Posts tonen met het label mvv-aanvraag. Alle posts tonen
Posts tonen met het label mvv-aanvraag. Alle posts tonen

21 februari 2011

Waar moet u een mvv gaan aanvragen? (beleid)

Hiervoor is de tekst van de Vreemdelingencirculaire van belang. Hierin staat het volgende:

"De mvv is in artikel 1, onder h, Vw als volgt omschreven: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging of dat Kabinet na voorafgaande machtiging van de Minister van BuZa afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden moet in beginsel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding voorzien van een geldige mvv , welke hij in persoon heeft aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf en welke hem aldaar in persoon is verstrekt door die vertegenwoordiging. Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel. Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, dient de mvv in persoon te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Aldaar zal vervolgens de mvv in persoon aan de vreemdeling worden verstrekt.

In algemene termen geldt dat het moet gaan om een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel die het verblijf rechtmatig maakt. Hierbij is niet vereist dat de vreemdeling al gedurende drie maanden feitelijk in dat land verbleven heeft op het moment dat de aanvraag om een mvv wordt ingediend. Wel zal op het moment van indienen van de aanvraag, dan wel op het toetsmoment, sprake moeten zijn van nog ten minste drie maanden rechtmatig verblijf om te kunnen spreken van bestendig verblijf.

Van bestendig verblijf kan sprake zijn in de volgende gevallen:

– de vreemdeling verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden.
– de vreemdeling is in het land waar hij of zij verblijft, gerechtigd de uitkomst van een aanvraag om verblijf (aldaar) af te wachten.
– de vreemdeling heeft in het land waar hij of zij verblijft een verblijfsprocedure doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden, en er bestaat een juridisch beletsel tegen uitzetting.
De algemene uitgangspunten dat het verblijf rechtmatig moet zijn (naar maatstaven van het betreffende land) en voor een periode langer dan drie maanden, zijn hierop steeds van toepassing

Indien naar het oordeel van de Minister het handhaven van de termijn van meer dan drie maanden rechtmatig verblijf tot onredelijke gevolgen zal leiden, kan in voorkomende gevallen een kortere termijn volstaan, mits geen sprake is van het omzeilen van de mvv -procedure dan wel het oneigenlijk gebruik daarvan.

In ieder geval zal geen bestendig verblijf worden aangenomen indien de vreemdeling in het bezit is van een toeristen- of zakenvisum.

Het aantonen van bestendig verblijf zal steeds dienen te geschieden aan de hand van officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft. Uit deze documenten zal telkens moeten blijken dat de vreemdeling aldaar rechtmatig verblijft, en voor welke periode. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de vreemdeling.

Indien daartoe voldoende concrete aanleiding bestaat, kan nader onderzoek worden ingesteld naar de redenen om vanuit dit derde land, niet zijnde het land van herkomst, verblijf in Nederland te vragen. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer binnen zeer korte tijd nadat in dit derde land om verblijf aldaar is gevraagd, de vreemdeling een aanvraag voor verblijf hier te lande indient, via de mvv -procedure. Niet is het de bedoeling dat zo op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de mvv -procedure. Hierbij kan met name gedacht worden aan mvv -aanvragen ingediend in de Nederland in ruime zin omringende landen, zoals de lidstaten van de EU. Van geval tot geval zal worden bezien of de uitkomst van het onderzoek aanleiding biedt dit tegen te werpen in de procedure en de afgifte van de mvv te weigeren.

De aanvraag tot het verlenen van een mvv van een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft wordt afgewezen (zie REK-uitspraak van 16 maart 1995; RV 1995, 44). De mvv wordt verleend om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor een vreemdeling die verblijf langer dan drie maanden in Nederland beoogt. Een mvv kan niet worden verleend om de binnenkomst in Nederland achteraf te legaliseren. Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vwrechtmatig in Nederland verblijft, wordt de aanvraag tot het verlenen van een mvv eveneens afgewezen.

Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vwrechtmatig in Nederland verblijft gedurende de vrije termijn en er sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een mvv , staat zulks niet noodzakelijk aan een inhoudelijke beoordeling van deze aanvraag in de weg. Uit de lengte van de periode waarin en het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft, moet wel blijken dat dit verblijf in Nederland niet gericht is op het omzeilen van het vereiste van een mvv .

De mvv is een nationaal visum. De bevoegdheid tot afgifte van een mvv ligt bij de Minister van BuZa. De Minister van BuZa heeft in een groot aantal gevallen van zijn bevoegdheid mandaat verleend aan het Hoofd van de Visadienst. Als Hoofd van de Visadienst is aangewezen het Hoofd van de IND.

Uit de besluiten zal altijd moeten blijken dat het gaat om een bevoegdheid van de Minister van BuZa. Alle beslissingen ten aanzien van mvv ’s dienen steeds namens de Minister van BuZa te worden genomen. De mvv kan worden afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van BuZa.

Er is voor mvv -aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Awb dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (zie artikel 4:14 Awb). De Algemene Termijnenwet is van toepassing (zie B1/10.2.1)."

Bron: Vreemdelingencirculaire zoals geldig op 15 feburari 2011






Law Blogs
Law blog

18 juni 2010

IND zou mvv-advies formulier eens moeten wijzigen!!! Hoe vraag je een mvv-advies dan wel aan?

Nu denkt een verzoeker dat hij alle relevante zaken heeft verteld en meegestuurd als hij het formulier helemaal heeft ingevuld. Dat er echter ook een separaat beroep op omstandigheden rond de belangenafweging van artikel 8 EVRM kunnen zijn blijkt nergens uit het formulier. En een leek weet dit niet en heeft dan ook rechtvaardig vertrouwen op de volledigheid van zijn aanvraag. Dus komt er dan een standaardriedeltje in het advies te staan dat van bijzondere omstandigheden waardoor het gezinsleven niet in het buitenland kan worden uitgeoefend niet is gebleken.

Dus mensen stop er een brief bij waarin u bijvoorbeeld deze omstandigheden noemt en artikel 8 EVRM waar u zich op beroept:
- Kinderen uit een eerdere relatie waarmee een omgangsregeling is;
- De situatie waarin een Nederlandse vrouw en eventuele kinderen in het land van de buitenlandse partner terecht komt;
- Het afmoeten breken van een schoolopleiding van kinderen;
- De medische situatie van de Nederlandse partner / kinderen;
- De mate waarin de relatie in het land van herkomst zal worden geaccepteerd.
- Mantelzorg die in Nederland aan een ouder wordt geboden etc.

Beroept u zich ook separaat op het Europese recht als u bijvoorbeeld niet voldoende inkomsten hebt op het moment (geen 100% minimumloon of geen vast contract) maar u al wel al vele jaren geen gebruik hebt gemaakt van bijstand.Beroept u zich op de zaak Chakroun tegen de Minister van Buitenlandse Zaken waarin het Hof van Justitie heeft op 4 maart 2010 de prejudiciële vragen beantwoord van de Afdeling Bestuursrechtspraak vande Raad van State. Deze heeft veel bekendheid gekregen omdat daardoor de 120% norm is afgeschoten maar uit de overwegingen valt ook af te leiden dat als je kunt aantonen dat je voor je gezin kan zorgen een Europees land geen gezinshereniging mag weigeren. Dus stel dat u al jaren uw gezin in Marokko hebt onderhouden en altijd gewerkt en geen uitkering of huursubsidie hebt gekregen meldt dit dan. Dit is nog wel jurisprudentie in wording maar als u zich er op beroept moet de IND er iets over zeggen.

