Raad van State inzake Marokkaanse homo die in Nederland asiel aanvroeg - IND verliest hoger beroep
ECLI:NL:RVS:2015:4062
De hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:4062
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 24-12-2015
- Datum publicatie 30-12-2015
- Zaaknummer 201409974/1/V2
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie Bij besluit van 15 mei 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
201409974/1/V2.
Datum uitspraak: 24 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 13 november 2014 in zaak nr. 14/12205 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M. Volwerk, advocaat te Leiden, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor vervolging heeft te vrezen, indien hij in Marokko zonder terughoudendheid invulling geeft aan zijn seksuele gerichtheid. Hiertoe voert de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aan dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deugdelijk heeft gemotiveerd dat de autoriteiten de wetgeving die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt (hierna: de strafwetgeving), in de praktijk niet actief handhaven.
2.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 18 december 2013 in zaak nr. 201109928/1/V2, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013, in de gevoegde zaken C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z tegen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (ECLI:EU:C:2013:720), onder meer overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging wegens zijn seksuele gerichtheid, de verklaringen van een vreemdeling dient te betrekken over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven. Indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, moet de staatssecretaris onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Het onderzoek omvat mede de vraag of het enkele zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen een gegronde vrees voor vervolging oplevert. Voorts moet het door de staatssecretaris te verrichten onderzoek niet alleen de vraag betreffen of toepassing van deze strafbepalingen daadwerkelijk leidt tot het opleggen van gevangenis- of andere straf, maar ook het aan een eventuele veroordeling voorafgaande politie- en strafvorderlijk onderzoek en welke gevolgen strafbaarstelling heeft voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Hierbij moet de staatsecretaris tevens de mogelijkheid voor homoseksuelen betrekken om bescherming bij de overheid te vragen tegen negatieve bejegening door derden. Bij deze beoordeling moet de staatssecretaris buiten beschouwing laten of een vreemdeling zich aan vervolging kan onttrekken door zich terughoudend op te stellen.
2.2. In het besluit en het ingelaste voornemen daartoe heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de Marokkaanse autoriteiten de strafwetgeving niet actief handhaven. Hiertoe heeft hij redengevend geacht dat in het rapport 'Country Report on Human Rights Practices' van het U.S. Department of State van april 2012 staat dat "The penal code criminalizes consensual same-sex sexual activity, but these provisions were infrequently enforced". Dat in het door de vreemdeling overgelegde bericht 'Morocco jails, will exile six men for being gay' van Gaystarnews van 15 mei 2014 staat dat zes homoseksuelen mede vanwege het verrichten van homoseksuele handelingen strafrechtelijk zijn veroordeeld, noopt volgens de staatssecretaris niet tot een ander standpunt. Ditzelfde geldt voor de berichten 'Morocco tally: 81 trials for homosexuality in 1 year' en '3 years in Morocco prison for LGBTs: 2 sentenced, 2 on trial' van de website www.76crimes.com van 6 juni 2013, waarin onder meer staat dat in 2011 in totaal 81 rechtszaken zijn geweest waarin beschuldigingen van homoseksualiteit aan de orde waren en waarin wordt gemeld dat twee personen in mei 2013 zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar wegens het verrichten van homoseksuele handelingen. Het aantal rechtszaken en veroordelingen, afgezet tegen het grote aantal inwoners van Marokko, rechtvaardigt niet de conclusie dat grote groepen homoseksuelen door de autoriteiten worden vervolgd, aldus de staatssecretaris.
2.3. Volgens de rechtbank biedt de door de staatssecretaris aangehaalde passage uit voormeld rapport van het U.S. Department of State van april 2012 geen helder inzicht in de kans op vervolging. Uit voormeld bericht van Gaystarnews leidt de rechtbank verder af dat in Marokko daadwerkelijk sprake is van strafrechtelijke vervolging en bestraffing van personen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. Gelet hierop heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd dat de Marokkaanse autoriteiten de strafwetgeving niet actief handhaven, aldus de rechtbank.
2.4. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. Ter beantwoording van de vraag of de vreemdeling, gelet op de toepassing en uitwerking van de Marokkaanse strafwetgeving, in zijn land van herkomst een gegronde vrees voor vervolging wegens zijn seksuele gerichtheid heeft, volstaat immers niet dat de staatssecretaris louter onderzoekt hoe vaak deze strafwetgeving heeft geleid tot een rechtszaak of veroordeling en deze aantallen afzet tegen het totale aantal inwoners van Marokko. Het aantal rechtszaken en veroordelingen geeft immers nog geen antwoord op de vraag of en, zo ja, onder welke omstandigheden de autoriteiten het verrichten van strafbaar gestelde homoseksuele handelingen waarvan zij kennis hebben, onbestraft laten. Door zich slechts te baseren op het aantal rechtszaken en veroordelingen maakt de staatssecretaris verder niet inzichtelijk hoe groot de kans is om als homoseksueel onderwerp te worden van politie- en strafvorderlijk onderzoek en evenmin welke gevolgen een dergelijk onderzoek heeft voor de desbetreffende vreemdeling.
De grief faalt.
Conclusie
3. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling en het hoger beroep van de staatssecretaris zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015
284-753.
Datum uitspraak: 24 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 13 november 2014 in zaak nr. 14/12205 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M. Volwerk, advocaat te Leiden, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor vervolging heeft te vrezen, indien hij in Marokko zonder terughoudendheid invulling geeft aan zijn seksuele gerichtheid. Hiertoe voert de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aan dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deugdelijk heeft gemotiveerd dat de autoriteiten de wetgeving die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt (hierna: de strafwetgeving), in de praktijk niet actief handhaven.
2.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 18 december 2013 in zaak nr. 201109928/1/V2, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013, in de gevoegde zaken C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z tegen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (ECLI:EU:C:2013:720), onder meer overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging wegens zijn seksuele gerichtheid, de verklaringen van een vreemdeling dient te betrekken over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven. Indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, moet de staatssecretaris onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Het onderzoek omvat mede de vraag of het enkele zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen een gegronde vrees voor vervolging oplevert. Voorts moet het door de staatssecretaris te verrichten onderzoek niet alleen de vraag betreffen of toepassing van deze strafbepalingen daadwerkelijk leidt tot het opleggen van gevangenis- of andere straf, maar ook het aan een eventuele veroordeling voorafgaande politie- en strafvorderlijk onderzoek en welke gevolgen strafbaarstelling heeft voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Hierbij moet de staatsecretaris tevens de mogelijkheid voor homoseksuelen betrekken om bescherming bij de overheid te vragen tegen negatieve bejegening door derden. Bij deze beoordeling moet de staatssecretaris buiten beschouwing laten of een vreemdeling zich aan vervolging kan onttrekken door zich terughoudend op te stellen.
2.2. In het besluit en het ingelaste voornemen daartoe heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de Marokkaanse autoriteiten de strafwetgeving niet actief handhaven. Hiertoe heeft hij redengevend geacht dat in het rapport 'Country Report on Human Rights Practices' van het U.S. Department of State van april 2012 staat dat "The penal code criminalizes consensual same-sex sexual activity, but these provisions were infrequently enforced". Dat in het door de vreemdeling overgelegde bericht 'Morocco jails, will exile six men for being gay' van Gaystarnews van 15 mei 2014 staat dat zes homoseksuelen mede vanwege het verrichten van homoseksuele handelingen strafrechtelijk zijn veroordeeld, noopt volgens de staatssecretaris niet tot een ander standpunt. Ditzelfde geldt voor de berichten 'Morocco tally: 81 trials for homosexuality in 1 year' en '3 years in Morocco prison for LGBTs: 2 sentenced, 2 on trial' van de website www.76crimes.com van 6 juni 2013, waarin onder meer staat dat in 2011 in totaal 81 rechtszaken zijn geweest waarin beschuldigingen van homoseksualiteit aan de orde waren en waarin wordt gemeld dat twee personen in mei 2013 zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar wegens het verrichten van homoseksuele handelingen. Het aantal rechtszaken en veroordelingen, afgezet tegen het grote aantal inwoners van Marokko, rechtvaardigt niet de conclusie dat grote groepen homoseksuelen door de autoriteiten worden vervolgd, aldus de staatssecretaris.
2.3. Volgens de rechtbank biedt de door de staatssecretaris aangehaalde passage uit voormeld rapport van het U.S. Department of State van april 2012 geen helder inzicht in de kans op vervolging. Uit voormeld bericht van Gaystarnews leidt de rechtbank verder af dat in Marokko daadwerkelijk sprake is van strafrechtelijke vervolging en bestraffing van personen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. Gelet hierop heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd dat de Marokkaanse autoriteiten de strafwetgeving niet actief handhaven, aldus de rechtbank.
2.4. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. Ter beantwoording van de vraag of de vreemdeling, gelet op de toepassing en uitwerking van de Marokkaanse strafwetgeving, in zijn land van herkomst een gegronde vrees voor vervolging wegens zijn seksuele gerichtheid heeft, volstaat immers niet dat de staatssecretaris louter onderzoekt hoe vaak deze strafwetgeving heeft geleid tot een rechtszaak of veroordeling en deze aantallen afzet tegen het totale aantal inwoners van Marokko. Het aantal rechtszaken en veroordelingen geeft immers nog geen antwoord op de vraag of en, zo ja, onder welke omstandigheden de autoriteiten het verrichten van strafbaar gestelde homoseksuele handelingen waarvan zij kennis hebben, onbestraft laten. Door zich slechts te baseren op het aantal rechtszaken en veroordelingen maakt de staatssecretaris verder niet inzichtelijk hoe groot de kans is om als homoseksueel onderwerp te worden van politie- en strafvorderlijk onderzoek en evenmin welke gevolgen een dergelijk onderzoek heeft voor de desbetreffende vreemdeling.
De grief faalt.
Conclusie
3. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling en het hoger beroep van de staatssecretaris zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015
284-753.
De hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:4062
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties