21 december 2009

Vreemdelingenbewaring die al langer dan een jaar duurt nog steeds rechtmatig omdat vreemdeling niet meewerkt en ongewenst is verklaard (uitspraak Raad van State)

LJN: BK7187, Raad van State , 200909074/1/V3


Datum uitspraak: 16-12-2009
Datum publicatie: 21-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / meer dan twaalf maanden in detentie / ongewenstverklaring / verplichting tot medewerking / zicht op uitzetting / belangenafweging

Vaststaat dat de vreemdeling ongewenst is verklaard wegens veroordelingen voor een aantal misdrijven, zodat zijn verblijf hier te lande niet rechtmatig is en op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat de vreemdeling actieve en volledige medewerking dient te verlenen aan de inspanningen die de staatssecretaris verricht om terugkeer naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt dat daartoe meer vertrekgesprekken met de vreemdeling zijn gevoerd, waarbij hij heeft verklaard geen inspanningen te hebben verricht om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de vreemdeling tot op heden geen originele documenten overgelegd die zijn identiteit en nationaliteit aantonen en heeft hij geen contact gezocht met de Marokkaanse autoriteiten. De vreemdeling heeft dan ook niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking, die het verstrekken van concrete en verifieerbare gegevens en bescheiden omvat, waaronder documenten die nodig zijn om de uitzetting te bewerkstelligen en het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens en bescheiden te verkrijgen. De rechtbank heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt, omdat niet valt uit te sluiten dat ook na lange tijd alsnog een laissez passer zal worden afgegeven, het enkele feit dat een eerdere bewaring niet tot uitzetting van de vreemdeling heeft geleid, op zich zelf bezien niet betekent dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat en, waar de familie van de vreemdeling voorheen weigerde een verklaring bij de Marokkaanse autoriteiten af te leggen over de namen in het familieboekje en de identiteit van de vreemdeling, de moeder van de vreemdeling bij de Marokkaanse autoriteiten heeft bevestigd dat de vreemdeling haar zoon is. Onder deze omstandigheden, en gelet op de ongewenstverklaring en de criminele antecedenten van de vreemdeling, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondanks het feit dat hij op 18 november 2009 meer dan twaalf maanden onafgebroken in vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie had verbleven, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij afweging van alle betrokken belangen voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd is. De grief slaagt.

Adverteren bij Daisycon


Uitspraak

200909074/1/V3.
Datum uitspraak: 16 december 2009


Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK


Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 18 november 2009 in zaak nr. 09/38649 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.


1. Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 november 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de duur van de bewaring van meer dan twaalf maanden, het belang van de vreemdeling bij opheffing van deze maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij voortduring daarvan. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank er volgens de staatssecretaris ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de vreemdeling tijdens de totale detentieperiode van twaalf maanden, vier maanden in strafrechtelijke detentie heeft verbleven, welke periode bij de belangenafweging niet even zwaar weegt als een periode van vreemdelingenrechtelijke detentie. Voorts brengt de staatssecretaris naar voren dat de vreemdeling ongewenst is verklaard, dat hij criminele antecedenten heeft, dat hij geen volledige en actieve medewerking verleent aan het onderzoek gericht op zijn uitzetting en dat geen grond bestaat om aan te nemen dat zicht op uitzetting ontbreekt.

2.1.1. De vreemdeling is vanaf 11 november 2008 in bewaring gehouden, welke maatregel van 25 juni 2009 tot 23 oktober 2009 is onderbroken door een strafrechtelijke detentie.

2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 oktober 2004 in zaak nr. 200406998/1; JV 2004/480), moet bij de beoordeling van het bij de rechtbank bestreden besluit ook de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie van de betrokken vreemdeling worden betrokken.

2.1.3. Vaststaat dat de vreemdeling ongewenst is verklaard wegens veroordelingen voor een aantal misdrijven, zodat zijn verblijf hier te lande niet rechtmatig is en op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat de vreemdeling actieve en volledige medewerking dient te verlenen aan de inspanningen die de staatssecretaris verricht om terugkeer naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen.
Uit de stukken blijkt dat daartoe meer vertrekgesprekken met de vreemdeling zijn gevoerd, waarbij hij heeft verklaard geen inspanningen te hebben verricht om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de vreemdeling tot op heden geen originele documenten overgelegd die zijn identiteit en nationaliteit aantonen en heeft hij geen contact gezocht met de Marokkaanse autoriteiten. De vreemdeling heeft dan ook niet voldaan aan zijn verplichting tot medewerking, die het verstrekken van concrete en verifieerbare gegevens en bescheiden omvat, waaronder documenten die nodig zijn om de uitzetting te bewerkstelligen en het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens en bescheiden te verkrijgen.

De rechtbank heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt, omdat niet valt uit te sluiten dat ook na lange tijd alsnog een laissez passer zal worden afgegeven, het enkele feit dat een eerdere bewaring niet tot uitzetting van de vreemdeling heeft geleid, op zich zelf bezien niet betekent dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat en, waar de familie van de vreemdeling voorheen weigerde een verklaring bij de Marokkaanse autoriteiten af te leggen over de namen in het familieboekje en de identiteit van de vreemdeling, de moeder van de vreemdeling bij de Marokkaanse autoriteiten heeft bevestigd dat de vreemdeling haar zoon is.
Onder deze omstandigheden, en gelet op de ongewenstverklaring en de criminele antecedenten van de vreemdeling, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondanks het feit dat hij op 18 november 2009 meer dan twaalf maanden onafgebroken in vreemdelingenrechtelijke en strafrechtelijke detentie had verbleven, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij afweging van alle betrokken belangen voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd is.
De grief slaagt.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het inleidend beroep tegen het besluit van 23 oktober 2009 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 18 november 2009 in zaak nr. 09/38649;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.


Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.


w.g. Lubberdink
voorzitter

w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat


Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009

513.
Verzonden: 16 december 2009

Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,

mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak


Bron: rechtspraak.nl


Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...