Juridisch kader: artikel 21 VWEU en Richtlijn 2004/38
Rechtelijke instantie: Rechtbank
Betoog: Richtlijn 2004/38
In de Richtlijn staat
helemaal niet als vereiste vermeld dat iemand direct moet terugkeren
naar het land van herkomst. De Richtlijn is bedoeld om het vrij
verkeer van personen binnen de EU zoals genoemd in artikel 20 en 21
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te
bevorderen door iemand die in een ander EU land wil gaan werken niet
te belemmeren door het idee dat als diegene daar wellicht een relatie
aangaat en een gezin sticht dat hem of haar zal beletten om ooit nog
terug naar het moederland te keren, waardoor iemand zal aarzelen om
die stap te nemen.
Volgens (2) in de
Preambule van Richtlijn 2004/38 is:
2)
The free movement of persons constitutes one of the fundamental
freedoms of the internal market, which comprises an area without
internal frontiers, in which freedom is ensured in accordance with
the provisions of the Treaty.
5)
The right of all Union citizens to move and reside freely within
the territory of the Member States should, if it is to be exercised
under objective conditions of freedom and dignity, be also granted to
their family members, irrespective of nationality.
De rechten op grond van
Richtlijn 2004/38 worden analoog toegepast wanneer het gezin dan naar
het land van herkomst van de EU partner terugkeerd.
Het lijkt er op dat
Nederland daar een eigen draai aan meent te mogen geven.
In artikel 16 van de
Richtlijn wordt wel vermeld dat rechten in het gastland – het
andere EU-land kunnen vervallen als mensen er uit zijn vertrokken
maar dat zegt niets over de status van terugkerende
London-Europa-route gezinnen. Immers er is een duidelijk verschil
tussen verblijf in het land waar je de nationaliteit van hebt en een
ander EU-land.
Dit jaar heeft het
Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in een aantal Europa-route
zaken en een dezer was een gezin wat vervolgens naar Marokko was
vertrokken: Case C 456/12 waar de IND in de beschikking in primo naar
verwees. Als het vertrekken uit de EU dodelijk zou zijn voor rechten
op grond van de Richtlijn dan zou het Hof daar zeker wat over hebben
gezegd. Waar het Hof echter in die zaak op wijst is dat een
Derdelander geen eigen autonoom recht heeft maar dat dat geheel
afhankelijk is van de EU-vrouw. In die zaak C456/12 is er een groot
verschil met die van de familie X.....: waar de X............ familie bij
elkaar blijft en X
inderdaad meelift met
zijn vriendin’s rechten gaat de meneer in C456/12 zelf alleen de EU
uit en is dan inderdaad niet meer deel van het geheel met zijn vrouw.
De IND zegt in het
bestreden besluit hier slechts het volgende over:
Ten
tweede stelt u dat de afwijzing van uw aanvraag in strijd is met de
letter
en
geest van de Richtlijn 2004/38/EG, daar hierin nergens staat dat het
verlaten
van het grondgebied van de Europese Unie na in een andere lidstaat
te
hebben verbleven dan die waarvan uw partner de nationaliteit heeft,
opgebouwde
EU-rechten teniet zou doen. U stelt hiermee geen nieuw feit of
nieuwe
omstandigheid. Overwogen wordt dat de bedoeling van de Richtlijn en
van
de verblijfsmogelijkheden onder hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2
van
het
Vreemdelingenbesluit is om gemeenschapsonderdanen niet te belemmeren
in
de rechtmatige uitoefening van hun recht op vrij verkeer door
(bepaalde)
derdelandse
gezinsleden ervan te weerhouden de gemeenschapsonderdaan te
begeleiden
binnen de EU. U en uw partner bevonden zich voorafgaand aan uw
aanvraag
voor verblijf in Nederland onder het gemeenschapsrecht niet binnen
de
Europese Unie, u bevond zich in Australië. Uw partner was op dat
moment
zodoende
niet haar recht op vrij verkeer binnen de EU aan het uitoefenen. Uw
aanvraag
voor verblijf had daarmee niet tot doel dit recht te behouden. De
noodzakelijke
samenhang tussen uw verblijfsrecht en de uitoefening van het
recht
op vrij verkeer van uw partner was op dat moment daarom niet
aanwezig.
In feite was u een reguliere immigrant die van buiten de EU naar de
EU
wilde immigreren.
Dit valt samen te
vatten als “wij vinden u geen EU-migrant maar een gewone migrant”.
Op welke rechtsgrond dit is gebaseerd geeft de IND niet aan.
Aangezien juist dit de basis is van het bezwaar van meneer X is
een simpele ontkenning zonder uitleg waarom mijns inziens een
motiveringsgebrek in deze bestreden beschikking.
Aanvullende gronden:
De IND vindt
dat meneer X en mevrouw Y zich niet kunnen beroepen op de
Richtlijn omdat zijn niet rechtsteeks uit Engeland zijn ingereisd.
Tijdens de hoorzitting inzake de aanvraag voor verblijf bij zijn
partner waar de IND weigerde om een standpunt over zijn EU-status in
te nemen heeft meneer X er op gewezen dat de IND op het formulier
waarmee je dat kan laten toetsen, de “aanvraag” in deze procedure
dus, aangeeft dat je dat niet kunt gebruiken als partner van een
Nederlander behalve als je met die Nederlander in een ander EU-land
hebt gewoond. Nergens wordt er een uitzondering gemaakt met
betrekking tot “direct terugkeren”. Als de IND het daar toen nog geen probleem vond kan
hem dat later worden tegengeworpen? Is hier sprake van het proberen
aan te scherpen omdat de IND het gebruik van de Europa-route als
misbruik bestempelt? Hier gaat het toch juist om een situatie zoals
beschermd door artikel 21 en de Richtlijn? Had meneer X hier op
de tekst van het formulier mogen vertrouwen? Ik meen van wel. De
Europa-route zaken gingen zeer soepel tot opeens de politiek zich er
in ging mengen en er allerlei uitvluchten werden gezocht om dat
“misbruik van EU-recht” tegen te gaan. (Ik vraag me af of Wilders
zo ook over de rechten van zijn Roemeense vrouw denkt).
In
Richtlijn 2004/38 wordt niets gezegd over het verplaatsen van een
andere Lidstaat naar het thuisland van de EU-burger. In haar
Conclusie van 12 december 2013 in de zaak C 456/12 schrijft AG
Sharpston dan ook dat de Richtlijn niet op die verplaatsingen ziet
maar
77. In
general, EU citizens can move in three directions within the European
Union: (i) between two Member States of which they are not nationals;
(ii) from their home Member State to another Member State and (iii)
from another Member State back to their home Member State. They may
of course move several times and in different directions. (51)
78. It is clear that Directive
2004/38 applies to movements (i) and (ii). In those circumstances, a
third country national who is a family member of the EU citizen (who
has moved in either direction) has the right to accompany or join
that EU citizen. (52)
79. However,
it does not apply to movement (iii). Although I am firmly of the view
that an EU citizen (and any third country national family members)
having benefited from protection under Directive 2004/38 should not
lose that protection when moving a second time, (53)
concluding otherwise in respect of the scope of application of
Directive 2004/38 itself would mean striking out the phrase ‘other
than that of which they are a national’ from Article 3(1).
Zij vervolgt
daarna dat dit betekent dat in het geval van verplaatsingen naar het
land van de EU-burger artikel 21 VWEU van toepassing is en zegt onder
punt 95 (processtuk pagina 92 is in het Nederlands):
Thus,
an EU citizen acquires the right to be accompanied or joined by a
defined group of family members when exercising rights of free
movement and residence. Knowing that that right will be lost upon
returning to the home Member State is likely either to discourage him
from moving in the first place or place limitations on what he can do
after making that first move. In that regard, it makes no difference
that a family member did not, prior to the first move, enjoy a right
of residence in the home Member State: Directive 2004/38 guarantees
that EU citizens may reside, after the second move, with family
members who lived with them prior to the first move, who join them
from outside the European Union or who become family members after
the first move. (73)
For that reason, the home Member State cannot treat its own nationals
returning to reside on its territory less favourably than the
treatment they enjoyed as EU citizens in the host Member State. What
matters is the treatment to which an EU citizen was entitled
in the host Member State. What treatment an EU citizen actually
enjoyed
is of no importance. (74)
Because, after the first move, the rights under EU law are
‘passported’ and remain with the EU citizen on his return to his
home Member State, the conditions and limitations set out in
Directive 2004/38 also indirectly apply to EU citizens returning to
their home Member State.
Het Hof van
Justitie in haar uitspraak van 12 maart 2014
http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:62012CJ0456&from=EN
meent dat wanneer een EU onderdaan naar het land van herkomst
terugkeert Richtijn 2004/38 analoog dient te worden toegepast.
Op het weblog
van twee juristen van de EFTA
Surveillance Authority,
http://eulitigationblog.com/2014/03/28/cases-c-45612-and-c-45712-o-b-s-and-g-v-minister-voor-immegratie-integratie-en-asiel-derived-right-of-residence-for-third-country-family-members-of-eu-nationals/
wordt deze uitspraak zo samengevat:
In
my view the most important statements of the CoJ concern the creation
of a derived right of residence for third-country nationals in a
Member State directly on the basis of Articles 21 and 45 TFEU and
they are the following:
1. Article 21(1) TFEU
and Directive 2004/38 do not confer any autonomous right on
third-country nationals. Any rights conferred on third-country
nationals by provisions of EU law on Union citizenship are rights
derived from the exercise of freedom of movement by a Union citizen.
2. However, Directive
2004/38 does not establish a derived right of residence for
third-country nationals who are family members of a Union citizen in
the Member State of which that citizen is a national.
3. The question
arising is whether in such circumstances a derived right of residence
may be based on Article 21(1) TFEU. The CoJ recalls that the purpose
and justification of that derived right of residence is based on the
fact that a refusal to allow such a right would be such as to
interfere with the Union citizen’s freedom of movement by
discouraging him from exercising his rights of entry into and
residence in the host Member State. For instance, if a Union citizen
has resided with a third-country family member in another Member
State (i.e. not the Member State of which he is a national) for a
certain period of time, and was employed there, the third-country
national must, when the Union citizen returns to the Member State of
which he is a national, be entitled, under Union law, to a derived
right of residence in the latter State. If that is not the case, a
worker who is a Union citizen could be discouraged from leaving his
home Member State in order to pursue gainful employment in another
Member State simply because of the prospect for that worker of not
being able to continue, on returning to his Member State, a way of
family life which may have come into being in the host Member State
as a result of marriage or family reunification. The grant of a
derived right of residence to a third-country national who is a
family member of that Union citizen and with whom that citizen has
resided, solely by virtue of his being a Union citizen, seeks to
remove such obstacle by guaranteeing that that citizen will be able,
in his home Member State, to continue the family life which he
created or strengthened in the host Member State.
4. The conditions for
granting such derived right of residence to the third-country family
member should not in principle be stricter than the grant of a
derived right of residence under Directive 2004/38 which applies by
analogy even though this Directive does not cover the return of the
Union citizen to his home Member State.
5. The effectiveness
of the right to freedom of movement of workers (Article 45 TFEU) may
require that a derived right of residence be granted to a
third-country national who is a family member of the worker (Union
citizen) in the Member State in which the latter is a national.
However, the purpose of such a derived right of residence is based on
the fact that a refusal to allow it would be such as to interfere
with the exercise of fundamental freedoms guaranteed by the TFEU. In
order to reach this conclusion the CoJ recalled the Carpenter
case-law.
Het lijkt
logisch dat in een Richtlijn die in eerste instantie niet was
bestemd voor terugkerende EU-onderdanen naar huis daar niet in die
Richtlijn is over opgenomen. Waar baseert de IND zich op dat vertrek
naar buiten de EU de passported rechten die mevrouw Sharpston noemt
worden uitgewist?
d) Meneer X is altijd in de veronderstelling geweest dat Richtlijn 2004/38
op hem van toepassing was. Voor de volledigheid wil hij nog naar
voren brengen dat zijn partner en hij menen dat ook conform analogie
hij onder deze regelgeving zou vallen en er een link is met artikel
21 VWEU.
e) Als u van
mening bent dat deze zaak toch anders is doordat beiden vanuit
Engeland via Australië
naar Nederland zijn gekomen dan is het wellicht een idee om aan het
Hof van Justitie hierover een prejudiëe
vraag te stellen. Ook een lagere rechtbank kan dat tegenwoordig doen
door de zaak aan te houden en er hoeft niet op de Raad van State te
worden gewacht. Mede omdat procederen voor meneer X, en mevrouwY. geld kost.
f) MeneerX en zijn gezin hebben zich beroepen op artikel 8 EVRM. Dat is
een ander verdrag. Maar het Handvest kent in artikel 7 een
vergelijkbare bepaling over het recht op gezinsleven. Maar als dat
Handvest van toepassing is dan moet dat worden uitgelegd onder
inaanmerkneming van de rechtspraak van het EHRM. Zie hiertoe de
overwegingen van AG-Sharpston punt 55 tot en met 66 (Processtukken
pagina 88 en 89). MevrouwY is het enige kind van haar oude ouders
waarvan vader ziekelijk is. De (groot)ouders hebben een goede band
met hun (klein)kinderen. Doordat mevrouw Y. ziek is kan zij niet
aan de eisen van een middelenvereiste voldoen en een gewone
verblijfsvergunning krijgen als dat al mogelijk zou zijn vanuit het
buitenland. Door zekerheid over de status van meneer X kunnen zij
langer dan de 3 maanden die hij vrije termijn heeft als Australiër
voor haar ouders mantelzorg geven als het weer nodig is maar
belangrijker nog dan kan hij inkomen verwerven terwijl ze hier zijn
in plaats van een extra hypotheek moeten nemen op hun huis. Voor wat
betreft een uitvoerigere toelichting op hun beroep op familieleven
verwijs ik naar het dossier.
g) Mocht u dit
beroep gegrond verklaren dan zou meneerX u willen verzoeken om
dubbele proceskosten toe te kennen omdat hij doordat de IND weigerde
om een standpunt in te nemen bij zijn aanvraag voor een
verblijfsvergunning mocht die noodzakelijke zijn geweest over zijn
status als Derdelander. Hierdoor heeft hij twee volledige procedures
moeten doorlopen voordat hij door u in het gelijk werd gesteld.
Nog geen uitspraak.
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten