Heeft de minister in strijd gehandeld met het rechtzekerheidsbeginsel?
8. Eiser voert aan dat de minister in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door zijn aanvraag te toetsen aan het gewijzigde toelatingsbeleid voor Jemen, dat op 25 april 2024 met de invoering van WBV 2024/9 is ingevoerd. Door het niet op tijd beslissen op de asielaanvraag, is eiser benadeeld. Als de minister op tijd had beslist, had hij een asielvergunning gekregen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Eisers beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat rechtens het uitgangspunt is dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken.1
De rechtbank kan verder het standpunt van de minister dat er op dit punt niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om van het uitgangspunt af te wijken, volgen. In het enkele tijdsverloop tussen de aanvraag en het bestreden besluit ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gelegen om van eerdergenoemd uitgangspunt af te wijken. De minister heeft dan ook terecht de asielaanvraag van eiser aan het nieuwe gewijzigde landenbeleid voor Jemen getoetst.
Heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat asielmotief 2 ongeloofwaardig is?
9. Eiser meent dat hij bij terugkeer naar Jemen persoonlijk risico loopt om door de Houthi’s vervolgd te worden vanwege de positie van zijn vader en de rol die hij vervulde onder het voormalige regime. Ook wordt hij door de minister ten onrechte niet gevolgd in zijn verklaring dat zijn vader hem als stamopvolger heeft aangewezen.
Deze beroepsgrond slaagt. Vooropstaat dat de minister geloofwaardig acht dat de vader van eiser wordt gezocht door de Houthi-rebellen als gevolg van zijn positie als stamhoofd en sjeik en de samenwerking met de plaatselijke raad van het voormalige regime en dat de rebellen het huis en de bezittingen van de familie van eiser hebben geconfisqueerd en de familie hebben bezocht op zoek naar de vader die naar Qatar is gevlucht later gevolgd door eiser en zijn moeder. Daarvan uitgaande heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiser bij terugkeer geen risico op vervolging of ernstige schade zal lopen. Zo heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom het feit dat de rebellen bij hun eerdere bezoeken aan de familie eiser niet hebben meegenomen, betekent dat ze hem in de toekomst met rust zullen laten. Ook heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat de omstandigheid dat bekend is dat de vader zich in Qatar bevindt, maakt dat de rebellen niet via eiser erachter zullen proberen te komen waar de vader zich in Qatar ophoudt en zullen proberen via eiser de vader onder druk te zetten. Hierbij betrekt de rechtbank tevens de berichtgeving van al-ain.com over de liquidatie van één van de sjeiks van de stad Amran en de verwonding van diens 12-jarige zoon en het artikel van Alarabiya.com over de situatie in Rad’a waaruit volgt dat sjeiks in Jemen een groter risico lopen op vervolging door de rebellen. Dat eisers broers zich nog in Jemen bevinden maakt het oordeel van de rechtbank niet anders omdat niet bekend is waar deze zich bevinden en onder welke omstandigheden zij daar leven.
minister dient inzichtelijk te maken hoe hij dit – in combinatie met de door eiser op de zitting genoemde informatie over de verslechtering van de humanitaire situatie in Jemen – weegt in de beoordeling van de vraag of er sprake is van een reëel risico op ernstige schade. Zonder een duidelijke afweging hierover is niet uit te sluiten dat nog altijd sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook als geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie en eisers individuele omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling, dit inzicht ook nodig is om te kunnen bepalen welke individuele omstandigheden van belang zijn en hoe zwaarwegend deze zijn. Uit het arrest X. en Y. volgt dat de algemene veiligheidssituatie in Jemen en de individuele omstandigheden steeds in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. De minister heeft dit in het bestreden besluit onvoldoende beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt ook.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb14 vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bespreking van de overige beroepsgronden.
12. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan de minister is om eerst een nieuwe beoordeling te maken. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6651
Geen opmerkingen:
Een reactie posten