Zaak waarin de IND het pas in een tweede procedure noemen van homoseksualiteit door Iranier niet gelooft (uitspraak rechtbank)
Nou komt het natuurlijk vaker voor dat mensen die afgewezen zijn opeens bedenken dat bijvoorbeeld het feit dat in hun land een bepaald geloof of seksuele identiteit tot gevaar leidt en een verblijfsvergunning kan opleveren. In zo'n geval is het voor de IND moeilijk om te onderscheiden of iemand door vrees of schaamte iets niet durfde te zeggen of ronduit gladhard zit te liegen. Omdat in mijn eigen kring veel homo's zitten lees ik deze uitspraken altijd met belangstelling. Soms merk je dat de contactambtenaar van de IND zelf ook niet zo veel weet van homo's en daardoor tenenkrommende dingen zegt, in andere zaken zie je dat men zijn best doet om constructief door te vragen. Het lijkt me hardstikke moeilijk omdat het enorm gelogen kan worden en je moeilijk kan kijken of iemand een erectie krijgt bij het kijken naar een naakte jongeman. En ook ik ken mensen die pas eind 20 opeens als een blok voor een man vielen en nooit naar een andere vent hebben gekeken en zich ook echt niet als homo zagen. Al met al is het navolgende een boeiend lezende uitspraak.
LJN: BK7528, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 08/40650
Datum uitspraak: 08-12-2009
Datum publicatie: 23-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Asiel / herhaalde aanvraag / novum / geloofwaardigheid seksualiteit / Iran
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 40650
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 december 2009
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 22 april 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 november 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 17 november 2008 beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank op 17 november 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 17 december 2008 is dit verzoek toegewezen.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Verweerder is op grond van artikel 83, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op ingeroepen feiten en omstandigheden, die volgens eiser zijn opgekomen na het nemen van het besluit.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 september 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.6 Ter zitting is, na voorafgaande aankondiging en op initiatief van eiser, dr. [naam], psychotherapeut en psycholoog, verschenen.
1.7 Bij brief van 15 september 2009 heeft de rechtbank verweerder schriftelijk in de gelegenheid gesteld aan te geven of aanleiding bestaat om schriftelijk te reageren op hetgeen ter zitting is besproken, dan wel of het besprokene aanleiding vormt het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. Bij brief van 21 september 2009 heeft verweerder gereageerd en aangegeven dat er geen aanleiding bestaat het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. In dezelfde brief reageert verweerder inhoudelijk op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
1.8 Hierna is het onderzoek ter zitting met toestemming van partijen gesloten.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 29 augustus 2006 Nederland ingereisd. Op 19 september 2006 heeft hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 25 september 2006 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 3 november 2006 ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn eerste aanvraag, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser hielp zijn nichten, die student waren, bij de verspreiding van pamfletten die tegen de regering gericht waren. Op 18 augustus 2006 viel de inlichtingendienst het huis van eiser binnen. Eiser wist de woning te ontvluchten en is via het huis van de buren naar zijn zus gevlucht. Daarna heeft hij het land verlaten.
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser heeft een dagvaarding van de revolutionaire rechtbank in Iran overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 26 augustus 2006 diende te verschijnen. Eiser had een seksuele relatie met een jongen bij hem in de buurt. Op een dag zijn eiser en zijn vriend naakt samen aangetroffen in de kamer van de vriend door de vader van de vriend. Eiser heeft zijn excuses aangeboden, zich aangekleed en het huis verlaten. Twee dagen later werd hij op straat aangesproken door twee agenten op zijn relatie. Ze wilden hem meenemen naar het bureau. Eiser heeft de twee agenten geslagen en wist zo te ontvluchten. Hij is twee weken ondergedoken in Teheran. Daarna is hij weer naar huis gegaan. De volgende dag kwamen agenten aan de deur. Eisers moeder heeft de deur geopend en geschreeuwd. Eiser is daarop het huis ontvlucht door het raam en via het huis van de buren naar het huis van zijn zus gevlucht.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Hetgeen eiser ter onderbouwing van zijn huidige aanvraag naar voren heeft gebracht, kan niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Niet valt in te zien dat eiser de verwachte problemen in verband met zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet eerder naar voren heeft kunnen en derhalve behoren te brengen. De thans aangevoerde asielmotieven worden niet geloofwaardig geacht. De door eiser overgelegde oproep van de revolutionaire rechtbank is, blijkens het onderzoek van het Bureau Documenten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verklaring van 9 mei 2008, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij homoseksueel is. Eiser heeft geen duidelijke en geen overtuigende verklaringen afgelegd omtrent zijn geaardheid en ontwijkende antwoorden heeft gegeven op alle vragen die in de richting gingen van daadwerkelijk homoseksueel contact, of daadwerkelijke homoseksuele belangstelling.
2.5 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Eiser verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen in de beroepsgronden. Verder voert eiser aan dat hij bij zijn gehoren is gehinderd door psychologische blokkades en hij niet expliciet heeft kunnen vertellen over zijn geaardheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.7 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.8 Ten aanzien van de door eiser overgelegde dagvaarding heeft verweerder in het bestreden besluit geoordeeld dat dit document vals is. Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat de overgelegde dagvaarding niet als novum kan worden aangemerkt.
2.9 Ten aanzien van de door eiser gestelde homoseksualiteit geldt het volgende.
2.10 Ingevolge artikel 31 van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.114 Vreemdelingenbesluit 2000, wordt van een vreemdeling in beginsel verwacht dat hij alle voor zijn aanvraag van belang zijnde gegevens verstrekt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag van een vreemdeling die zich, zoals eiser, reeds ten tijde van de eerste aanvraag bewust was van zijn geaardheid, worden verwacht dat hij die geaardheid bij zijn eerste aanvraag naar voren brengt. In lijn met de jurisprudentie van de Afdeling betreffende traumata (- onder meer - de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2005, LJN AT2861), is de rechtbank van oordeel dat in het geval een vreemdeling ten gevolge van psychische blokkades niet is staat is geweest melding te maken van zijn seksuele geaardheid, niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen dat hij daarvan geen melding heeft gemaakt.
2.11 De stelling van eiser dat hij ten gevolge van een psychische blokkade niet eerder in staat was over zijn homoseksualiteit te verklaren en daar zelfs nu moeite mee heeft, wordt ondersteund door de verklaringen van eiser ten tijde van het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden en het daarop volgende nader gehoor, en door hetgeen tijdens de gehoren is waargenomen door de rapporteur en vermeld in de rapporten van de gehoren. Eiser zegt verschillende malen dat hij niet weet hoe hij iets moet zeggen en uit de rapporten blijkt dat hij pas na doorvragen of herformuleren van de vraag in staat is te antwoorden. Op pagina 8 van het rapport van het gehoor van 23 en 25 april 2008 is expliciet opgenomen dat, nadat eiser enige tijd heeft gezwegen naar aanleiding van de vraag welke nieuwe feiten en omstandigheden hij wil inbrengen en er een pauze is ingelast, de rapporteur denkt te zien dat eiser het moeilijk vindt om de nieuwe feiten en omstandigheden te vertellen. Desgevraagd antwoordt eiser dat hij dit inderdaad moeilijk vindt (p. 9). Verderop geeft eiser aan dat hij niet in de eerste procedure heeft verklaard over zijn geaardheid omdat hij zich schaamde om daarover te vertellen. Later geeft hij aan dat hij eerst wilde informeren hoe mensen op dit soort zaken reageren. Hij wilde weten hoe er naar hem zou worden gekeken (p. 9). Blijkens het rapport van het gehoor van 1 augustus 2008 heeft eiser voorts verklaard dat hij er ten tijde van de eerste aanvraag moeite mee had over zijn seksuele geaardheid te spreken, omdat men in Iran niet gemakkelijk over dit soort dingen praat (p. 4). Verderop stelt eiser dat hij zich niet comfortabel voelde om erover te praten. Hij was bang dat mensen anders tegen hem aan zouden kijken (p. 4). Vervolgens verklaart eiser dat hij bang was dat ze (de rechtbank leidt uit de context af dat eiser met ‘ze’ de Nederlandse autoriteiten bedoelt) anders over hem zouden denken. Men zou dan denken: “hij is vies, hij is anders” (p. 5). Voorts is door de rapporteur bij herhaling de opmerking genoteerd dat eiser zucht en enkele seconden stil blijft, voordat hij de vraag beantwoordt (p. 8, 9, 10 en 11). Verderop verklaart eiser dat mensen in Iran op homoseksuelen neerkijken en ze beschouwen als vieze mensen. Ook verklaart eiser dat hij de vragen moeilijk vindt, beschamend (p. 20), en dat hij de vragen over het bekijken van seksfilms met andere jongens vervelende vragen vindt. Aan het slot van het gehoor van 25 april 2008 verklaart eiser ook dat het heel moeilijk voor hem was om hierover te vertellen.
2.12 Bovendien heeft dr. [naam] ter zitting verklaard dat het beeld van eiser overeenkomt met het beeld van iemand met geïnternaliseerde homofobie. Volgens de dr. [naam] maakt geïnternaliseerde homofobie het moeilijk om de eigen homoseksuele identiteit te omarmen en is het mogelijk dat er een afsplitsing ontstaat in de persoonlijkheid, waarbij iemand wel een bepaalde geaardheid kan hebben en bepaalde handelingen kan verrichten, maar dat tegelijkertijd vies of raar kan vinden. Zij stelt dat zij op grond van bestudering van de gehoren tot het oordeel is gekomen dat eiser als gevolg van schaamte psychologische blokkades heeft en niet in staat is (geweest) expliciet te verklaren omtrent zijn geaardheid.
2.13 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder niet zonder nadere motivering heeft kunnen stellen dat eiser bij gelegenheid van zijn eerste asielaanvraag al over zijn geaardheid had kunnen en derhalve moeten verklaren.
2.14 Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat niet aannemelijk is dat eiser homoseksueel is.
2.15 Verweerder werpt naar het oordeel van de rechtbank in dit kader ten onrechte aan eiser tegen dat hij niet weet wanneer hij heeft ontdekt dat hij gevoelens voor jongens had. Uit het rapport van het gehoor van 1 augustus 2008 blijkt immers dat eiser heeft geantwoord dat hij ongeveer 26 á 27 jaar denkt te zijn geweest. Op de vraag hoe hij voor het eerst merkte dat hij zich lichamelijk aangetrokken voelde tot mannen geeft hij voorts eveneens een duidelijke omschrijving. Na een zucht en stilte verklaart hij: “Tijdens het sporten voelde ik dat. Bijvoorbeeld tijdens judo. Dan heb je sportieve lichamelijke contacten. Ik vond het prettig, ik vond het spannend. Ik weet niet precies hoe ik het moet uitleggen, maar dan gebeurde het. Ik sportte met vijf andere mannen. Ik voelde mij aangetrokken tot één van deze mannen en wij werden bevriend met elkaar”.
2.16 Tijdens het gehoor van 23 en 25 april 2008 zijn aan eiser vragen gesteld over zijn geaardheid. In zijn antwoorden geeft eiser achtereenvolgens het volgende aan: “Ik ben geen homoseksueel. Ik had seks met een man omdat er geen vrouwen in de buurt waren. […] Ik had daar nooit behoefte aan [rechtbank: aan een echtgenote]. Ik had er ook geen behoefte aan om met meisjes te zijn. Ik voelde me altijd meer op mijn gemak bij de jongens” (p. 19). Tijdens het nader gehoor van 1 augustus 2008 zijn echter eveneens vragen gesteld aan eiser over zijn geaardheid. Eiser heeft hierbij verklaard dat hij iemand als homoseksueel beschouwt als een persoon contacten heeft met meerdere mannen. Vervolgens is naar het oordeel van de rechtbank door de rapporteur op correcte wijze doorgevraagd. Eiser is gevraagd of hij zich seksueel aangetrokken voelde tot vrouwen, waarop hij antwoordt dat hij dit niet weet. De vraag of hij zich seksueel aangetrokken voelt tot mannen, beantwoordt eiser bevestigend. De rapporteur legt vervolgens uit dat in Nederland een term bestaat voor mensen die zich emotioneel of seksueel aangetrokken voelen tot iemand van het andere geslacht en dat die term heteroseksueel is. Vervolgens wordt eiser gevraagd of hij zichzelf als heteroseksueel beschouwt. Hierop antwoordt eiser ontkennend. Op de vraag: “Als we een man en een vrouw naast elkaar zetten, met welke persoon zou u dan lichamelijk contact willen hebben?” antwoordt eiser: “Met de man”. Vervolgens wordt eiser gevraagd tot welke groep hij zou behoren, gesteld dat mannen die zich aangetrokken voelen tot mannen homoseksueel worden genoemd. Hierop antwoordt eiser: “Homoseksueel” (p. 9).
2.17 Hieruit blijk dat eiser ten onrechte betekenis toekent aan eisers eerdere antwoord, dat hij niet homoseksueel is. Uit het nader gehoor blijkt immers dat eiser een andere uitleg geeft aan deze term dan gebruikelijk is en dat hij, geconfronteerd met een in Nederland meer gangbare definitie van het begrip homoseksualiteit, zichzelf wel als homoseksueel kwalificeert.
2.18 Gelet op het hiervoor in 2.11 en 2.12 overwogene, heeft verweerder uit eisers ontwijkende antwoorden over homoseksueel contact en homoseksuele belangstelling ook niet kunnen afleiden dat zijn gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig is. Weliswaar heeft eiser regelmatig in eerste instantie ontwijkende antwoorden gegeven, maar uit de antwoorden van eiser en de opmerkingen van de rapporteur blijkt duidelijk dat eiser beschroomd is over zijn geaardheid te praten en blijkt eveneens dat hij bij doorvragen en herformuleren van vragen wel verklaart.
2.19 In dit verband voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om, bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit van eiser in aanmerking te nemen dat eiser niet expliciet heeft verklaard in welke positie hij met zijn vriend zou zijn betrapt en dat hij niet “dadelijk” heeft geantwoord op de vraag of hij ook op een andere locatie seksueel contact heeft gehad met zijn vriend. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn vriend zich naakt in het bed van zijn vriend bevonden, dat zij zaten, dat zij elkaar op erotische lichaamsdelen aanraakten, en dat zij seks hadden. Dat van eiser mag worden verlangd dat hij, teneinde overtuigend te verklaren omtrent zijn gestelde homoseksualiteit, in nadere details zou moeten treden, kan de rechtbank, mede gelet op het hiervoor in 2.11 en 2.12 overwogene, niet volgen. Daarnaast heeft hij slechts na één nadere vraag verklaard dat hij ook in zijn eigen huis seksueel contact had met zijn vriend.
2.20 Waarom het bevreemdingwekkend zou zijn dat hij wel in een strandhuisje naar homoseksuele pornofilms keek met vrienden, maar tevens heeft verklaard dat hij het vervelend vond vragen over de seksuele interesses van deze jongens te beantwoorden, kan evenmin worden gevolgd. Het één sluit het ander immers niet uit. Dat eiser heeft verklaard nooit seks te hebben gehad met deze jongens kan evenmin in redelijkheid bevreemdingwekkend worden gevonden, omdat het kijken van pornofilms niet noodzakelijkerwijs leidt tot het hebben van seks met elkaar, en eiser daarnaast heeft verklaard dat de mensen met wie hij de films keek niet wisten dat hij homoseksueel is. Verweerder vermeldt voorts ten onrechte in het bestreden besluit dat eiser op vragen over het kijken van deze films geen antwoord heeft willen geven. Eiser heeft diverse vragen beantwoord. Hij heeft slechts gezegd niet te weten wat te moeten antwoorden op de vraag wat hij “verder” over de films zou kunnen vertellen. Vervolgvragen heeft hij vervolgens wel beantwoord. Dat hij titels van films, namen van acteurs en namen van producenten niet heeft kunnen onthouden, kan in redelijkheid evenmin aan eiser worden tegengeworpen, aangezien eiser heeft verklaard dat het ging om buitenlandse films, in talen die hij niet begreep.
2.21 De tegenstrijdigheden in de verklaring van eiser met betrekking tot zijn confrontatie met twee agenten en zijn redenen het land te verlaten kan aan het voorgaande niet afdoen, aangezien dit relaas los staat van de vraag of eiser homoseksueel is (en op grond daarvan bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM).
2.22 Ten slotte stelt verweerder in het bestreden besluit dat eiser ten onrechte heeft verklaard dat in Iran de doodstraf staat op homoseksualiteit, omdat homoseksualiteit op zich niet strafbaar is in Iran. Nu het verrichten van seksuele handelingen door mannen van hetzelfde geslacht in Iran echter wel wordt bedreigd met de doodstraf, kan naar het oordeel van de rechtbank niet bevreemdingwekkend worden geacht dat eiser dit antwoord gaf.
2.23 Het enige argument van verweerder dat resteert is dat eiser geen namen weet te noemen van belangenorganisaties voor homoseksuelen in of buiten Iran, geen ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen in Teheran kan benoemen, geen bekende Iraanse homoseksuelen kan noemen, en niet op internet heeft getracht informatie te krijgen over de positie van homoseksuelen in Iran. Op grond van dit argument kan echter in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat eiser niet homoseksueel is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de antwoorden van eiser tijdens de gehoren blijkt dat eiser zijn homoseksualiteit als een private aangelegenheid beschouwt die hij beleeft met een vaste partner. Hij benadrukt daarbij naast de seksuele gevoelens voor zijn partner ook emotionele aspecten van de relatie. Daarnaast is duidelijk dat hij zich er niet prettig bij voelt openlijk over zijn homoseksualiteit te spreken en blijkt uit de gehoren voorts duidelijk dat hij niet geïnteresseerd is in wisselende contacten. Aldus kan het niet bevreemden dat eiser evenmin geïnteresseerd is in belangenorganisaties of ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen.
2.24 Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers homoseksualiteit niet geloofwaardig is.
2.25 Het voorgaande leidt eveneens tot de conclusie dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Volgens het beleid van verweerder (C24/12.3.11) zijn homoseksuelen uit Iran op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aangewezen als een specifieke groep, die om andere redenen dan traumata in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Aldus is niet op voorhand uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.26 Verweerder heeft in het bestreden besluit miskend dat eiser aan zijn aanvraag van 22 april 2008 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd op grond van artikel 3:2 Awb en 3:46 Awb.
2.27 De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.28 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese - Rood, rechter, en op 8 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Bron: rechtspraak.nl
LJN: BK7528, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 08/40650
Datum uitspraak: 08-12-2009
Datum publicatie: 23-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Asiel / herhaalde aanvraag / novum / geloofwaardigheid seksualiteit / Iran
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 40650
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 december 2009
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 22 april 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 november 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 17 november 2008 beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank op 17 november 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 17 december 2008 is dit verzoek toegewezen.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Verweerder is op grond van artikel 83, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op ingeroepen feiten en omstandigheden, die volgens eiser zijn opgekomen na het nemen van het besluit.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 september 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.6 Ter zitting is, na voorafgaande aankondiging en op initiatief van eiser, dr. [naam], psychotherapeut en psycholoog, verschenen.
1.7 Bij brief van 15 september 2009 heeft de rechtbank verweerder schriftelijk in de gelegenheid gesteld aan te geven of aanleiding bestaat om schriftelijk te reageren op hetgeen ter zitting is besproken, dan wel of het besprokene aanleiding vormt het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. Bij brief van 21 september 2009 heeft verweerder gereageerd en aangegeven dat er geen aanleiding bestaat het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. In dezelfde brief reageert verweerder inhoudelijk op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
1.8 Hierna is het onderzoek ter zitting met toestemming van partijen gesloten.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 29 augustus 2006 Nederland ingereisd. Op 19 september 2006 heeft hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 25 september 2006 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 3 november 2006 ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn eerste aanvraag, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser hielp zijn nichten, die student waren, bij de verspreiding van pamfletten die tegen de regering gericht waren. Op 18 augustus 2006 viel de inlichtingendienst het huis van eiser binnen. Eiser wist de woning te ontvluchten en is via het huis van de buren naar zijn zus gevlucht. Daarna heeft hij het land verlaten.
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser heeft een dagvaarding van de revolutionaire rechtbank in Iran overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 26 augustus 2006 diende te verschijnen. Eiser had een seksuele relatie met een jongen bij hem in de buurt. Op een dag zijn eiser en zijn vriend naakt samen aangetroffen in de kamer van de vriend door de vader van de vriend. Eiser heeft zijn excuses aangeboden, zich aangekleed en het huis verlaten. Twee dagen later werd hij op straat aangesproken door twee agenten op zijn relatie. Ze wilden hem meenemen naar het bureau. Eiser heeft de twee agenten geslagen en wist zo te ontvluchten. Hij is twee weken ondergedoken in Teheran. Daarna is hij weer naar huis gegaan. De volgende dag kwamen agenten aan de deur. Eisers moeder heeft de deur geopend en geschreeuwd. Eiser is daarop het huis ontvlucht door het raam en via het huis van de buren naar het huis van zijn zus gevlucht.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Hetgeen eiser ter onderbouwing van zijn huidige aanvraag naar voren heeft gebracht, kan niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Niet valt in te zien dat eiser de verwachte problemen in verband met zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet eerder naar voren heeft kunnen en derhalve behoren te brengen. De thans aangevoerde asielmotieven worden niet geloofwaardig geacht. De door eiser overgelegde oproep van de revolutionaire rechtbank is, blijkens het onderzoek van het Bureau Documenten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verklaring van 9 mei 2008, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij homoseksueel is. Eiser heeft geen duidelijke en geen overtuigende verklaringen afgelegd omtrent zijn geaardheid en ontwijkende antwoorden heeft gegeven op alle vragen die in de richting gingen van daadwerkelijk homoseksueel contact, of daadwerkelijke homoseksuele belangstelling.
2.5 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Eiser verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen in de beroepsgronden. Verder voert eiser aan dat hij bij zijn gehoren is gehinderd door psychologische blokkades en hij niet expliciet heeft kunnen vertellen over zijn geaardheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.7 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.8 Ten aanzien van de door eiser overgelegde dagvaarding heeft verweerder in het bestreden besluit geoordeeld dat dit document vals is. Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat de overgelegde dagvaarding niet als novum kan worden aangemerkt.
2.9 Ten aanzien van de door eiser gestelde homoseksualiteit geldt het volgende.
2.10 Ingevolge artikel 31 van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.114 Vreemdelingenbesluit 2000, wordt van een vreemdeling in beginsel verwacht dat hij alle voor zijn aanvraag van belang zijnde gegevens verstrekt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag van een vreemdeling die zich, zoals eiser, reeds ten tijde van de eerste aanvraag bewust was van zijn geaardheid, worden verwacht dat hij die geaardheid bij zijn eerste aanvraag naar voren brengt. In lijn met de jurisprudentie van de Afdeling betreffende traumata (- onder meer - de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2005, LJN AT2861), is de rechtbank van oordeel dat in het geval een vreemdeling ten gevolge van psychische blokkades niet is staat is geweest melding te maken van zijn seksuele geaardheid, niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen dat hij daarvan geen melding heeft gemaakt.
2.11 De stelling van eiser dat hij ten gevolge van een psychische blokkade niet eerder in staat was over zijn homoseksualiteit te verklaren en daar zelfs nu moeite mee heeft, wordt ondersteund door de verklaringen van eiser ten tijde van het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden en het daarop volgende nader gehoor, en door hetgeen tijdens de gehoren is waargenomen door de rapporteur en vermeld in de rapporten van de gehoren. Eiser zegt verschillende malen dat hij niet weet hoe hij iets moet zeggen en uit de rapporten blijkt dat hij pas na doorvragen of herformuleren van de vraag in staat is te antwoorden. Op pagina 8 van het rapport van het gehoor van 23 en 25 april 2008 is expliciet opgenomen dat, nadat eiser enige tijd heeft gezwegen naar aanleiding van de vraag welke nieuwe feiten en omstandigheden hij wil inbrengen en er een pauze is ingelast, de rapporteur denkt te zien dat eiser het moeilijk vindt om de nieuwe feiten en omstandigheden te vertellen. Desgevraagd antwoordt eiser dat hij dit inderdaad moeilijk vindt (p. 9). Verderop geeft eiser aan dat hij niet in de eerste procedure heeft verklaard over zijn geaardheid omdat hij zich schaamde om daarover te vertellen. Later geeft hij aan dat hij eerst wilde informeren hoe mensen op dit soort zaken reageren. Hij wilde weten hoe er naar hem zou worden gekeken (p. 9). Blijkens het rapport van het gehoor van 1 augustus 2008 heeft eiser voorts verklaard dat hij er ten tijde van de eerste aanvraag moeite mee had over zijn seksuele geaardheid te spreken, omdat men in Iran niet gemakkelijk over dit soort dingen praat (p. 4). Verderop stelt eiser dat hij zich niet comfortabel voelde om erover te praten. Hij was bang dat mensen anders tegen hem aan zouden kijken (p. 4). Vervolgens verklaart eiser dat hij bang was dat ze (de rechtbank leidt uit de context af dat eiser met ‘ze’ de Nederlandse autoriteiten bedoelt) anders over hem zouden denken. Men zou dan denken: “hij is vies, hij is anders” (p. 5). Voorts is door de rapporteur bij herhaling de opmerking genoteerd dat eiser zucht en enkele seconden stil blijft, voordat hij de vraag beantwoordt (p. 8, 9, 10 en 11). Verderop verklaart eiser dat mensen in Iran op homoseksuelen neerkijken en ze beschouwen als vieze mensen. Ook verklaart eiser dat hij de vragen moeilijk vindt, beschamend (p. 20), en dat hij de vragen over het bekijken van seksfilms met andere jongens vervelende vragen vindt. Aan het slot van het gehoor van 25 april 2008 verklaart eiser ook dat het heel moeilijk voor hem was om hierover te vertellen.
2.12 Bovendien heeft dr. [naam] ter zitting verklaard dat het beeld van eiser overeenkomt met het beeld van iemand met geïnternaliseerde homofobie. Volgens de dr. [naam] maakt geïnternaliseerde homofobie het moeilijk om de eigen homoseksuele identiteit te omarmen en is het mogelijk dat er een afsplitsing ontstaat in de persoonlijkheid, waarbij iemand wel een bepaalde geaardheid kan hebben en bepaalde handelingen kan verrichten, maar dat tegelijkertijd vies of raar kan vinden. Zij stelt dat zij op grond van bestudering van de gehoren tot het oordeel is gekomen dat eiser als gevolg van schaamte psychologische blokkades heeft en niet in staat is (geweest) expliciet te verklaren omtrent zijn geaardheid.
2.13 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder niet zonder nadere motivering heeft kunnen stellen dat eiser bij gelegenheid van zijn eerste asielaanvraag al over zijn geaardheid had kunnen en derhalve moeten verklaren.
2.14 Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat niet aannemelijk is dat eiser homoseksueel is.
2.15 Verweerder werpt naar het oordeel van de rechtbank in dit kader ten onrechte aan eiser tegen dat hij niet weet wanneer hij heeft ontdekt dat hij gevoelens voor jongens had. Uit het rapport van het gehoor van 1 augustus 2008 blijkt immers dat eiser heeft geantwoord dat hij ongeveer 26 á 27 jaar denkt te zijn geweest. Op de vraag hoe hij voor het eerst merkte dat hij zich lichamelijk aangetrokken voelde tot mannen geeft hij voorts eveneens een duidelijke omschrijving. Na een zucht en stilte verklaart hij: “Tijdens het sporten voelde ik dat. Bijvoorbeeld tijdens judo. Dan heb je sportieve lichamelijke contacten. Ik vond het prettig, ik vond het spannend. Ik weet niet precies hoe ik het moet uitleggen, maar dan gebeurde het. Ik sportte met vijf andere mannen. Ik voelde mij aangetrokken tot één van deze mannen en wij werden bevriend met elkaar”.
2.16 Tijdens het gehoor van 23 en 25 april 2008 zijn aan eiser vragen gesteld over zijn geaardheid. In zijn antwoorden geeft eiser achtereenvolgens het volgende aan: “Ik ben geen homoseksueel. Ik had seks met een man omdat er geen vrouwen in de buurt waren. […] Ik had daar nooit behoefte aan [rechtbank: aan een echtgenote]. Ik had er ook geen behoefte aan om met meisjes te zijn. Ik voelde me altijd meer op mijn gemak bij de jongens” (p. 19). Tijdens het nader gehoor van 1 augustus 2008 zijn echter eveneens vragen gesteld aan eiser over zijn geaardheid. Eiser heeft hierbij verklaard dat hij iemand als homoseksueel beschouwt als een persoon contacten heeft met meerdere mannen. Vervolgens is naar het oordeel van de rechtbank door de rapporteur op correcte wijze doorgevraagd. Eiser is gevraagd of hij zich seksueel aangetrokken voelde tot vrouwen, waarop hij antwoordt dat hij dit niet weet. De vraag of hij zich seksueel aangetrokken voelt tot mannen, beantwoordt eiser bevestigend. De rapporteur legt vervolgens uit dat in Nederland een term bestaat voor mensen die zich emotioneel of seksueel aangetrokken voelen tot iemand van het andere geslacht en dat die term heteroseksueel is. Vervolgens wordt eiser gevraagd of hij zichzelf als heteroseksueel beschouwt. Hierop antwoordt eiser ontkennend. Op de vraag: “Als we een man en een vrouw naast elkaar zetten, met welke persoon zou u dan lichamelijk contact willen hebben?” antwoordt eiser: “Met de man”. Vervolgens wordt eiser gevraagd tot welke groep hij zou behoren, gesteld dat mannen die zich aangetrokken voelen tot mannen homoseksueel worden genoemd. Hierop antwoordt eiser: “Homoseksueel” (p. 9).
2.17 Hieruit blijk dat eiser ten onrechte betekenis toekent aan eisers eerdere antwoord, dat hij niet homoseksueel is. Uit het nader gehoor blijkt immers dat eiser een andere uitleg geeft aan deze term dan gebruikelijk is en dat hij, geconfronteerd met een in Nederland meer gangbare definitie van het begrip homoseksualiteit, zichzelf wel als homoseksueel kwalificeert.
2.18 Gelet op het hiervoor in 2.11 en 2.12 overwogene, heeft verweerder uit eisers ontwijkende antwoorden over homoseksueel contact en homoseksuele belangstelling ook niet kunnen afleiden dat zijn gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig is. Weliswaar heeft eiser regelmatig in eerste instantie ontwijkende antwoorden gegeven, maar uit de antwoorden van eiser en de opmerkingen van de rapporteur blijkt duidelijk dat eiser beschroomd is over zijn geaardheid te praten en blijkt eveneens dat hij bij doorvragen en herformuleren van vragen wel verklaart.
2.19 In dit verband voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om, bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit van eiser in aanmerking te nemen dat eiser niet expliciet heeft verklaard in welke positie hij met zijn vriend zou zijn betrapt en dat hij niet “dadelijk” heeft geantwoord op de vraag of hij ook op een andere locatie seksueel contact heeft gehad met zijn vriend. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn vriend zich naakt in het bed van zijn vriend bevonden, dat zij zaten, dat zij elkaar op erotische lichaamsdelen aanraakten, en dat zij seks hadden. Dat van eiser mag worden verlangd dat hij, teneinde overtuigend te verklaren omtrent zijn gestelde homoseksualiteit, in nadere details zou moeten treden, kan de rechtbank, mede gelet op het hiervoor in 2.11 en 2.12 overwogene, niet volgen. Daarnaast heeft hij slechts na één nadere vraag verklaard dat hij ook in zijn eigen huis seksueel contact had met zijn vriend.
2.20 Waarom het bevreemdingwekkend zou zijn dat hij wel in een strandhuisje naar homoseksuele pornofilms keek met vrienden, maar tevens heeft verklaard dat hij het vervelend vond vragen over de seksuele interesses van deze jongens te beantwoorden, kan evenmin worden gevolgd. Het één sluit het ander immers niet uit. Dat eiser heeft verklaard nooit seks te hebben gehad met deze jongens kan evenmin in redelijkheid bevreemdingwekkend worden gevonden, omdat het kijken van pornofilms niet noodzakelijkerwijs leidt tot het hebben van seks met elkaar, en eiser daarnaast heeft verklaard dat de mensen met wie hij de films keek niet wisten dat hij homoseksueel is. Verweerder vermeldt voorts ten onrechte in het bestreden besluit dat eiser op vragen over het kijken van deze films geen antwoord heeft willen geven. Eiser heeft diverse vragen beantwoord. Hij heeft slechts gezegd niet te weten wat te moeten antwoorden op de vraag wat hij “verder” over de films zou kunnen vertellen. Vervolgvragen heeft hij vervolgens wel beantwoord. Dat hij titels van films, namen van acteurs en namen van producenten niet heeft kunnen onthouden, kan in redelijkheid evenmin aan eiser worden tegengeworpen, aangezien eiser heeft verklaard dat het ging om buitenlandse films, in talen die hij niet begreep.
2.21 De tegenstrijdigheden in de verklaring van eiser met betrekking tot zijn confrontatie met twee agenten en zijn redenen het land te verlaten kan aan het voorgaande niet afdoen, aangezien dit relaas los staat van de vraag of eiser homoseksueel is (en op grond daarvan bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM).
2.22 Ten slotte stelt verweerder in het bestreden besluit dat eiser ten onrechte heeft verklaard dat in Iran de doodstraf staat op homoseksualiteit, omdat homoseksualiteit op zich niet strafbaar is in Iran. Nu het verrichten van seksuele handelingen door mannen van hetzelfde geslacht in Iran echter wel wordt bedreigd met de doodstraf, kan naar het oordeel van de rechtbank niet bevreemdingwekkend worden geacht dat eiser dit antwoord gaf.
2.23 Het enige argument van verweerder dat resteert is dat eiser geen namen weet te noemen van belangenorganisaties voor homoseksuelen in of buiten Iran, geen ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen in Teheran kan benoemen, geen bekende Iraanse homoseksuelen kan noemen, en niet op internet heeft getracht informatie te krijgen over de positie van homoseksuelen in Iran. Op grond van dit argument kan echter in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat eiser niet homoseksueel is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de antwoorden van eiser tijdens de gehoren blijkt dat eiser zijn homoseksualiteit als een private aangelegenheid beschouwt die hij beleeft met een vaste partner. Hij benadrukt daarbij naast de seksuele gevoelens voor zijn partner ook emotionele aspecten van de relatie. Daarnaast is duidelijk dat hij zich er niet prettig bij voelt openlijk over zijn homoseksualiteit te spreken en blijkt uit de gehoren voorts duidelijk dat hij niet geïnteresseerd is in wisselende contacten. Aldus kan het niet bevreemden dat eiser evenmin geïnteresseerd is in belangenorganisaties of ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen.
2.24 Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers homoseksualiteit niet geloofwaardig is.
2.25 Het voorgaande leidt eveneens tot de conclusie dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Volgens het beleid van verweerder (C24/12.3.11) zijn homoseksuelen uit Iran op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aangewezen als een specifieke groep, die om andere redenen dan traumata in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Aldus is niet op voorhand uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.26 Verweerder heeft in het bestreden besluit miskend dat eiser aan zijn aanvraag van 22 april 2008 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd op grond van artikel 3:2 Awb en 3:46 Awb.
2.27 De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.28 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese - Rood, rechter, en op 8 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties