IND had mvv-aanvraagster in het buitenland ook moeten horen (uitspraak Raad van State)
LJN: BM7422, Raad van State , 200908819/1/V2
Datum uitspraak: 09-06-2010
Datum publicatie: 11-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Mvv-procedure / hoorplicht / besluit genomen in strijd met artikel 3:2 Awb
2.3.2. De minister heeft aan het besluit van 9 juni 2009, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat hoewel - uitgaande van het bestaan van een familierechtelijke band tussen de vreemdeling en referenten - een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in Somalië uit te oefenen, artikel 8 van het EVRM geen positieve verplichting meebrengt de vreemdeling de door haar gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen teneinde de uitoefening van haar gezinsleven met referenten mogelijk te maken. Volgens de minister is onduidelijk waarom de vreemdeling pas na een lange periode verblijf beoogt bij referenten. Tevens is niet gebleken hoe na het inreizen van referenten in Nederland het gezinsleven is onderhouden, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat gelet op de intensiteit van het gezinsleven tussen de vreemdeling en referenten aan het persoonlijk belang van de vreemdeling meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang. Met betrekking tot de jongste kinderen heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen en referenten, zijnde hun broers en zussen.
2.3.3. In beroep heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar het bezwaarschrift, onder meer aangevoerd dat de wijze waarop thans, door middel van onregelmatig telefonisch contact, invulling wordt gegeven aan het gezinsleven met referenten volstrekt onvoldoende is en dat het voor referenten noodzakelijk is dat zij met haar worden herenigd. Zij heeft daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij in bezwaar wenst te worden gehoord.
Aan het verzoek om de vreemdeling te horen heeft de minister niet voldaan. Wel zijn in Nederland referenten en de stiefmoeder van de vreemdeling, in het bijzijn van haar gemachtigde, gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift. Gebleken is dat over de feiten en omstandigheden betreffende het gezinsleven van de vreemdeling en referenten veel onduidelijkheden zijn blijven bestaan. Gegeven het feit dat de minister, waar het gaat om het aantonen van de familierechtelijke relatie en het aanleveren van nationaliteits- en identiteitsdocumenten, bereid is bewijsnood aan te nemen, lag het op diens weg de vreemdeling in persoon te laten horen teneinde haar op die manier in de gelegenheid te stellen opheldering te geven over deze onduidelijkheden. Indien, zoals de minister ter zitting te kennen heeft gegeven, er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat tussen de vreemdeling en referenten gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, had de minister de vreemdeling bij zodanig gehoor voorts nader kunnen laten verklaren over de redenen van haar achterblijven in Somalië en over de perioden dat zij de afgelopen jaren in Eritrea heeft verbleven. Daarbij had nader aan de orde kunnen komen hoe referenten op zeer jonge leeftijd zonder haar naar Nederland zijn gekomen en hoe het contact is geweest tussen haar en haar stiefmoeder respectievelijk met referenten, alsmede met haar eveneens achtergebleven echtgenoot. Nu de minister de vreemdeling niet in persoon heeft gehoord en evenmin er blijk van heeft gegeven de asieldossiers van referenten bij de besluitvorming te hebben betrokken, ontbeert het besluit een zorgvuldige voorbereiding. Het besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, ingevolge welke bepaling het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 09-06-2010
Datum publicatie: 11-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Mvv-procedure / hoorplicht / besluit genomen in strijd met artikel 3:2 Awb
2.3.2. De minister heeft aan het besluit van 9 juni 2009, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat hoewel - uitgaande van het bestaan van een familierechtelijke band tussen de vreemdeling en referenten - een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in Somalië uit te oefenen, artikel 8 van het EVRM geen positieve verplichting meebrengt de vreemdeling de door haar gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen teneinde de uitoefening van haar gezinsleven met referenten mogelijk te maken. Volgens de minister is onduidelijk waarom de vreemdeling pas na een lange periode verblijf beoogt bij referenten. Tevens is niet gebleken hoe na het inreizen van referenten in Nederland het gezinsleven is onderhouden, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat gelet op de intensiteit van het gezinsleven tussen de vreemdeling en referenten aan het persoonlijk belang van de vreemdeling meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang. Met betrekking tot de jongste kinderen heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen en referenten, zijnde hun broers en zussen.
2.3.3. In beroep heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar het bezwaarschrift, onder meer aangevoerd dat de wijze waarop thans, door middel van onregelmatig telefonisch contact, invulling wordt gegeven aan het gezinsleven met referenten volstrekt onvoldoende is en dat het voor referenten noodzakelijk is dat zij met haar worden herenigd. Zij heeft daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij in bezwaar wenst te worden gehoord.
Aan het verzoek om de vreemdeling te horen heeft de minister niet voldaan. Wel zijn in Nederland referenten en de stiefmoeder van de vreemdeling, in het bijzijn van haar gemachtigde, gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift. Gebleken is dat over de feiten en omstandigheden betreffende het gezinsleven van de vreemdeling en referenten veel onduidelijkheden zijn blijven bestaan. Gegeven het feit dat de minister, waar het gaat om het aantonen van de familierechtelijke relatie en het aanleveren van nationaliteits- en identiteitsdocumenten, bereid is bewijsnood aan te nemen, lag het op diens weg de vreemdeling in persoon te laten horen teneinde haar op die manier in de gelegenheid te stellen opheldering te geven over deze onduidelijkheden. Indien, zoals de minister ter zitting te kennen heeft gegeven, er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat tussen de vreemdeling en referenten gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, had de minister de vreemdeling bij zodanig gehoor voorts nader kunnen laten verklaren over de redenen van haar achterblijven in Somalië en over de perioden dat zij de afgelopen jaren in Eritrea heeft verbleven. Daarbij had nader aan de orde kunnen komen hoe referenten op zeer jonge leeftijd zonder haar naar Nederland zijn gekomen en hoe het contact is geweest tussen haar en haar stiefmoeder respectievelijk met referenten, alsmede met haar eveneens achtergebleven echtgenoot. Nu de minister de vreemdeling niet in persoon heeft gehoord en evenmin er blijk van heeft gegeven de asieldossiers van referenten bij de besluitvorming te hebben betrokken, ontbeert het besluit een zorgvuldige voorbereiding. Het besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, ingevolge welke bepaling het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties