ECLI:NL:RBDHA:2025:6728
EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen; vrijstelling legeskosten; beroep ongegrond.
Juridisch kader
Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw is de vreemdeling leges verschuldigd bij het aanvragen van een reguliere verblijfsvergunning en wordt de aanvraag, als de betaling achterwege blijft, niet in behandeling genomen.
In artikel 3.34 en 3.34a van het Voorschrift vreemdelingen zijn voor verschillende categorieën vreemdelingen bedragen vermeld, die verschuldigd zijn voor het in behandeling nemen van aanvragen om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw.
Op grond van paragraaf B1/8.3.2 van de Vc beschouwt verweerder als bewijsstukken dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen op grond van artikel 8 van het EVRM:
- -
een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van de referent, en
- -
bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling op korte termijn niet in het bezit zal komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.
Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of eiseres procesbelang heeft bij deze procedure. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres met onderhavige aanvraag nooit kon bereiken wat zij wilde bereiken, namelijk een verblijfsvergunning. De aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is immers bedoeld voor vreemdelingen die niet afkomstig zijn uit een EU-land. Omdat eiseres afkomstig is uit Bulgarije zou zij nooit in aanmerking kunnen komen voor deze verblijfsvergunning, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure de vraag voorligt of verweerder de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling heeft gesteld, nu zij de leges niet heeft voldaan. Indien zou blijken dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, dan zal verweerder alsnog op de aanvraag moeten beslissen en tot de conclusie kunnen komen dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet. Deze inhoudelijke beoordeling reikt echter verder dan de vraag die nu bij de rechtbank voorligt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dan ook voldoende procesbelang heeft bij onderhavige procedure. Het beroep is ontvankelijk.
Vrijstelling leges
De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat door eiseres geen leges zijn voldaan. Het geschil beperkt zich daarom tot de vraag of verweerder eiseres ten onrechte niet heeft vrijgesteld van de betaling van de leges.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet uitdrukkelijk is voorzien in de mogelijkheid om vrijgesteld te worden van het legesvereiste. Op grond van paragraaf B1/8.3.2 van de Vc is vrijstelling slechts mogelijk bij een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM (dan wel gezinshereniging of gezinsvorming). Evenmin is het beleid met betrekking tot vrijstelling van de leges in geval van een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM van overeenkomstige toepassing verklaard op aanvragen om EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Uit jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1956 en de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010), volgt dat ook in gevallen waarin de vreemdeling toch een beroep doet op artikel 8 van het EVRM terwijl hij geen aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning in dat kader, verweerder in beginsel is gehouden te beoordelen of in het individuele geval de heffing van leges in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarbij is met name de inhoudelijke beoordeling of de heffing van leges een vreemdeling hindert in de uitoefening van het familie-, gezins- of privéleven van belang. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit eiseres niet kan baten. Eiseres heeft in haar verzoek om vrijstelling van de leges van 26 juni 2023 alsmede in het aanvullend bezwaarschrift van 8 december 2023 namelijk geen beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Eiseres deed dit pas in de beroepsfase. Omdat eiseres niet eerder dan in de beroepsfase heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM is genomen, was verweerder niet gehouden om in het bestreden besluit te beoordelen of de heffing van leges in geval van eiseres in strijd was met artikel 8 van het EVRM.
Verweerder heeft, hoewel daar geen grondslag voor was, in het bestreden besluit wel beoordeeld of eiseres voldoende bewijsstukken heeft overgelegd die aantonen dat zij onvermogend was om de leges te voldoen. Zonder grondslag om vrijgesteld te worden van de betaling van leges kan een beroep op zo’n vrijstelling echter niet slagen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om deze beoordeling van verweerder te toetsen.
Slotsom
7. Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen terecht buiten behandeling gesteld.
De uitspraak staat hier: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6728
Geen opmerkingen:
Een reactie posten