van een bijdrage in hun kosten van levensonderhoud ontvangen. Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat wanneer juridische stagiairs reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst verrichten, zij als werknemers in de zin van artikel 39 EG moeten worden aangemerkt (zie in die zin arrest van 17 maart 2005, Kranemann, C‑109/04, Jurispr. blz. I‑2421, punten 12‑18).

27 In de tweede plaats vormt de door de Duitse regelgeving voorgeschreven voorbereidende stage een onderdeel van de opleiding en een noodzakelijke voorwaarde voor de toegang tot met name het beroep van advocaat in Duitsland, een gereglementeerd beroep waarop artikel 43 EG van toepassing is (zie naar analogie arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punt 60).

28 Bovendien kan de toepassing van deze twee artikelen in het hoofdgeding niet worden uitgesloten op grond van de uitzonderingen waarin de artikelen 39, lid 4, EG en 45, eerste alinea, EG voorzien voor respectievelijk „betrekkingen in overheidsdienst” en „werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in [een lidstaat], zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden”.

29 Voor zover de juridische stagiair een deel van zijn stage buiten de overheidssector vervult, volstaat het immers eraan te herinneren dat het begrip „betrekkingen in overheidsdienst” geen betrekkingen in dienst van een particulier of van een privaatrechtelijke rechtspersoon omvat, ongeacht welke taken de werknemer moet verrichten (zie arrest van 29 oktober 1998, Commissie/Spanje, C‑114/97, Jurispr. blz. I‑6717, punt 33, en arrest Kranemann, reeds aangehaald, punt 19).

30 In het geding dat heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Kranemann diende een deel van de voorbereidende stage weliswaar buiten de overheidssector te worden vervuld, maar voor zover een juridisch stagiair een deel van zijn opleiding volgt bij een gewone burgerlijke rechtbank, een administratie, het openbaar ministerie of een strafrechtbank, handelt deze stagiair, zoals de Duitse regering ter terechtzitting heeft beklemtoond, volgens de instructies en onder het toezicht van een stagebegeleider, zoals overigens blijkt uit de in de punten 8 en 9 van het onderhavige arrest aangehaalde bepalingen van het GVG en de JAPO M-V.

31 Bijgevolg kan de activiteit van een juridisch stagiair niet vallen onder de uitzondering van artikel 39, lid 4, EG, aangezien deze uitzondering niet van toepassing is op betrekkingen die weliswaar onder de staat of andere publiekrechtelijke lichamen ressorteren, maar generlei medewerking aan taken van de overheidsdienst in eigenlijke zin inhouden (zie met name arresten van 17 december 1980, Commissie/België, 149/79, Jurispr. blz. 3881, punt 11, en 30 september 2003, Anker e.a., C‑47/02, Jurispr. blz. I‑10447, punt 59).

32 Anderzijds moet de in de artikelen 45, eerste alinea, EG voorziene afwijking beperkt blijven tot werkzaamheden die, op zich beschouwd, een rechtstreekse en specifieke deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag vormen (zie met name arresten van 21 juni 1974, Reyners, 2/74, Jurispr. blz. 631, punt 45; 13 juli 1993, Thijssen, C‑42/92, Jurispr. blz. I‑4047, punt 8, en 31 mei 2001, Commissie/Italië, C‑283/99, Jurispr. blz. I‑4363, punt 20).

33 Om soortgelijke redenen als die welke in punt 30 van het onderhavige arrest zijn uiteengezet, vallen de activiteiten van een juridisch stagiair, zelfs wanneer zij in de overheidssector worden verricht, dus niet onder de uitzondering van artikel 45, eerste alinea, EG (zie eveneens naar analogie arrest Thijssen, reeds aangehaald, punten 22 en 23).

34 Voorts mogen de lidstaten bij gebreke van harmonisatie van de voorwaarden voor de toegang tot een beroep vaststellen welke kennis en bekwaamheden voor de uitoefening van dat beroep vereist zijn, en de overlegging verlangen van een diploma waaruit het bezit van deze kennis en bekwaamheden blijkt (zie arresten van 15 oktober 1987, Heylens e.a., 222/86, Jurispr. blz. 4097, punt 10; 7 mei 1991, Vlassopoulou, C‑340/89, Jurispr. blz. I‑2357, punt 9, en 7 mei 1992, Aguirre Borrell e.a., C‑104/91, Jurispr. blz. I‑3003, punt 7).

35 Niettemin stelt het gemeenschapsrecht aan de uitoefening van deze bevoegdheid door de lidstaten in zoverre grenzen, dat de desbetreffende nationale bepalingen geen ongerechtvaardigde belemmering mogen vormen voor de feitelijke uitoefening van de in de artikelen 39 en 43 EG gewaarborgde fundamentele vrijheden (zie arrest Heylens e.a., reeds aangehaald, punt 11, en arrest van 31 maart 1993, Kraus, C‑19/92, Jurispr. blz. I‑1663, punten 28 en 32).

36 Dienaangaande volgt uit de rechtspraak van het Hof dat nationale regels die eisen stellen aan de bekwaamheden, zelfs wanneer zij worden toegepast zonder discriminatie op grond van nationaliteit, de uitoefening van deze fundamentele vrijheden kunnen belemmeren wanneer in deze nationale regels geen rekening wordt gehouden met de kennis en de bekwaamheden die de betrokkene reeds in een andere lidstaat heeft verworven (zie in die zin arresten Vlassopoulou, reeds aangehaald, punt 15; Kraus, reeds aangehaald, punt 32; arrest van 22 maart 1994, Commissie/Spanje, C‑375/92, Jurispr. blz. I‑923, punt 18, en arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punten 61 en 62).

37 Bijgevolg zijn de autoriteiten van een lidstaat bij het onderzoek van een aanvraag van een burger van een andere lidstaat om toelating tot een praktijkopleiding met het oog op de latere uitoefening van een gereglementeerd beroep verplicht rekening te houden met de beroepskwalificaties van de betrokkene, door de uit zijn diploma’s, certificaten en andere titels alsook uit zijn relevante beroepservaring blijkende kwalificaties te vergelijken met de door de nationale wettelijke regeling vereiste beroepskwalificaties (zie in die zin met name de reeds aangehaalde arresten Vlassopoulou, punt 16, en Morgenbesser, punten 57 en 58).

38 Deze rechtspraak vormt de uitdrukking van een beginsel dat inherent is aan de in het EG-Verdrag neergelegde fundamentele vrijheden (zie in die zin arresten van 14 september 2000, Hocsman, C‑238/98, Jurispr. blz. I‑6623, punt 24, en 22 januari 2002, Dreessen, C‑31/00, Jurispr. blz. I‑663, punt 25). Zoals met name blijkt uit punt 61 van het reeds aangehaalde arrest Morgenbesser, verschilt de analyse niet naargelang het vrije verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging wordt aangevoerd als grond om zich te verzetten tegen een weigering – zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is – om een kandidaat uit een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland tot de voorbereidende stage toe te laten zonder dat hij hiervoor de bekwaamheidsproef hoeft af te leggen over de rechtsvakken die verplicht zijn in het kader van het eerste staatsexamen.

39 Zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, moet het in punt 37 van het onderhavige arrest genoemde vergelijkende onderzoek de autoriteiten van de ontvangende lidstaat in staat stellen, er zich op objectieve wijze van te vergewissen of de houder van het buitenlandse diploma over kennis en bekwaamheden beschikt die zo niet identiek, dan toch ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke uit het binnenlandse diploma blijken. Bij deze beoordeling van de gelijkwaardigheid van het buitenlandse diploma mag uitsluitend worden gelet op het niveau van de kennis en de bekwaamheden dat de houder ervan mag worden geacht te bezitten, rekening houdend met de aard en de duur van de studie en de daarmee verband houdende praktijkopleiding (zie arresten Heylens e.a., reeds aangehaald, punt 13, Vlassopoulou, reeds aangehaald, punt 17, Aguirre Borrell e.a., reeds aangehaald, punt 12, alsook arrest van 22 maart 1994, Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 13, en arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punt 68).

40 Wanneer dit vergelijkend onderzoek van de diploma’s leidt tot de conclusie dat de uit het buitenlandse diploma blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met die welke door de nationale bepalingen worden vereist, moet de lidstaat erkennen dat dit diploma aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet. Wanneer daarentegen uit de vergelijking blijkt dat deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, mag de ontvangende lidstaat van de betrokkene het bewijs verlangen dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven (zie reeds aangehaalde arresten Vlassopoulou, punt 19, en Aguirre Borrell e.a., punt 14; arrest van 8 juli 1999, Fernández de Bobadilla, C‑234/97, Jurispr. blz. I‑4773, punt 32; arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punt 70, en arrest van 7 oktober 2004, Markopoulos e.a., C‑255/01, Jurispr. blz. I‑9077, punten 64 en 65).

41 Het staat aan de bevoegde nationale autoriteiten om te beoordelen of de in de ontvangende lidstaat door studie of praktische ervaring verworven kennis volstaat voor het bewijs dat de ontbrekende kennis is verworven (reeds aangehaalde arresten Vlassopoulou, punt 20, Fernández de Bobadilla, punt 33, en Morgenbesser, punt 71).

42 Op basis van de in de drie vorige punten van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak en met name van punt 68 en de eerste zin van punt 70 van het reeds aangehaalde arrest Morgenbesser stelt Peśla dat een gemeenschapsrechtconforme toepassing van een nationale bepaling zoals § 112a, leden 1 en 2, DRiG vereist dat voornamelijk rekening wordt gehouden met de kennis en de bekwaamheden die in de lidstaat van herkomst, in casu de Republiek Polen, zijn verworven, en dat in voorkomend geval slechts subsidiair rekening wordt gehouden met de verworven kennis en bekwaamheden op het gebied van het recht van de ontvangende lidstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland. Hij is van mening dat, indien de kennis en de bekwaamheden op het gebied van het Duitse recht de maatstaf voor de te verrichten vergelijking vormden, een buitenlands diploma nooit aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen, gelet op het feit dat in de andere lidstaten over het algemeen geen Duits recht wordt onderwezen. Het vrije verkeer zou aldus volgens hem in de praktijk zijn uitgesloten voor jonge juristen die hun kwalificaties in een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland hebben verworven.

43 Dit betoog berust op een verkeerd begrip van de rechtspraak waarop het gebaseerd is.

44 Volgens deze rechtspraak kan een lidstaat immers in het kader van het in de punten 37 en 39 tot en met 41 van het onderhavige arrest genoemde vergelijkende onderzoek rekening houden met objectieve verschillen met betrekking tot zowel het rechtskader van het betrokken beroep in de lidstaat van herkomst als het werkterrein ervan. In het geval van het beroep van advocaat mag een lidstaat dus een vergelijkend onderzoek van de diploma’s verrichten, rekening houdend met de tussen de betrokken nationale rechtsorden vastgestelde verschillen (zie reeds aangehaalde arresten Vlassopoulou, punt 18, en Morgenbesser, punt 69).

45 Zoals blijkt uit de in punt 37 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak en anders dan Peśla stelt, moeten de kennis die uit het in een andere lidstaat afgegeven diploma blijkt en de in andere lidstaten verworven kwalificaties of beroepservaring, alsook de ervaring die werd opgedaan in de lidstaat waar de aanvrager om inschrijving verzoekt, worden getoetst aan de beroepskwalificaties die door de ontvangende lidstaat worden vereist (zie eveneens in die zin arrest Aguirre Borrell e.a., reeds aangehaald, punt 11; arrest van 1 februari 1996, Aranitis, C‑164/94, Jurispr. blz. I‑135, punt 31; arrest Dreessen, reeds aangehaald, punt 24, en arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punt 67).

46 Zo kan het loutere feit dat de studie van het recht van een lidstaat zowel wat het opleidingsniveau als wat de geïnvesteerde tijd en inspanningen betreft, kan worden geacht vergelijkbaar te zijn met de studies die nodig zijn om de kennis te verwerven die blijkt uit de in een andere lidstaat vereiste kwalificaties, op zich in het kader van het in de punten 37 en 39 tot en met 41 van het onderhavige arrest bedoelde vergelijkende onderzoek niet de verplichting met zich brengen om meer gewicht te hechten aan de kennis die blijkt uit de in eerstgenoemde lidstaat verworven kwalificaties en die voornamelijk betrekking heeft op het recht van deze lidstaat, dan aan de kennis die wordt vereist door de nationale bepalingen van de lidstaat waar de aanvrager verzoekt om te worden toegelaten tot de beroepsopleiding die vereist is om juridische beroepen te kunnen uitoefenen. Zoals de verwijzende rechter heeft vastgesteld, zou de redenering die Peśla in het hoofdgeding heeft gevolgd, immers, indien zij tot het uiterste werd doorgetrokken, erop neerkomen dat een aanvrager toegang zou kunnen krijgen tot de voorbereidende stage, zonder ook maar de minste kennis van het Duitse recht of de Duitse taal te bezitten.

47 Voor zover Peśla subsidiair stelt dat het Justizministerium Mecklenburg-Vorpommern onvoldoende rekening heeft gehouden met de kennis van het Duitse recht die hij tijdens zijn universitaire studie in Duitsland heeft verworven, kan worden volstaan met de opmerking dat het in casu niet aan het Hof staat om uit te maken of de Duitse autoriteiten bewijsstukken als die welke door Peśla zijn overgelegd, als ontoereikend mogen beschouwen.

48 Gelet op het bovenstaande dient op de eerste twee vragen te worden geantwoord dat artikel 39 EG aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van opleidingen naar aanleiding van een verzoek om rechtstreeks, zonder de daartoe vastgestelde proeven af te leggen, te worden toegelaten tot een stage ter voorbereiding op de uitoefening van juridische beroepen, die kennis als maatstaf dient te worden genomen die blijkt uit de kwalificaties die worden vereist in de lidstaat waar de aanvrager verzoekt om tot een dergelijke stage te worden toegelaten.

Derde vraag

49 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de eisen die aan de kennis van het recht van de ontvangende lidstaat worden gesteld, in het kader van het volgens de punten 37 en 39 tot en met 41 van het onderhavige arrest te verrichten vergelijkende onderzoek moeten worden versoepeld, al was het maar licht, om artikel 39 EG nuttige werking te verlenen.

50 Voor de nuttige werking van artikel 39 EG is niet vereist dat aan de toegang tot een beroepsactiviteit in een lidstaat lagere eisen worden gesteld dan die welke normaliter aan de burgers van deze staat worden gesteld.

51 In de hierboven in de punten 34 tot en met 41, 44 en 45 aangehaalde arresten heeft het Hof erkend dat de noodzaak om kwalificaties te eisen voor de uitoefening van een bepaald beroep moet worden verzoend met het dwingende vereiste dat daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van de door de artikelen 39 EG en 43 EG gewaarborgde fundamentele vrijheden (zie dienaangaande meer bepaald arrest Heylens e.a., reeds aangehaald, punt 13).

52 Aldus blijkt uit deze rechtspraak dat bij het in punt 39 van het onderhavige arrest genoemde onderzoek van de gelijkwaardigheid rekening moet worden gehouden met alle academische en beroepsopleidingen waarop de betrokkene zich kan beroepen, om uit te maken of deze opleidingen samen kunnen worden geacht ─ zij het ten dele ─ te voldoen aan de voorwaarden die voor de toegang tot de betrokken activiteit gelden (zie in die zin met name arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punten 66 en 67). Indien uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat deze opleidingen samen slechts gedeeltelijk aan deze voorwaarden voldoen, mag de ontvangende lidstaat, zoals blijkt uit punt 40 van het onderhavige arrest, van de betrokkene het bewijs verlangen dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven.

53 Het feit dat een ontvangende lidstaat aldus rekening moet houden met kennis die slechts gedeeltelijk overeenkomt met die welke blijkt uit de beroepskwalificatie die door de nationale wetgeving van deze lidstaat wordt vereist, zonder dat daarvoor de proeven hoeven te worden afgelegd die aan de verlening van deze kwalificatie voorafgaan, draagt op zich reeds bij tot een vergemakkelijking van het vrije verkeer van personen zoals dit met name in artikel 39 EG is neergelegd. Zonder een dergelijke verplichting zou immers het ontbreken van het diploma dat normaliter van de burgers van de ontvangende lidstaat wordt vereist, als zodanig een doorslaggevende hindernis voor de toegang tot de juridische beroepen in deze lidstaat kunnen vormen (zie dienaangaande arrest Morgenbesser, reeds aangehaald, punten 64‑67).

54 Het argument van Peśla dat artikel 39 EG zou worden uitgehold indien de ontvangende lidstaat van de aanvrager een even grondige kennis van zijn nationale recht zou kunnen eisen als die welke blijkt uit de beroepskwalificatie die deze staat voor de toegang tot deze beroepen vereist, kan dus niet worden aanvaard.

55 Voorts blijkt uit de stukken dat vanaf het begin van de voorbereidende stage van de stagiair wordt verwacht dat hij zijn opleider assisteert en onder diens leiding praktische activiteiten verricht. Het kan daartoe onontbeerlijk worden geacht dat deze stagiair, voordat hij zijn juridische vaardigheden in de praktijk aanwendt, over een even grondige kennis van de Duitse rechtsorde beschikt als die welke vereist is voor het eerste staatsexamen dat over de verplichte leerstof wordt afgenomen. Het lijkt hoe dan ook zeer moeilijk om binnen de gestelde tijd de kennis te verwerven die noodzakelijk is om met een redelijke kans op succes aan het tweede staatsexamen rechtsgeleerdheid deel te nemen, met name gelet op het feit dat bij de opleiding steeds verder wordt voorgebouwd op de bestaande kennis.

56 Hoewel artikel 39 EG op zich niet vereist dat het niveau van de kennis van het recht van de ontvangende lidstaat dat vereist is in situaties als die van het hoofdgeding, wordt verlaagd, dient eraan te worden herinnerd dit artikel niet aldus kan worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid ontneemt om de kwalificatievereisten te versoepelen.

57 Artikel 39 EG vereist derhalve op zich niet dat de autoriteiten van een lidstaat bij het onderzoek van een aanvraag van een burger van een andere lidstaat om toelating tot een praktijkopleiding met het oog op de latere uitoefening van een gereglementeerd juridisch beroep, bijvoorbeeld tot een voorbereidende stage, in het kader van de door het gemeenschapsrecht vereiste gelijkwaardigheidstoetsing, van de aanvrager slechts een minder grondige juridische kennis verlangen dan die welke blijkt uit de kwalificaties die in deze lidstaat worden vereist om tot een dergelijke praktische opleiding te worden toegelaten. Anderzijds verzet dit artikel zich er evenmin tegen dat deze kwalificatievereisten soepel worden geïnterpreteerd.

58 Het is evenwel van belang dat de met name in punt 58 van het onderhavige arrest genoemde mogelijkheid van een gedeeltelijke erkenning in de praktijk niet louter fictief blijft.

59 Wanneer uit de vergelijking tussen de kwalificaties van de betrokken aanvragers en de vereiste kennis blijkt dat er slechts een gedeeltelijke overeenstemming is, is de ontvangende lidstaat niet noodzakelijkerwijs in al deze gevallen gerechtigd te eisen dat even omvangrijke bekwaamheidsproeven worden afgelegd, ongeacht hoe groot of hoe klein de vastgestelde gedeeltelijke kennis is. Indien geen passende opsplitsing wordt gemaakt tussen de vakken die het voorwerp uitmaken van het in punt 37 van het onderhavige arrest bedoelde vergelijkende onderzoek, kan dit immers tot gevolg hebben dat een gedeeltelijke erkenning van de vereiste kwalificaties in werkelijkheid in de praktijk zou zijn uitgesloten, zodat de betrokkenen vervolgens zouden moeten aantonen dat zij niet alleen de ontbrekende kennis hebben verworven, maar ook die waarvan in het kader van dit vergelijkende onderzoek kan worden erkend dat zij aan het vereiste niveau voldoen.

60 Evenwel dient te worden gepreciseerd dat aangezien de met succes afgelegde nationale examens rechtsgeleerdheid, zoals het eerste staatsexamen, het bewijs vormen dat zowel uitgebreide als grondige kennis van de betrokken rechtsgebieden is verworven, het uit het vorige punt voortvloeiende opsplitsingsvereiste niet tot gevolg kan hebben dat de betrokkene op basis van louter fragmentarische kennis van bepaalde aspecten van deze gebieden zou kunnen verzoeken om gedeeltelijke erkenning van zijn bekwaamheden.

61 Het staat het aan de verwijzende rechter om in het hoofdgeding na te gaan of de bij § 112a DRiG ingestelde regeling, zoals deze door de bevoegde nationale autoriteiten wordt toegepast, personen die een voldoende grondige en uitgebreide kennis hebben van een belangrijk deel van de vakken die – samen – het voorwerp uitmaken van het in de leden 1 en 2 van deze bepaling bedoelde vergelijkende onderzoek, de mogelijkheid biedt om te worden vrijgesteld van de verplichting om alle in lid 3 van deze bepaling bedoelde proeven met goed gevolg af te leggen.

62 Dienaangaande heeft de Duitse regering ter terechtzitting op een desbetreffende vraag van het Hof geantwoord dat indien de kennis van de aanvrager van bijvoorbeeld het Duitse burgerlijke recht overeenstemt met het niveau dat wordt vereist voor het in § 112a, leden 1 et 2, DRiG bedoelde vergelijkende examen, zonder dat hij evenwel kan aantonen dat hij een even grondige kennis heeft van het Duitse wetboek van burgerlijke rechtsvordering, de in lid 3 van deze bepaling bedoelde bekwaamheidsproeven kunnen worden beperkt tot het Duitse burgerlijke procesrecht.

63 Voorts blijkt het in § 112a, lid 1, DRiG bedoelde onderzoek van de kennis en bekwaamheden de facto in de praktijk minder veeleisend te zijn dan het eerste staatsexamen. Uit de stukken blijkt immers dat een aanvrager uit een andere lidstaat, anders dan een afgestudeerde jurist die in Duitsland zijn studies heeft verricht, geen proeven over gespecialiseerde vakken en geen mondelinge proeven hoeft af te leggen.

64 In deze omstandigheden blijkt op het eerste gezicht niet dat de met name in punt 58 van het onderhavige arrest genoemde mogelijkheid van een gedeeltelijke erkenning van de verworven kennis in het kader van de bij § 112a DRiG ingestelde regeling louter fictief is, wat evenwel door de verwijzende rechter, die exclusief bevoegd is om het nationale recht uit te leggen, moet worden nagegaan.

65 Gelet op het bovenstaande dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 39 EG aldus moet worden uitgelegd dat het op zich niet vereist dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij het onderzoek van een aanvraag van een burger van een andere lidstaat om tot een praktijkopleiding te worden toegelaten met het oog op de latere uitoefening van een gereglementeerd juridisch beroep, bijvoorbeeld tot een voorbereidende stage, in het kader van de door het gemeenschapsrecht vereiste gelijkwaardigheidstoetsing van de aanvrager slechts een niveau van juridische kennis verlangen dat lager is dan het niveau dat blijkt uit de kwalificaties die in deze lidstaat worden vereist om tot een dergelijke praktische opleiding te worden toegelaten. Evenwel dient te worden gepreciseerd dat dit artikel zich evenmin tegen een versoepeling van deze kwalificatievereisten verzet en dat de mogelijkheid van een gedeeltelijke erkenning van de kennis die blijkt uit de kwalificaties waarvan de betrokkene het bewijs heeft geleverd, in de praktijk niet louter fictief mag zijn, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

Kosten

66 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 39 EG moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van opleidingen naar aanleiding van een verzoek om rechtstreeks, zonder de daartoe vastgestelde proeven af te leggen, te worden toegelaten tot een stage ter voorbereiding op de uitoefening van juridische beroepen, die kennis als maatstaf dient te worden genomen die blijkt uit de kwalificaties die worden vereist in de lidstaat waar de aanvrager verzoekt om tot een dergelijke stage te worden toegelaten.

2) Artikel 39 EG moet aldus worden uitgelegd dat het op zich niet vereist dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij het onderzoek van een aanvraag van een burger van een andere lidstaat om tot een praktijkopleiding te worden toegelaten met het oog op de latere uitoefening van een gereglementeerd juridisch beroep, bijvoorbeeld tot een stage ter voorbereiding op de uitoefening van juridische beroepen in Duitsland, in het kader van de door het gemeenschapsrecht vereiste gelijkwaardigheidstoetsing van de aanvrager slechts een niveau van juridische kennis verlangen dat lager is dan het niveau dat blijkt uit de kwalificaties die in deze lidstaat worden vereist om tot een dergelijke praktische opleiding te worden toegelaten. Evenwel dient te worden gepreciseerd dat dit artikel zich evenmin tegen een versoepeling van deze kwalificatievereisten verzet en dat de mogelijkheid van een gedeeltelijke erkenning van de kennis die blijkt uit de kwalificaties waarvan de betrokkene het bewijs heeft geleverd, in de praktijk niet louter fictief mag zijn, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

ondertekeningen

Bron: http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl&newform=newform&alljur=alljur&jurcdj=jurcdj&jurtpi=jurtpi&jurtfp=jurtfp&alldocrec=alldocrec&docj=docj&docor=docor&docop=docop&docav=docav&docsom=docsom&docinf=docinf&alldocnorec=alldocnorec&docnoj=docnoj&docnoor=docnoor&radtypeord=on&typeord=ALL&docnodecision=docnodecision&allcommjo=allcommjo&affint=affint&affclose=affclose&numaff=&ddatefs=01&mdatefs=06&ydatefs=2009&ddatefe=25&mdatefe=12&ydatefe=2009&nomusuel=&domaine=&mots=vrij+verkeer+van+personen&resmax=100&Submit=Zoeken


Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...