Gevaarlijke situatie in bagdad beschreven in uitspraak van asielzoekster met westerse levensstijl (uitspraak rechtbank)
LJN: BK7067, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Zwolle , 09/18972
Datum uitspraak: 18-12-2009
Datum publicatie: 18-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Asiel / Irak / Artikel 15,c Definitierichtlijn / uitzonderlijke situatie / individuele klemmende redenen / kwetsbare minderheidsgroep / vrouwen/categoriale bescherming
De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 (JV 2009/291) geoordeeld dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (bij de huidige stand van de jurisprudentie) voorziet in de bescherming die artikel 15 van de Definitierichtlijn beoogt te bieden. De rechtbank ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken. Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Baghdad, Centraal-Irak. Uit de door eiseres aangehaalde informatie leidt de rechtbank af dat in Irak, en meer in het bijzonder in Baghdad, in de periode voorafgaand aan het bestreden besluit sprake was van ernstig en wijdverspreid geweld, met grote aantallen burgerslachtoffers tot gevolg. Het geweld had bovendien een willekeurig karakter. De situatie in Irak rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder volstaat met een enkele mededeling van zijn standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie. Tav art 29, aanhef en onder c: Verweerder heeft niet onderkend dat gelet op paragraaf C2/4.3 van de Vc 2000 ook bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas kunnen leiden tot vergunningverlening op grond van dit artikel. De motivering van het besluit is in zoverre gebrekkig. Verweerder heeft evenwel in het verweerschrift de motivering aangevuld en ter zitting een nadere toelichting gegeven. Nu verweerder aan het relaas van eiseres geen geloof behoefde te hechten, heeft hij terecht geoordeeld dat zich geen individuele klemmende redenen van humanitaire aard voordoen die reden geven voor verlening van een verblijfsvergunning. Daarbij komt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat ze als vrouw (met een westerse levensstijl) tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort. Tav art 29, aanhef en onder d: de rechtbank verwijst naar uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2009 (200902294/1) en ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het betreffende beleid ten onrechte is afgeschaft.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/18972
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
eiseres,
gemachtigde mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.M. van der Horn,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 22 juli 2008 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 25 mei 2009 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 22 juli 2009 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 27 oktober 2009 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c of d van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat eiseres toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b dan wel c, van de Vw 2000. Terugkeer van eiseres is voorts niet in strijd met artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn). Tenslotte komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Eiseres heeft de juistheid van dat oordeel betwist.
2.3.1De rechtbank zal toetsen of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat aan het relaas geen geloof kan worden gehecht.
2.3.2 Hetgeen eiseres aanvoert omtrent het ontbreken van reisdocumenten kan niet kan slagen, aangezien dit onvoldoende is onderbouwd. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
2.3.3 Indien zich één van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoet, mogen in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.3.4 In het besluit heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist. Zo stelt verweerder dat, ongeacht de vraag of sprake is van een (wettig dan wel traditioneel) huwelijk en of is voldaan aan alle voorwaarden die daartoe zijn gesteld, eiseres over haar eigen huwelijk, hetgeen een essentieel onderdeel van haar asielrelaas is, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Niet valt volgens verweerder in te zien dat eiseres de in haar zienswijze vermelde correcties en aanvullingen niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert. Hetgeen in het besluit staat is daarvoor voldoende dragend.
2.3.5 Verweerder heeft zich daarom eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de stelling van eiseres, dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000, omdat zij behoort tot de sociale groep van vrouwen die vrezen voor eerwraak, niet kan slagen.
2.4.1 Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
2.4.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 (JV 2009/291) geoordeeld dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (bij de huidige stand van de jurisprudentie) voorziet in de bescherming die artikel 15 van de Definitierichtlijn beoogt te bieden. De rechtbank ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken.
2.4.3 Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Baghdad, Centraal-Irak. In geschil is de vraag of zich in in Baghdad een uitzonderlijke situatie voordoet, waarbij de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar deze gebieden louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of zijn persoon.
2.4.4 Eiseres heeft haar standpunt hieromtrent onder meer onderbouwd met een verwijzing naar het UNHCR rapport, van 27 april 2009: 'UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum-seekers' (UNHCR Eligibility Guidelines), het ambtsbericht betreffende Irak van het ministerie van Buitenlandse Zaken van mei 2009, artikelen van BBC News en een artikel van Irin News: 'Iraq: Timeline of violence in 2009'.
In de UNHCR Eligibility Guidelines wordt op pagina 19, voetnoot 24, vermeld:
'In the European Union, where the term "subsidiary protection" is used, UNHCR considers that asylumseekers originating from the Central Governorates of Baghdad, Diyala, Kirkuk, Ninewa and Salah Al-Din who are not found to be refugees should receive subsidiary protection under Article 15(c) of the EU Qualification Directive (...). Applying the reasoning of the European Court of Justice in Elgafaji v. Netherlands State Secretary of Justice (Case C-465/07, 17 February 2009), (...) UNHCR considers the degree of violence which characterizes the ongoing armed conflict in those areas to be of such a high level that there are substantial grounds for believing that a civilian, if returned to those areas, would, solely because of his/her presence in those areas, face a real risk of being subject to a serious and individual threat to his/her life or person.'
Voorts wordt in voetnoot 8 van pagina 13 en 14 van deze Guidelines vermeld:
'In 2009, several mass-casualty attacks have taken place, with a particular spike in March, including:
- 26 March 2009: A bomb in a parked car exploded in a market in the Sha'ab neighbourhood of Baghdad, killing 20 people and wounding more than 35, many of them women and children.
- (...).
- 10 March 2009: At least 33 people were killed and more than 50 injured in a suicide bomb attack on a reconciliation gathering of Sunni and Shi'ite Muslim tribal leaders and security officials in a crowded market in Abu Ghraib in western Baghdad. The blast also killed a reporter and cameraman from the private Baghdadiya satellite channel and wounded a cameraman from the state-run Al-Iraqiya channel.
- 8 March 2009: A suicide bomber killed 28 people, mostly police and police recruits, and wounded 57 at the main police academy in Baghdad. An AQI-linked group claimed responsibility for the bomb attack.
- (...).
- (...).
- 11 February 2009: Sixteen people were killed and 25 wounded when twin car bombs exploded at a bus terminal and market area in Baghdad.
- 4 January 2009: At least 40 people were killed and 72 were wounded in a suicide bombing at the doorstep of one of Iraq's holiest Shi'ite sites in Baghdad's Kadhemiyah neighbourhood.
- (...)
- The deadliest attacks in 2008 included:
- (...).
- 1 February 2008: Female bombers killed 99 people in attacks blamed on AQI at two popular Baghdad pet markets.
- (...).
- 6 March2008: Two bombs exploded in Baghdad's mainly Shi'ite Karrada District, killing at least 68 people. Another 120 were wounded in the blasts.
- (...).
- (...).
- 17 June 2008: A truck bomb blasted Al-Hurriyah neighbourhood in Baghdad, killing 63 people and wounding at least 75.
- 10 November 2008: At least 28 people died and dozens were wounded in a double bombing in Baghdad's Sunni District of Adhamiyah.
- (...).
- 27 December 2008: A bomb at a bus station in the Shi'ite neighbourhood of Kadhemiyah in Baghdad killed at least 22 people and wounded 54.'
2.4.5 Uit de hiervoor aangehaalde informatie leidt de rechtbank af dat in Irak, en meer in het bijzonder in Baghdad, in de periode voorafgaand aan het bestreden besluit sprake was van ernstig en wijdverspreid geweld, met grote aantallen burgerslachtoffers tot gevolg. Het geweld had bovendien een willekeurig karakter. De situatie in Irak rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder volstaat met een enkele mededeling van zijn standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.
2.4.6 De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen aanspraak maakt op verlening van een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5.1 Uit het oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank ook het beroep van eiseres op de c en d-grond van artikel 29 van de Vw 2000 bespreken.
2.5.2 Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder c, van de Vw 2000, nu zij behoort tot de zeer kwetsbare groep van vrouwen (met een westerse levensstijl) in Irak. Eiseres verwijst hiertoe naar het rapport van Amnesty International van 1 maart 2009: 'Trapped by violence: women in Iraq'.
2.5.3 Verweerder heeft in het betreden besluit overwogen dat eiseres daarvoor niet in aanmerking komt, haar gestelde problemen niet vallen te herleiden tot een van de gronden van paragraaf C2/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) en zij daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
2.5.4 Verweerder heeft daarmee niet onderkend dat artikel 29, aanhef en onder c, van de Vw 2000 zich niet beperkt tot het traumatabeleid, maar dat, gelet op paragraaf C2/4.3 van de Vc 2000 ook bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas kunnen leiden tot vergunningverlening op grond van dit artikel. De motivering van het besluit is in zoverre gebrekkig. Verweerder heeft evenwel in het verweerschrift de motivering aangevuld en ter zitting een nadere toelichting gegeven. Nu verweerder aan het relaas van eiseres geen geloof behoefde te hechten, heeft hij terecht geoordeeld dat zich geen individuele klemmende redenen van humanitaire aard voordoen die reden geven voor verlening van een verblijfsvergunning. Daarbij komt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat ze als vrouw (met een westerse levensstijl) tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort.
2.5.5 Voor wat betreft de stelling van eiseres dat het categoriaal beschermingsbeleid ten onrechte is afgeschaft verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2009 (200902294/1). Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat de brief van Amnesty International aan de staatssecretaris van 6 oktober 2008 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal geen aanleiding vormen voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De rechtbank ziet thans geen aanleiding van dat oordeel af te wijken. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het betreffende beleid ten onrechte is afgeschaft, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
2.6 Het beroep is gegrond.
2.7 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 april 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder de proceskosten ad € 644,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. H. den Haan, rechters en door de voorzitter en mr. A. Korporaal-Wisman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009.
www.rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 18-12-2009
Datum publicatie: 18-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Asiel / Irak / Artikel 15,c Definitierichtlijn / uitzonderlijke situatie / individuele klemmende redenen / kwetsbare minderheidsgroep / vrouwen/categoriale bescherming
De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 (JV 2009/291) geoordeeld dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (bij de huidige stand van de jurisprudentie) voorziet in de bescherming die artikel 15 van de Definitierichtlijn beoogt te bieden. De rechtbank ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken. Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Baghdad, Centraal-Irak. Uit de door eiseres aangehaalde informatie leidt de rechtbank af dat in Irak, en meer in het bijzonder in Baghdad, in de periode voorafgaand aan het bestreden besluit sprake was van ernstig en wijdverspreid geweld, met grote aantallen burgerslachtoffers tot gevolg. Het geweld had bovendien een willekeurig karakter. De situatie in Irak rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder volstaat met een enkele mededeling van zijn standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie. Tav art 29, aanhef en onder c: Verweerder heeft niet onderkend dat gelet op paragraaf C2/4.3 van de Vc 2000 ook bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas kunnen leiden tot vergunningverlening op grond van dit artikel. De motivering van het besluit is in zoverre gebrekkig. Verweerder heeft evenwel in het verweerschrift de motivering aangevuld en ter zitting een nadere toelichting gegeven. Nu verweerder aan het relaas van eiseres geen geloof behoefde te hechten, heeft hij terecht geoordeeld dat zich geen individuele klemmende redenen van humanitaire aard voordoen die reden geven voor verlening van een verblijfsvergunning. Daarbij komt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat ze als vrouw (met een westerse levensstijl) tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort. Tav art 29, aanhef en onder d: de rechtbank verwijst naar uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2009 (200902294/1) en ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het betreffende beleid ten onrechte is afgeschaft.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/18972
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
eiseres,
gemachtigde mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.M. van der Horn,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 22 juli 2008 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 25 mei 2009 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 22 juli 2009 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 27 oktober 2009 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c of d van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat eiseres toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b dan wel c, van de Vw 2000. Terugkeer van eiseres is voorts niet in strijd met artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn). Tenslotte komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Eiseres heeft de juistheid van dat oordeel betwist.
2.3.1De rechtbank zal toetsen of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat aan het relaas geen geloof kan worden gehecht.
2.3.2 Hetgeen eiseres aanvoert omtrent het ontbreken van reisdocumenten kan niet kan slagen, aangezien dit onvoldoende is onderbouwd. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
2.3.3 Indien zich één van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoet, mogen in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.3.4 In het besluit heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist. Zo stelt verweerder dat, ongeacht de vraag of sprake is van een (wettig dan wel traditioneel) huwelijk en of is voldaan aan alle voorwaarden die daartoe zijn gesteld, eiseres over haar eigen huwelijk, hetgeen een essentieel onderdeel van haar asielrelaas is, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Niet valt volgens verweerder in te zien dat eiseres de in haar zienswijze vermelde correcties en aanvullingen niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert. Hetgeen in het besluit staat is daarvoor voldoende dragend.
2.3.5 Verweerder heeft zich daarom eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de stelling van eiseres, dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000, omdat zij behoort tot de sociale groep van vrouwen die vrezen voor eerwraak, niet kan slagen.
2.4.1 Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
2.4.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 (JV 2009/291) geoordeeld dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (bij de huidige stand van de jurisprudentie) voorziet in de bescherming die artikel 15 van de Definitierichtlijn beoogt te bieden. De rechtbank ziet geen aanleiding van dat oordeel af te wijken.
2.4.3 Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Baghdad, Centraal-Irak. In geschil is de vraag of zich in in Baghdad een uitzonderlijke situatie voordoet, waarbij de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar deze gebieden louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of zijn persoon.
2.4.4 Eiseres heeft haar standpunt hieromtrent onder meer onderbouwd met een verwijzing naar het UNHCR rapport, van 27 april 2009: 'UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum-seekers' (UNHCR Eligibility Guidelines), het ambtsbericht betreffende Irak van het ministerie van Buitenlandse Zaken van mei 2009, artikelen van BBC News en een artikel van Irin News: 'Iraq: Timeline of violence in 2009'.
In de UNHCR Eligibility Guidelines wordt op pagina 19, voetnoot 24, vermeld:
'In the European Union, where the term "subsidiary protection" is used, UNHCR considers that asylumseekers originating from the Central Governorates of Baghdad, Diyala, Kirkuk, Ninewa and Salah Al-Din who are not found to be refugees should receive subsidiary protection under Article 15(c) of the EU Qualification Directive (...). Applying the reasoning of the European Court of Justice in Elgafaji v. Netherlands State Secretary of Justice (Case C-465/07, 17 February 2009), (...) UNHCR considers the degree of violence which characterizes the ongoing armed conflict in those areas to be of such a high level that there are substantial grounds for believing that a civilian, if returned to those areas, would, solely because of his/her presence in those areas, face a real risk of being subject to a serious and individual threat to his/her life or person.'
Voorts wordt in voetnoot 8 van pagina 13 en 14 van deze Guidelines vermeld:
'In 2009, several mass-casualty attacks have taken place, with a particular spike in March, including:
- 26 March 2009: A bomb in a parked car exploded in a market in the Sha'ab neighbourhood of Baghdad, killing 20 people and wounding more than 35, many of them women and children.
- (...).
- 10 March 2009: At least 33 people were killed and more than 50 injured in a suicide bomb attack on a reconciliation gathering of Sunni and Shi'ite Muslim tribal leaders and security officials in a crowded market in Abu Ghraib in western Baghdad. The blast also killed a reporter and cameraman from the private Baghdadiya satellite channel and wounded a cameraman from the state-run Al-Iraqiya channel.
- 8 March 2009: A suicide bomber killed 28 people, mostly police and police recruits, and wounded 57 at the main police academy in Baghdad. An AQI-linked group claimed responsibility for the bomb attack.
- (...).
- (...).
- 11 February 2009: Sixteen people were killed and 25 wounded when twin car bombs exploded at a bus terminal and market area in Baghdad.
- 4 January 2009: At least 40 people were killed and 72 were wounded in a suicide bombing at the doorstep of one of Iraq's holiest Shi'ite sites in Baghdad's Kadhemiyah neighbourhood.
- (...)
- The deadliest attacks in 2008 included:
- (...).
- 1 February 2008: Female bombers killed 99 people in attacks blamed on AQI at two popular Baghdad pet markets.
- (...).
- 6 March2008: Two bombs exploded in Baghdad's mainly Shi'ite Karrada District, killing at least 68 people. Another 120 were wounded in the blasts.
- (...).
- (...).
- 17 June 2008: A truck bomb blasted Al-Hurriyah neighbourhood in Baghdad, killing 63 people and wounding at least 75.
- 10 November 2008: At least 28 people died and dozens were wounded in a double bombing in Baghdad's Sunni District of Adhamiyah.
- (...).
- 27 December 2008: A bomb at a bus station in the Shi'ite neighbourhood of Kadhemiyah in Baghdad killed at least 22 people and wounded 54.'
2.4.5 Uit de hiervoor aangehaalde informatie leidt de rechtbank af dat in Irak, en meer in het bijzonder in Baghdad, in de periode voorafgaand aan het bestreden besluit sprake was van ernstig en wijdverspreid geweld, met grote aantallen burgerslachtoffers tot gevolg. Het geweld had bovendien een willekeurig karakter. De situatie in Irak rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder volstaat met een enkele mededeling van zijn standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.
2.4.6 De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen aanspraak maakt op verlening van een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5.1 Uit het oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank ook het beroep van eiseres op de c en d-grond van artikel 29 van de Vw 2000 bespreken.
2.5.2 Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder c, van de Vw 2000, nu zij behoort tot de zeer kwetsbare groep van vrouwen (met een westerse levensstijl) in Irak. Eiseres verwijst hiertoe naar het rapport van Amnesty International van 1 maart 2009: 'Trapped by violence: women in Iraq'.
2.5.3 Verweerder heeft in het betreden besluit overwogen dat eiseres daarvoor niet in aanmerking komt, haar gestelde problemen niet vallen te herleiden tot een van de gronden van paragraaf C2/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) en zij daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
2.5.4 Verweerder heeft daarmee niet onderkend dat artikel 29, aanhef en onder c, van de Vw 2000 zich niet beperkt tot het traumatabeleid, maar dat, gelet op paragraaf C2/4.3 van de Vc 2000 ook bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas kunnen leiden tot vergunningverlening op grond van dit artikel. De motivering van het besluit is in zoverre gebrekkig. Verweerder heeft evenwel in het verweerschrift de motivering aangevuld en ter zitting een nadere toelichting gegeven. Nu verweerder aan het relaas van eiseres geen geloof behoefde te hechten, heeft hij terecht geoordeeld dat zich geen individuele klemmende redenen van humanitaire aard voordoen die reden geven voor verlening van een verblijfsvergunning. Daarbij komt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat ze als vrouw (met een westerse levensstijl) tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort.
2.5.5 Voor wat betreft de stelling van eiseres dat het categoriaal beschermingsbeleid ten onrechte is afgeschaft verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2009 (200902294/1). Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat de brief van Amnesty International aan de staatssecretaris van 6 oktober 2008 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal geen aanleiding vormen voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De rechtbank ziet thans geen aanleiding van dat oordeel af te wijken. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het betreffende beleid ten onrechte is afgeschaft, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
2.6 Het beroep is gegrond.
2.7 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 april 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder de proceskosten ad € 644,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. H. den Haan, rechters en door de voorzitter en mr. A. Korporaal-Wisman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009.
www.rechtspraak.nl
Reacties