15 juni 2010

IND had mvv-aanvraagster in het buitenland ook moeten horen (uitspraak Raad van State)

LJN: BM7422, Raad van State , 200908819/1/V2

Datum uitspraak: 09-06-2010
Datum publicatie: 11-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep


Mvv-procedure / hoorplicht / besluit genomen in strijd met artikel 3:2 Awb

2.3.2. De minister heeft aan het besluit van 9 juni 2009, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat hoewel - uitgaande van het bestaan van een familierechtelijke band tussen de vreemdeling en referenten - een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in Somalië uit te oefenen, artikel 8 van het EVRM geen positieve verplichting meebrengt de vreemdeling de door haar gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen teneinde de uitoefening van haar gezinsleven met referenten mogelijk te maken. Volgens de minister is onduidelijk waarom de vreemdeling pas na een lange periode verblijf beoogt bij referenten. Tevens is niet gebleken hoe na het inreizen van referenten in Nederland het gezinsleven is onderhouden, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat gelet op de intensiteit van het gezinsleven tussen de vreemdeling en referenten aan het persoonlijk belang van de vreemdeling meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang. Met betrekking tot de jongste kinderen heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen en referenten, zijnde hun broers en zussen.

2.3.3. In beroep heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar het bezwaarschrift, onder meer aangevoerd dat de wijze waarop thans, door middel van onregelmatig telefonisch contact, invulling wordt gegeven aan het gezinsleven met referenten volstrekt onvoldoende is en dat het voor referenten noodzakelijk is dat zij met haar worden herenigd. Zij heeft daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij in bezwaar wenst te worden gehoord.


Aan het verzoek om de vreemdeling te horen heeft de minister niet voldaan. Wel zijn in Nederland referenten en de stiefmoeder van de vreemdeling, in het bijzijn van haar gemachtigde, gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift. Gebleken is dat over de feiten en omstandigheden betreffende het gezinsleven van de vreemdeling en referenten veel onduidelijkheden zijn blijven bestaan. Gegeven het feit dat de minister, waar het gaat om het aantonen van de familierechtelijke relatie en het aanleveren van nationaliteits- en identiteitsdocumenten, bereid is bewijsnood aan te nemen, lag het op diens weg de vreemdeling in persoon te laten horen teneinde haar op die manier in de gelegenheid te stellen opheldering te geven over deze onduidelijkheden. Indien, zoals de minister ter zitting te kennen heeft gegeven, er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat tussen de vreemdeling en referenten gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, had de minister de vreemdeling bij zodanig gehoor voorts nader kunnen laten verklaren over de redenen van haar achterblijven in Somalië en over de perioden dat zij de afgelopen jaren in Eritrea heeft verbleven. Daarbij had nader aan de orde kunnen komen hoe referenten op zeer jonge leeftijd zonder haar naar Nederland zijn gekomen en hoe het contact is geweest tussen haar en haar stiefmoeder respectievelijk met referenten, alsmede met haar eveneens achtergebleven echtgenoot. Nu de minister de vreemdeling niet in persoon heeft gehoord en evenmin er blijk van heeft gegeven de asieldossiers van referenten bij de besluitvorming te hebben betrokken, ontbeert het besluit een zorgvuldige voorbereiding. Het besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, ingevolge welke bepaling het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Bron: rechtspraak.nl

24 januari 2010

MVV-aanvraag kan niet op grond van artikel 3 Vw worden afgewezen (uitspraak rechter)

LJN: BK9964, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Utrecht , AWB 09/20930 Visum

Datum uitspraak: 05-01-2010
Datum publicatie: 22-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig


Inhoudsindicatie: Verweerder heeft de aanvraag om een mvv geweigerd op grond artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en artikel 2.9, eerste lid, van het Vb. De rechtbank stelt vast dat uit de parlementaire behandeling bij artikel 3 van de Vw volgt dat toegang alleen van belang is in het kader van grensbewaking en dat toegang een feitelijk geografisch gegeven is. De begrippen toegang en toelating dienen uitdrukkelijk van elkaar te worden gescheiden (Kamerstukken II, 1998-1999, 26732, nr. 3, p. 17-18). De rechtbank overweegt dat de beslissing tot afgifte van een mvv derhalve dient te worden onderscheiden van de beslissing omtrent toegang gebaseerd op artikel 3 van de Vw. Een mvv kan dus niet op grond van artikel 3 van de Vw en artikel 2.9 van het Vb worden geweigerd. Verweerder heeft de weigering van de mvv dan ook gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. De weigeringsgronden van een mvv zijn dezelfde als die van een verblijfsvergunning. Dit betekent dat een mvv wegens een inbreuk op de openbare orde kan worden geweigerd grond van artikel 16, eerste lid, aanhef, onder d, van de Vw en artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb. Voor het weigeren van een mvv dient dus sprake te zijn van een veroordeling. De omstandigheid dat tegen eiser een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en hij gesignaleerd staat dan wel heeft gestaan is onvoldoende om aan eiser een mvv te weigeren. De vraag of deze omstandigheden voldoende zijn om eiser aan de grens met Nederland de toegang te weigeren is niet ter beoordeling van deze rechtbank. Het beroep is gegrond.

Bron: rechtspraak.nl


09 december 2009

Uitspraak inzake de Wet inburgering in het buitenland: zorg zelf maar voor lespakket

LJN: BK5782, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/5145


Datum uitspraak: 21-10-2009
Datum publicatie: 09-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: In het licht van de parlementaire geschiedenis bij de Wib ziet de rechtbank het primair als verantwoordelijkheid van eisers – twee jongvolwassenen uit [plaats 1] – en referente om het benodigde lesmateriaal en de benodigde kennis van de Nederlandse taal en samenleving in het land van herkomst te verwerven. Eisers en referente kunnen zich hierbij laten bijstaan door de maatschappelijke organisaties die hen ook eerder in de procedure, door het betalen van leges en door het bewerkstelligen van de mogelijkheid de mvv-aanvraag in [plaats 1] (in plaats van in [plaats 2]) in te dienen, hebben geholpen. Beroep ongegrond.




Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 3, meervoudige kamer

Reg.nr : AWB 09/5145 MVV

UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[A] en [B], V-nummers [nummer 1] respectievelijk [nummer 2], eisers, mede ten behoeve van het minderjarige kind van
[A], [C], V-nummer [nummer 3], woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. C.J. van Woerden, advocaat te Den Haag

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

IPROCESVERLOOP
1Eisers bezitten de Somalische nationaliteit. Op 7 mei 2008 hebben zij ieder voor zich een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel 'gezinshereniging bij [D]'. Op deze aanvragen om afgifte van een visum op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813 is door verweerder bij besluiten van 19 augustus 2008 afwijzend beslist. Eisers hebben tegen deze besluiten gezamenlijk bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar op 20 januari 2009 ongegrond verklaard.

2Op 16 februari 2009 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.

3De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 september 2009. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. T.J.W. Visser. Tevens waren ter zitting aanwezig mevrouw [D] (hierna te noemen: referente), haar echtgenoot, de heer [E], en een tolk in de Somalische taal, de heer Salaman.

IIOVERWEGINGEN
1In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.

2Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van hoofdstuk 7, betreffende rechtsmiddelen, gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens de Vw.
De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (hoofdstuk B1/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, Vc).

Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.

Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vermeldt dat de in artikel 14, tweede lid, van de Vw bedoelde beperkingen verband kunnen houden met gezinshereniging.

Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw bepaalt dat de aanvraag kan worden afgewezen indien de vreemdeling die niet behoort tot een der categorieën bedoeld in artikel 17, eerste lid, na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij. Met de invoering van de zogeheten kwalificatieplicht voor jongeren van zestien tot achttien jaar is de in artikel 5 van de Wet inburgering genoemde leeftijdsgrens voor inburgeringsplicht verhoogd van zestien naar achttien jaar.

Het beleid met betrekking tot het inburgeringsvereiste is neergelegd in hoofdstuk B1/4.7 van de Vc.

3Eisers stellen dat zij in aanmerking komen voor de gevraagde mvv. Van het in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw neergelegde inburgeringsvereiste moeten eisers worden vrijgesteld, omdat zij minderjarig zijn. Als er al van uit zou worden gegaan dat eisers ouder dan achttien - en daarmee in beginsel inburgeringsplichtig - zijn, dan heeft te gelden dat het afleggen van een inburgeringsexamen gezien de schrijnende omstandigheden waaronder eisers moeten leven, praktisch gezien niet haalbaar is. Eisers wonen, zo blijkt uit een rapportage van Defence for Children International en uit berichtgeving van het Rode Kruis, onder een afdakje van een woning in [plaats 1] die niet aan hen toebehoort. Ze worden in leven gehouden met giften van derden en beschikken niet over een computer noch over het geld om lesmateriaal aan te schaffen. [C], het kind van eiseres [A], is bovendien geboren uit een verkrachting. Verweerder had aansluiting moeten zoeken bij het bepaalde in artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder a van het Vb om eisers van het inburgeringsvereiste vrij te stellen. Ten slotte stellen eisers dat het niet toekennen van de mvv strijdig is met de artikelen 3 en 8 van het Verdrag inzake de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

4Verweerder stelt dat eisers niet voor een mvv in aanmerking komen, omdat zij het zogeheten 'basisexamen inburgering buitenland' niet hebben afgelegd. Uit de verslagen van de gehoren die eind jaren negentig in de asielprocedure van referente zijn opgesteld volgt dat eisers [A] en [B] op [datum] 1986, respectievelijk [datum] 1988 geboren zijn. Dit betekent dat zij op de datum in geding beiden meerderjarig waren. Eisers zijn daarom inburgeringsplichtig. Eventuele praktische problemen bij het voorbereiden op en afleggen van het inburgeringsexamen dienen eisers in beginsel zelfstandig het hoofd te bieden.

5De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het inburgeringsvereiste gezien de leeftijd van eisers aan hen gesteld mocht worden, en overweegt hiertoe als volgt. Eisers [A] en [B] stellen dat hun geboortedata [datum] 1990 respectievelijk [datum] 1992 zijn. Zoals ter zitting met partijen is besproken, is blijkens de parlementaire geschiedenis niet het moment van indienen van de aanvraag, maar het moment van beslissen op de aanvraag doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een vreemdeling meerderjarig en daarmee inburgeringsplichtig is (Kamerstukken II, 2003/04, 29700, nr. 3, blz. 7). Eiseres [A] was daarom, óók indien op het punt van de leeftijd haar betoog zou worden gevolgd, meerderjarig op de datum in geding. Dit betekent in het geval van eiseres [A] dat haar leeftijd hoe dan ook geen beletsel vormt voor het tegenwerpen van het inburgeringsvereiste.

Over de leeftijd van eiser [B] overweegt de rechtbank als volgt. Referente is in het kader van haar asielaanvraag op 10 en 16 september 1997, op 23 maart 1998 en op 9 december 1998 gehoord. Tijdens deze gehoren zijn de kinderen van referente en hun geboortedata herhaaldelijk onderwerp van gesprek geweest. Over eiser heeft referente tijdens het derde gehoor dat op 23 maart 1998 in Luttelgeest heeft plaatsgevonden, verklaard dat diens geboortejaar 1988 was. Tijdens de hoorzitting van 9 december 1998 heeft referente aangegeven dat het derde gehoor in Luttelgeest, anders dan het eerste gehoor van 10 september 1997 in Zevenaar, naar tevredenheid verlopen is. Referente heeft vervolgens tijdens de hoorzitting van 9 december 1998 herhaald dat eiser in 1988 geboren is. Bij gebreke van objectief bewijs van een latere geboortedatum heeft verweerder het er daarom voor mogen houden dat eiser [B] in 1988 geboren is en dat ook hij meerderjarig was op het moment van beslissen op de aanvraag. Nu de gehoren steeds in het bijzijn van een andere tolk zijn afgenomen, volgt de re eisers niet in hun stelling dat de vooringenomenheid van de tolk(en) afbreuk doet aan de bruikbaarheid van de door referente afgelegde verklaringen. Ook in het geval van [B] vormt de leeftijd daarom geen beletsel voor het tegenwerpen van het inburgeringsvereiste.

6Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of het inburgeringsvereiste - gezien de omstandigheden waaronder eisers leven en gelet op artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder a van het Vb alsmede de ingeroepen bepalingen uit internationale verdragen - aan eisers mocht worden gesteld.

6.1Het beroep van eisers op de uitzonderingsbepaling van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder a van het Vb gaat reeds mank op de omstandigheid dat referente geen houdster is van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 of 33 van de Vw. In het feit dat referente ooit asielzoekster is geweest en thans de Nederlandse nationaliteit bezit ziet de rechtbank, anders dan eisers, voorts geen aanleiding om bij voormeld artikel aansluiting te zoeken.

6.2Over de vraag of het inburgeringsvereiste gezien de omstandigheden waaronder eisers leven aan hen gesteld mocht worden, overweegt de rechtbank als volgt. De parlementaire geschiedenis bij de Wet inburgering in het buitenland (Wib) luidt - voor zover hier van belang - als volgt: 'Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling, en degene die belang heeft bij zijn komst naar Nederland, om (...) belemmeringen te overwinnen, ook indien dat in een voorkomend geval meer motivatie, doorzettingsvermogen en financiële investering vergt. Om die reden zal de vreemdeling die niet beschikt over voldoende tijd of financiële middelen om, bijvoorbeeld, naar de cursuslocatie te reizen, die niet beschikt over de technische voorzieningen om onderwijs op afstand te kunnen volgen, of die zich geconfronteerd ziet met andere belemmeringen, daar zelf een adequate oplossing voor moeten vinden. Het enkele feit dat hij daarin niet slaagt, vormt geen reden om hem met voorbijgaan aan het nieuwe inburgeringsvereiste tot Nederland toe te laten. Daarmee zouden immers de effecten van het nieuwe inburgeringsvereiste op de selectie van vreemdelingen die voldoende zijn gemotiveerd om in te burgeren en op de voorspoedige integratie na aankomst in Nederland, teniet worden gedaan. (Kamerstukken II, 2003/04, 29700, nr. 3, blz. 13-14).

Onder meer de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en de Raad van State hebben over het feit dat in de Wib de verantwoordelijkheid voor het afleggen van het inburgeringsexamen eenzijdig bij de vreemdeling wordt neergelegd, kritisch geadviseerd. Verwezen wordt naar de Kamerstukken II, 2003/04, 29700, nr. 4 en naar het ACVZ-rapport 'Inburgeringseisen als voorwaarde voor verblijf in Nederland' van 2 maart 2004.

Voormelde kritiek op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de vreemdeling en de Nederlandse overheid is door de wetgever echter bij nader rapport gemotiveerd van de hand gewezen: 'Het advies van de Raad om toe te zien op de ontwikkeling van cursusmateriaal, is niet gevolgd. Wel zal de regering proefexamens laten ontwikkelen en tegen een beperkt bedrag ter beschikking stellen. (...) De regering tekent hierbij aan dat er alleen al in Nederland een groot aantal leermiddelen beschikbaar is die deels ook zelfstandig gebruikt kunnen worden en die derhalve door degene in Nederland die de overkomst van de vreemdeling wenst, beschikbaar kunnen worden gesteld. (...) De regering meent dat de vreemdeling met de hiervoor genoemde proefexamens voldoende door de overheid wordt gefaciliteerd. In dit verband is de regering, met de Raad, van mening dat het niet tot de verantwoordelijkheid van de overheid behoort om er voor te zorgen dat vreemdelingen op eenvoudige wijze kunnen gaan voldoen aan het nieuwe vereiste voor toelating tot Nederland.' (Kamerstukken II, 2003/04, 29700, nr. 4, blz. 5). De wetgever tekent hierbij nog aan dat deze onorthodoxe aanpak nodig is om het zich herhalende patroon van achterblijvende integratie bij voortdurende immigratie te doorbreken en gerechtvaardigd wordt door de structurele aard van het reïntegratieprobleem (Kamerstukken II, 2004/05, 29700, nr. 6, blz. 27).

In het licht van de parlementaire geschiedenis bij de Wib ziet de rechtbank het primair als verantwoordelijkheid van eisers en referente om het benodigde lesmateriaal en de benodigde kennis van de Nederlandse taal en samenleving in het land van herkomst te verwerven. Eisers en referente kunnen zich hierbij laten bijstaan door de maatschappelijke organisaties die hen ook eerder in de procedure - door het betalen van leges en door het bewerkstelligen van de mogelijkheid de mvv-aanvraag in [plaats 1] (in plaats van in [plaats 2]) in te dienen - hebben geholpen.

Meer specifiek heeft verweerder in de omstandigheid dat eisers geen van de dertien talen spreken waarin de oefenpakketten beschikbaar zijn en in het gegeven dat zij niet beschikken over een computer, geen beletsel hoeven zien voor het stellen van de plicht tot inburgeren. In het licht van de aangehaalde parlementaire geschiedenis mag ook op deze punten van eisers worden verwacht dat zij zich laten helpen door referente of door derden, die het lespakket voor hen kunnen (laten) vertalen in een taal die zij wel meester zijn. Een computer is bij de voorbereiding op en het afleggen van het examen bovendien niet nodig, zo is ter zitting komen vast te staan.

Nu ook overigens geen bijzondere, door verweerder niet voorziene, omstandigheden door eisers aannemelijk zijn gemaakt die een afwijking van verweerders beleid rechtvaardigen, gaat het beroep van eisers op artikel 4:84 van de Awb niet op.

6.3Partijen zijn het erover eens dat tussen eisers en referente gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM bestaat. Volgens vaste jurisprudentie is echter geen sprake van inmenging in de uitoefening van het recht op gezinsleven, als het bestreden besluit er niet toe strekt de vreemdeling een verblijfstitel als bedoeld in artikel 14 van de Vw te ontnemen die hem tot uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde. Aangezien het in dit geval gaat om een aanvraag om eerste toelating, is geen sprake van inmenging als hierboven bedoeld. Als geen sprake is van inmenging, rijst de vraag of zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen, dat uit het recht op respect voor het gezinsleven niettemin voor verweerder de positieve verplichting voortvloeit aan de vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan.

Ter beantwoording van de vraag of er een positieve verplichting bestaat, dient een op de individuele zaak toegespitste belangenafweging te worden gemaakt waarbij aan de Nederlandse Staat een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, en waarbij een redelijk evenwicht ('fair balance') moet worden bereikt tussen de individuele belangen van betrokkenen enerzijds en het algemeen belang anderzijds. Het algemeen belang is in dit specifieke geval onder meer gelegen in de noodzaak om het zich herhalende proces van achterblijvende integratie bij voortdurende immigratie te doorbreken en aldus het proces van marginalisering van bepaalde bevolkingsgroepen - met alle gevolgen van dien voor het economisch welzijn van Nederland, de openbare orde en openbare veiligheid, en de rechten en vrijheden van anderen - te verminderen. De rechtbank verwijst op dit punt naar de Kamerstukken II, 2003/04, 29700, nr. 3, blz. 17. Verweerder heeft in het bestreden besluit de vereiste, op de zaak toegespitste, belangenafweging gemaakt, en heeft voldoende gemotiveerd waarom de weigering van de gevraagde mvv in dit geval niet in strijd is met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Daarbij moet nog worden opgemerkt dat het inburgeringsvereiste de uitoefening van gezinsleven niet blijvend onmogelijk maakt.

Ingevolge vaste jurisprudentie kan bij familierelaties tussen meerderjarigen de bescherming van artikel 8 EVRM bovendien slechts worden ingeroepen indien sprake is van een bijzondere afhankelijkheid die de normale emotionele banden tussen een ouder en zijn volwassen kind overstijgt. Dat van een dergelijke bijzondere afhankelijkheid sprake is, acht de rechtbank met verweerder niet aannemelijk geworden, al was het maar omdat referente haar land van herkomst reeds in 1997 is ontvlucht en zij sindsdien slechts sporadisch, door tussenkomst van het Rode Kruis, contact heeft gehad met eisers. De psychische problematiek van referente, die slechts is onderbouwd met een intakeverslag van PsyQ uit maart 2007, maakt dit niet anders. Deze problematiek vormt voor de rechtbank voorts onvoldoende aanleiding om, zoals ter zitting namens eisers verzocht, gebruik te maken van de bevoegdheid tot benoeming van een deskundige die kan rapporteren over de 'more than normal emotional ties' tussen referente en eisers [A] en [B].

Eisers stellen voorts dat hetgeen zij moeten doormaken als gevolg van de scheiding van referente gekenschetst moet worden als een behandeling strijdig met het verbod van artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond faalt reeds om de reden dat asielgerelateerde gronden naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een reguliere procedure als deze niet ter beoordeling staan.

7Ten slotte hebben eisers in beroep aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 10 van het IVRK. Voor zover de ingeroepen bepaling al een direct toepasbare norm inhoudt, geldt het volgende. Omdat artikel 1 van het IVRK bepaalt dat voor de toepassing van het verdrag onder 'kind' een persoon jonger dan achttien jaar moet worden verstaan en aangezien eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij ten tijde van belang daadwerkelijk jonger waren dan achttien jaar, kunnen zij aan het IVRK geen rechten ontlenen. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.

8Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf.

9Het beroep is daarom ongegrond.

10De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

IIIBESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mrs. J.T.W. van Ravenstein, J.W.H.B. Sentrop en A.P. Pereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier A. Beerts.

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009.

RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (Nadere informatie www.raadvanstate.nl).

Bron: rechtspraak.nl



20 november 2009

Kabinet: Slaaggrens Toets Gesproken Nederlands verhogen naar A1-niveau

18-11-09. In het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer heeft minister van der Laan (VROM) aangegeven dat de norm voor de Toets Gesproken Nederlands vanaf 1 juli 2010 wordt verhoogd naar niveau A1.
Hiermee wordt het examen op de ambassade moeilijker gemaakt.

Bovendien zal op 1 januari 2011 een leesexamen worden toegevoegd aan de Toets Gesproken Nederlands. In het voorjaar van 2010 zal de Tweede Kamer hier verder over worden geïnformeerd. Men verwacht dat het ontwikkelen en uittesten van het leesexamen tien maanden zal duren, wat verklaart waarom het leesexamen pas in januari 2011 wordt ingevoerd.

De overheid stelt een oefenpakket samen, om examenkandidaten in staat te stellen zich gericht voor te kunnen bereiden op de verzwaarde taaltoets. Dit als aanvulling op het huidige overheidslespakket “Naar Nederland”, dat alleen voorbereidt op het onderdeel ‘Kennis van de Nederlandse Samenleving’.

Tot op heden heeft de overheid geen lesmateriaal beschikbaar gesteld om mensen voor te bereiden op de Toets Gesproken Nederlands.

Bron: http://www.ikwilnaarnederland.nl/norm_toets_gesproken_nederlands_1_juli.php


16 november 2009

Onwil van familieleden om mantelzorg te bieden tijdens mvv-procedure is niet voldoende om vrijstelling te geven (uitspraak Raad van State)

N: BK3317, Raad van State , 200808843/1/V2

Datum uitspraak: 04-11-2009
Datum publicatie: 16-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Mvv-procedure / mantelzorg / familieleden in land van herkomst / onwil familieleden is onvoldoende
In de enkele omstandigheid dat de vreemdeling, naar gesteld, een slechte relatie heeft met haar echtgenoot en zoon en zij in Suriname hun eigen leven leiden, heeft de rechtbank ten onrechte grond gezien voor het oordeel dat de vreemdeling aldus heeft aangetoond dat deze familieleden gedurende de behandeling van de mvv aanvraag van de vreemdeling niet in staat zijn om haar in Suriname de benodigde zorg te bieden. De enkele onwil van deze familieleden om de vreemdeling de benodigde zorg te bieden dan wel de eventuele onwil van de vreemdeling om in dit verband een beroep op hen te doen, is onvoldoende voor zodanig oordeel, temeer nu de periode waarin de benodigde zorg moet worden geboden beperkt van duur is. Nu de vreemdeling enig onvermogen, anders dan de onwil, van haar echtgenoot en zoon om haar de benodigde zorg te bieden, niet met objectief verifieerbare stukken heeft aangetoond, heeft de rechtbank miskend dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling voor verkrijging van die zorg kan terugvallen op familie.


Bron: rechtspraak.nl



Mantelzorg tijdens mvv-aanvraag nodig? Kinderen gaan maar om de beurt er op vakantie (uitspraak Raad van State)

LJN: BK3314, Raad van State , 200901939/1/V2

Datum uitspraak: 04-11-2009
Datum publicatie: 16-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Mvv-vereiste / mantelzorg / familieleden in Nederland / dienstbetrekking in Nederland onvoldoende

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat de hier te lande woonachtige familieleden van de vreemdeling bestaan uit vier volwassen kinderen, die – met uitzondering van één kind – een partner hebben, en een aantal kleinkinderen van wie sommige reeds dan wel bijna de volwassen leeftijd hebben bereikt. Niet valt in te zien dat deze familieleden gezamenlijk niet in staat kunnen worden geacht om de vreemdeling de benodigde mantelzorg te verlenen gedurende de behandeling van een mvv aanvraag in het land van herkomst, nu deze procedure beperkt van duur is en de familieleden elkaar kunnen afwisselen, zodat het verblijf in Indonesië van elk van hen afzonderlijk nog korter van duur kan zijn. In het enkele feit dat de kinderen van de vreemdeling en een aantal andere familieleden hier te lande een dienstbetrekking hebben, heeft de rechtbank ten onrechte grond gezien voor een andersluidend oordeel. Daartoe wordt van belang geacht dat gesteld noch gebleken is dat de kinderen van de vreemdeling dan wel andere familieleden van hun werkgever niet de mogelijkheid krijgen om in dit verband verlof op te nemen en voorts gebleken is dat één van de partners van de kinderen van de vreemdeling en sommige kleinkinderen geen dienstbetrekking hebben. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte aannemelijk gemaakt geacht dat de familieleden van de vreemdeling gedurende de behandeling van een mvv aanvraag in Indonesië niet de benodigde mantelzorg kunnen verlenen.


Inhoudsindicatie: Mvv-vereiste / mantelzorg / familieleden in Nederland / dienstbetrekking in Nederland onvoldoende
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat de hier te lande woonachtige familieleden van de vreemdeling bestaan uit vier volwassen kinderen, die – met uitzondering van één kind – een partner hebben, en een aantal kleinkinderen van wie sommige reeds dan wel bijna de volwassen leeftijd hebben bereikt. Niet valt in te zien dat deze familieleden gezamenlijk niet in staat kunnen worden geacht om de vreemdeling de benodigde mantelzorg te verlenen gedurende de behandeling van een mvv aanvraag in het land van herkomst, nu deze procedure beperkt van duur is en de familieleden elkaar kunnen afwisselen, zodat het verblijf in Indonesië van elk van hen afzonderlijk nog korter van duur kan zijn. In het enkele feit dat de kinderen van de vreemdeling en een aantal andere familieleden hier te lande een dienstbetrekking hebben, heeft de rechtbank ten onrechte grond gezien voor een andersluidend oordeel. Daartoe wordt van belang geacht dat gesteld noch gebleken is dat de kinderen van de vreemdeling dan wel andere familieleden van hun werkgever niet de mogelijkheid krijgen om in dit verband verlof op te nemen en voorts gebleken is dat één van de partners van de kinderen van de vreemdeling en sommige kleinkinderen geen dienstbetrekking hebben. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte aannemelijk gemaakt geacht dat de familieleden van de vreemdeling gedurende de behandeling van een mvv aanvraag in Indonesië niet de benodigde mantelzorg kunnen verlenen.






29 oktober 2009

Kamerbrief inzake inburgeringsvereiste bij gezinshereniging

Op 17 juli 2008 hebben de leden Van Toorenburg (CDA)1, Fritsma (PVV)2 en Azough en Dibi (beiden Groen Links)3 vragen gesteld aan de Minister voor Wonen,wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Justitie, naar aanleiding van hetericht “rechter verbiedt exameneis voor gezinshereniging”4. Het bericht was
gebaseerd op uitspraak van de Rechtbank Amsterdam dat de artikelen van het Vreemdelingenbesluit 2000 in de weg stonden aan de toepassing van het inburgeringsvereiste in het buitenland.

Naar aanleiding van bovenstaande vragen is aangegeven dat tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).

Inmiddels heeft de Afdeling op 2 december 2008 (ABRvS 200806120/1) uitspraak gedaan in het ingestelde hoger beroep. Bij uitspraken van 9 februari 2009 (ABRvS 200806121/1) en 2 april 2009 (ABRvS 200808062/1) is de uitspraak bevestigd. Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Wonen,Wijken en Integratie, over de strekking van deze uitspraken.

Strekking uitspraken Afdeling

Bij uitspraak van 2 december 2008 komt de Afdeling tot de conclusie dat het inburgeringsvereiste in de mvv (machtiging tot voorlopig verblijf)-procedure mag worden tegengeworpen. De Afdeling komt tot die conclusie op basis van de onderlinge samenhang tussen de toepasselijke wetsartikelen, hun ontstaansgeschiedenis èn de vaste gedragslijn die de Minister hanteert bij de toepassing van die artikelen.

De Afdeling oordeelt daarmee dat het wettelijk systeem voldoende basis biedt om het inburgeringsvereiste in het het kader van de beslissing op de mvv-aanvraag tegen te werpen.

Ook over het beroep op analfabetisme heeft de Afdeling een oordeel gegeven. De Afdeling vindt dat dit beroep geen aanleiding is om het inburgeringsvereiste niet te stellen. De Afdeling heeft bij dit oordeel de leeftijd van de vreemdeling en de medische problemen van de partner van de vreemdeling betrokken.

In de uitspraak van 9 februari 2009 oordeelt de Afdeling ook dat weigering van de mvv omdat niet aan het inburgeringsvereiste is voldaan, terwijl aan de twee minderjarige kinderen wel een mvv is afgegeven, geen schending van artikel 8 EVRM oplevert. Hierbij heeft de Afdeling meegewogen dat niet aannemelijk is
gemaakt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling blijvend niet aan het inburgeringsvereiste zal kunnen voldoen, zodat het uitoefenen van het familie- en gezinsleven in Nederland niet blijvend onmogelijk is.

In de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2009 oordeelt de Afdeling dat derechtbank opnieuw uitspraak moet doen, waarbij de rechtbank rekening moet houden met de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2008.

Modern Migratiebeleid

De invoering van de in het kader van Modern Migratiebeleid te verwachten wetswijzigingen, brengt geen verandering in de conclusie dat het wettelijk systeem voldoende basis biedt voor het stellen van het inburgeringsvereiste in het buitenland. Weliswaar wordt met de invoering van Modern Migratiebeleid over
het visum of inreisdocument en de verblijfsvergunning gelijktijdig een beslissinggenomen; juridisch blijven twee beslissingen te onderscheiden, zodat het inburgeringsvereiste nog steeds in het kader van de beslissing op een mvvaanvraag kan worden tegen geworpen.

Conclusie

Het huidige wettelijke systeem biedt voldoende basis voor het stellen van het inburgeringsvereiste in mvv-procedures. Er is geen aanpassing van de uitvoeringspraktijk nodig omdat de staande praktijk door de uitspraken wordt ondersteund. De Afdeling bevestigt tevens het beleid dat analfabetisme geen
reden is om tot vrijstelling van het inburgeringsvereiste over te gaan.

Tenslotte oordeelt de Afdeling dat het verlenen van een mvv aan de minderjarige kinderen uit het gezin, niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de ouder aan wie de mvv is geweigerd, sprake is van schending van artikel 8 EVRM.

De Minister van Justitie,

28 oktober 2009

Gezinsvorming en arbeidsongeschiktheid (uitspraak)

LJN: BK1393, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 08/43363

Datum uitspraak: 08-10-2009
Datum publicatie: 28-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Regulier, gezinsvorming, middelenvereiste, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en 4:84 Awb.

Inhoudsindicatie: Regulier, gezinsvorming, middelenvereiste, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en 4:84 Awb. Samenvatting : Verweerder (de minister van Buitenlandse Zaken) heeft de mvv-aanvraag afgewezen omdat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. Voor vrijstelling van het middelenvereiste acht verweerder geen grond aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank is het beleid van verweerder, neergelegd in B2/2.10 van de Vc 2000, waarin rekening wordt gehouden met arbeidsongeschiktheid en het langdurig niet kunnen voldoen aan arbeidsverplichting, niet kennelijk onredelijk en evenmin discriminerend. Omdat de problematiek betreffende werknemers met een WSW-indicatie divers is, zoals door eiseres ook is aangegeven, laten de verschillende situaties waarin WSW-ers verkeren zich moeilijk in beleidsregels vatten, terwijl niet voor alle WSW-ers geldt dat zij nimmer aan het inkomensvereiste zullen kunnen voldoen. In het licht van de beperkingen van referent (zoals deze blijken uit de stukken in het dossier) kan de rechtbank verweerder niet volgen in het standpunt dat niet valt in te zien dat de situatie van referent blijvend is. Gelet op vorenstaande en in aanmerking genomen dat het beleid in hoofdstuk B2/10 Vc, gelet op de toelichting op artikel 3.22 Vb (Staatsblad 2000, 497), er toe strekt om te voorkomen dat door onverkorte toepassing van het middelenvereiste gezinsvorming blijvend onmogelijk zal zijn, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de arbeidshandicap van referent niet dient te worden aangemerkt als een zodanig bijzonder feit en omstandigheid dat het onverkort vasthouden aan de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregels te dienen doel. De rechtbank verklaart reeds hierom het beroep gegrond.

Bron: rechtspraak.nl



18 oktober 2009

mevrouw wil een visum om in Nederland al vast te oefenen voor haar inburgeringsexamen in het buitenland wat ze moet halen om een mvv te krijgen (uitspraak rechtbank)

LJN: BJ9690,President Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/29111. 09/25711 Print uitspraak


Datum uitspraak: 17-09-2009
Datum publicatie: 14-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Visum voor kort verblijf met als doel bezoek echtgenoot en inburgeringscursus / tijdige terugkeer naar land van herkomst of derde land niet gewaarborgd / beroep op verblijfsrichtlijn slaagt niet / beoogd langer verblijf op termijn kan worden gezien als contra-indicatie, echter geen sterke omstandigheid
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de terugkeer naar het land van herkomst of naar een derde land, niet zijnde een Schengenland, gewaarborgd dient te zijn. Dit volgt al uit het feit dat het gaat om een eenvormig visum dat geldig is voor het gehele Schengengebied. Nog daargelaten dat eiseres niet heeft gesteld dat zij voornemens is zich met referent in een ander Schengenland te vestigen, kan de stelling van eiseres dat op grond van de Verblijfsrichtlijn haar toelating in een ander Schengenland gewaarborgd is, er dus niet toe leiden dat aan het vereiste van tijdige terugkeer is voldaan. Niet in geschil is dat eiseres (op termijn) langer verblijf in Nederland beoogt, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een beoogd langer verblijf worden gezien als contra-indicatie ter ontkrachting van de stelling van eiseres dat de tijdige terugkeer bij een bezoek met een visum voor kort verblijf gewaarborgd is. Immers, niet kan worden uitgesloten dat het bezoek op basis van een visum voor kort verblijf wordt aangegrepen om in Nederland te blijven. Beoogd langer verblijf vormt op zichzelf echter evenmin een sterke omstandigheid op grond waarvan kan worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager van een visum kort verblijf tijdig naar het land van herkomst of een derde land terugkeert. De enkele inschrijving voor de inburgeringscursus en het voornemen om daaropvolgend een inburgeringexamen af te leggen in Georgië zijn onvoldoende om op te wegen tegen de geringe sociale en economische binding met het land van herkomst én het beoogde lange verblijf. De rechtbank heeft bij deze afweging meegenomen dat gesteld noch gebleken is dat het voor eiseres onmogelijk is om zich in het land van herkomst op het inburgeringsexamen voor te bereiden.





Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummer: AWB 09 / 29111 (voorlopige voorziening) AWB 09 / 25711 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter, tevens voorzitter van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken

in het geding tussen:

eiseres en verzoekster [naam], geboren [datum] in 1987, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. W. Frouws, advocaat te Utrecht,

en:

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. M.A. Damminga en mr. C.E. Knook, werkzaam bij de Afdeling Bezwaar en Beroep Consulaire Zaken van de Directie Consulaire zaken.


1. Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel “vakantie /partnerbezoek” afgewezen.

Bij bezwaarschrift van 20 april 2009 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij beroepschrift van 16 juli 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift.

Bij besluit van 29 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij brief van 29 juli 2009 heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen eiseres te behandelen als ware zij in het bezit van een visum.

Bij brief van 30 juli 2009 heeft eiseres de gronden van beroep naar aanleiding van het besluit van 29 juli 2009 aangevuld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2009. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. G.G.A.J. Adang, die heeft waargenomen voor voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig de heer S. Jibodh (referent) en de heer S. Bons (werkzaam voor de onderneming “Ik wil naar Nederland”).

De voorzieningenrechter/rechtbank (hierna te noemen: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.


2. Overwegingen

Ten aanzien van het beroep

Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar

1.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder een besluit op bezwaar heeft genomen nadat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door eiseres ingediende bezwaar. Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit op bezwaar. Op grond van artikel 6:20, zesde lid, van de Awb kan in een situatie waarin alsnog een beslissing op het bezwaar is genomen, het eerdere beroep gegrond worden verklaard als eiseres daar belang bij heeft. Een dergelijk belang heeft eiseres niet gesteld. De rechtbank is daar evenmin van gebleken. Hierbij merkt de rechtbank op dat een dergelijk belang niet gelegen kan zijn in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht. Nu met het bestreden besluit het (proces)belang bij het ingestelde beroep is komen te ontvallen, zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.

1.2. Bij de toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt niet opnieuw griffierecht geheven. Dit houdt in dat het door eiseres betaalde griffierecht geacht wordt mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen de bestreden beslissing. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar heeft moeten maken. Die kosten zijn begroot op een bedrag van € 80,50 (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 0,25).

Ten aanzien van beroep tegen het besluit van 29 juli 2009

Standpunten van partijen

2.1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij primair besluit van 8 april 2009 afgewezen.
In het bestreden besluit van 29 juli 2009 heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen.
Het is onvoldoende komen vast te staan dat eiseres tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst dan wel zal doorreizen naar een derde land. Eiseres en referent hebben elkaar ongeveer een jaar geleden via internet leren kennen. Referent is in december 2008 bij eiseres op bezoek geweest en is vervolgens aldaar in januari 2009 met haar getrouwd. Eiseres beoogt langer verblijf in Nederland. Eiseres heeft aangegeven dat zij, na haar bezoek aan Nederland, bij terugkomst een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) procedure zal opstarten. Naast het feit dat eiseres langer verblijf in Nederland beoogt, heeft eiseres geen sterke sociale en economische banden met Azerbeidzjan. Ze woont bij haar ouders in huis en ze heeft haar baan opgezegd nadat ze getrouwd is met referent. De door eiseres in bezwaar aangevoerde reden voor een visum kort verblijf, te weten de voorbereiding op een basisexamen inburgering, is van onvoldoende gewicht om een uitzondering te maken op het beginsel dat aan personen die lang verblijf beogen geen visum voor kort verblijf wordt verstrekt. De voorbereiding voor het examen kan in het land van herkomst plaatsvinden, bijvoorbeeld aan de hand van een cursus die haar partner toezendt. Daarmee wordt ook recht gedaan aan het beginsel dat inburgering buiten Nederland plaatsvindt.

2.2. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Een tijdige terugkeer is gewaarborgd. Eiseres heeft een visum aangevraagd met als doel partnerbezoek en ze wil tijdens dit bezoek een inburgeringscursus volgen. Uit de inschrijving voor de inburgeringscursus volgt dat eiseres voornemens is een inburgeringsexamen te doen en een mvv aan te vragen. Daarvoor moet zij naar Tblisi in Georgië. Het vereiste van tijdige terugkeer houdt voorts in dat er tijdig moet worden teruggekeerd naar het land van herkomst of een ander land waar de toelating gewaarborgd is. Op grond van richtlijn 2004/38/EG (hierna: de Verblijfsrichtlijn) heeft eiseres het recht om zich met referent in een ander Schengenland te vestigen. Overigens zijn eiseres en referent niet van plan zich in een ander Schengenland te vestigen.
Het is juist dat eiseres langer verblijf in Nederland beoogt. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat eiseres voornemens is de reis waarvoor het Schengenvisum kort verblijf is aangevraagd te gebruiken om dat oogmerk te realiseren. Het feit dat eiseres geen sterke economische of sociale banden met Azerbeidzjan heeft, kan niet voldoende motivering zijn voor het feit dat haar terugkeer niet is gewaarborgd. Ten onrechte weegt verweerder zwaar dat eiseres haar baan heeft opgezegd. Het getuigt juist van goed werknemerschap dat eiseres dit heeft gedaan. Eiseres wil haar land immers in eerste instantie voor drie maanden en later definitief verlaten. Verweerder gaat haar bevoegdheden te buiten door te stellen dat het mogelijk is de voorbereiding voor de inburgering in het land van herkomst ter hand te nemen. Met behulp van een leraar, die in Azerbeidzjan niet voorhanden is, gaat dit veel sneller dan met een boekje en dvd. Verweerder stelt ten onrechte dat er een beginsel is dat inburgering buiten Nederland plaatsvindt. Slechts het examen moet in het buitenland worden afgelegd.
Het bestreden besluit is voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Er zijn genoeg voorbeelden van situaties die gelijk zijn aan de situatie van eiseres waarin de Visadienst wel een visum heeft verstrekt.
Tot slot heeft verweerder het verweerschrift te laat ingediend.

Wettelijk kader

3.1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.

3.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Trbl. 1990, 154) is een eenvormig visum ingesteld dat geldig is voor het gehele grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen van het Akkoord van Schengen.

3.3. Ten aanzien van toegang en visa zijn drie rechtsbronnen van kracht, te weten de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO), de Schengengrenscode (SGC) en de Gemeenschappelijke Visuminstructie (GVi).

3.4. Uit deze rechtsbronnen volgt dat een visumplichtige vreemdeling, kort gezegd, dient te voldoen aan de voorwaarden voor toegang zoals neergelegd in artikel 5 van de SGC en daarnaast op grond van hoofdstuk III van de GVi de aangezochte diplomatieke of consulaire post ervan dient te overtuigen dat er waarborgen bestaan voor de terugkeer naar zijn land van herkomst.

3.5. In hoofdstuk V van de GVi, welke voortvloeit uit de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen, is neergelegd dat een van de fundamentele toetsingscriteria bij de beoordeling van een visumaanvraag de bestrijding van illegale immigratie betreft. Dit hoofdstuk bepaalt - voor zover hier van belang – het volgende:
“ De beoordeling van het gevaar voor illegale immigratie berust ten volle bij de diplomatieke en consulaire posten. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel de aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, zakelijke of werkdoeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen het grondgebied van de lidstaten binnen te komen en er zich te vestigen. Aanvragen welke worden ingediend door personen uit “risicogroepen” (werklozen, personen zonder bestaansmiddelen, enz.) vereisen bijzondere aandacht.”

3.6. De manier waarop aannemelijk kan worden gemaakt dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst is gewaarborgd, is niet in Europese regelgeving geregeld. De staatssecretaris van Justitie heeft in paragraaf A2/4.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 in dit kader beleid ontwikkeld. Deze paragraaf luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“criteria voor visumverlening (kort verblijf)
(…) Een van de basis criteria is het voorkomen van illegale immigratie (zie ook hoofdstuk V, § 1.4, GVI). Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken - zo nodig door middel van het overleggen van documenten – dat de tijdige terugkeer is gewaarborgd. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
- het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst;
- eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd;
- “visumshoppen”: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum;
- het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag;
- het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken;
- gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon van wie vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.
De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.”

Beoordeling

4.1. Beoordeeld dient te worden of verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat eiseres tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst dan wel zal doorreizen naar een derde land. Anders dan verweerder heeft betoogd, acht de rechtbank geen grond aanwezig voor een terughoudende of marginale toets op dit punt. Het relevante Europese recht schrijft geen beperkte rechterlijke toets voor. Het gegeven dat in hoofdstuk V van de GVi staat dat de beoordeling van het gevaar voor illegale immigratie ten volle berust bij de diplomatieke en consulaire posten, betekent niet dat de rechtbank de door verweerder gemaakte beoordeling marginaal zou moeten toetsen. Niet is onderbouwd dat verweerder deskundiger zou zijn dan de rechtbank om de aannemelijkheid te kunnen beoordelen. De vaststelling is ook niet zodanig verbonden met beleidsmatige of politieke besluitvorming, dat de rechtbank, in afwijking van het bestuursrechtelijke bewijsrecht, de aannemelijkheid van de tijdige terugkeer terughoudend zou dienen te toetsen.

4.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat eiseres tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst dan wel zal doorreizen naar een derde land. Redengevend daartoe is het volgende.

4.3. Uit hoofdstuk III van de GVi volgt dat het aan de aanvrager van een visum is om de tijdige terugkeer aannemelijk te maken. Verweerder kan vervolgens tegenbewijs aanwezig achten. De in paragraaf A2/4.3.3.1 Vc als contra-indicaties genoemde feiten en omstandigheden kunnen dienen als tegenbewijs om de stelling van de aanvrager dat deze tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst te ontkrachten.

4.4. Eiseres heeft betoogd dat het vereiste van tijdige terugkeer inhoudt de tijdige terugkeer naar het land van herkomst of een ander land waar de toelating van eiseres gewaarborgd is. Dit andere land kan volgens eiseres ook een Schengenland zijn. Nu de toelating van eiseres op grond van de Verblijfsrichtlijn in een ander Schengenland gewaarborgd is, is aan het vereiste van tijdige terugkeer, zo begrijpt de rechtbank de stelling van eiseres, voldaan. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de terugkeer naar het land van herkomst of naar een derde land, niet zijnde een Schengenland, gewaarborgd dient te zijn. Dit volgt al uit het feit dat het gaat om een eenvormig visum dat geldig is voor het gehele Schengengebied. Nog daargelaten dat eiseres niet heeft gesteld dat zij voornemens is zich met referent in een ander Schengenland te vestigen, kan de stelling van eiseres dat op grond van de Verblijfsrichtlijn haar toelating in een ander Schengenland gewaarborgd is, er dus niet toe leiden dat aan het vereiste van tijdige terugkeer is voldaan.

4.5. Eiseres heeft voorts gesteld dat haar tijdige terugkeer gewaarborgd is omdat ze slechts op bezoek gaat bij haar partner en tijdens dat bezoek een inburgeringscursus zal gaan volgen. Volgens eiseres volgt uit de inschrijving voor de inburgeringscursus dat zij voornemens is een inburgeringsexamen af te leggen en een mvv aan te vragen. Voor het inburgeringsexamen en de mvv-aanvraag moet ze naar Georgië en zal ze Nederland dus moeten verlaten.

4.6. Verweerder heeft als contra-indicaties voor tijdige terugkeer aangevoerd dat een (sterke) sociale en economische band met het land van herkomst ontbreekt, eiseres lang verblijf beoogt en (voor het eerst bij verweerschrift) de relatie van eiseres en referent alle kenmerken heeft van een puur instrumentele relatie die uitsluitend, althans in het bijzonder is gericht op emigratie uit het land van herkomst.

4.7. Ten aanzien van de door verweerder gestelde contra-indicatie dat de relatie van eiseres en referent alle kenmerken heeft van een puur instrumentele relatie die uitsluitend, althans in het bijzonder is gericht op emigratie uit het land van herkomst, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het feit dat eiseres en referent elkaar in 2008 via internet hebben leren kennen, referent haar één keer is komen opzoeken en zij een maand later zijn getrouwd. Volgens verweerder kan onder die omstandigheden niet worden uitgesloten dat eiseres haar verblijf in Nederland zal aangrijpen om naar een ander Schengenland te vertrekken of om een andere relatie te beginnen of te hervatten, zodat, naar de rechtbank begrijpt, een tijdige terugkeer niet gewaarborgd is.
Eiseres heeft betwist dat haar huwelijk niet “echt” zou zijn. Het huwelijk is ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Volgens eiseres is het ook vreemd om een mogelijk vertrek naar een ander Schengenland tegen te werpen aangezien eiseres op grond van de Verblijfsrichtlijn het recht heeft om zich met referent in een ander Schengenland te vestigen.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat eiseres en referent elkaar in 2008 via internet hebben leren kennen, referent haar één keer is komen opzoeken en zij een maand later zijn getrouwd niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een instrumentele relatie gericht op emigratie uit het land van herkomst. Daarmee is de door verweerder gestelde grond om aan te nemen dat eiseres haar verblijf in Nederland zal aangrijpen om naar een ander Schengenland te vertrekken of een andere relatie te beginnen of te hervatten, komen te vervallen. De stelling van eiseres dat in het kader van de mogelijkheden die de Verblijfsrichtlijn biedt, het vreemd is om een mogelijk vertrek naar een ander Schengenland tegen te werpen, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Verweerder heeft dan ook ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat de relatie een instrumenteel karakter heeft, gericht op emigratie uit het land van herkomst.

4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een geringe sociale en economische binding heeft met het land van herkomst. De rechtbank neemt dit dan ook als vaststaand aan. Een geringe sociale en economische binding vormt op zichzelf echter geen sterke omstandigheid op grond waarvan kan worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst of een derde land terugkeert (zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 november 2007, AWB 07/8470, LJN: BB 9898).

4.9. Niet in geschil is dat eiseres (op termijn) langer verblijf in Nederland beoogt, zodat dit ook als vaststaand wordt aangenomen. Beoogd langer verblijf wordt niet genoemd op de lijst van contra-indicaties van verweerder in paragraaf A2/4.3.3.1 van de Vc 2000. Deze lijst is echter niet limitatief. Naar het oordeel van de rechtbank kan een beoogd langer verblijf worden gezien als contra-indicatie ter ontkrachting van de stelling van eiseres dat de tijdige terugkeer bij een bezoek met een visum voor kort verblijf gewaarborgd is. Immers, niet kan worden uitgesloten dat het bezoek op basis van een visum voor kort verblijf wordt aangegrepen om in Nederland te blijven. Beoogd langer verblijf vormt op zichzelf echter evenmin een sterke omstandigheid op grond waarvan kan worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager van een visum kort verblijf tijdig naar het land van herkomst of een derde land terugkeert.

4.10. Het onder 4.5 door eiseres gestelde en de onder 4.8 en 4.9 genoemde contra-indicaties moeten tegen elkaar worden afgewogen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de enkele inschrijving voor de inburgeringscursus en het voornemen om daaropvolgend een inburgeringexamen af te leggen in Georgië onvoldoende om op te wegen tegen de geringe sociale en economische binding met het land van herkomst én het beoogde lange verblijf. De rechtbank heeft bij deze afweging meegenomen dat gesteld noch gebleken is dat het voor eiseres onmogelijk is om zich in het land van herkomst op het inburgeringsexamen voor te bereiden. Dat de voorbereiding met een leraar in Nederland veel sneller gaat dan met een boekje en dvd in het land van herkomst, betekent niet dat de voorbereiding in het land van herkomst niet kan plaatsvinden. Verweerder heeft dan ook terecht niet aannemelijk geacht dat eiseres tijdig naar haar land van herkomst zal terugkeren dan wel zal doorreizen naar een derde land.

4.11. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vergelijking die eiseres maakt met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 mei 2009 (LJN: BI 8787) waarin het beroep gegrond is verklaard, niet opgaat. De aanvrager in die zaak wenste ook naar Nederland te komen voor een inburgeringscursus, maar anders dan eiseres had deze aanvrager vele waarborgen voor tijdige terugkeer aangeboden.

4.12. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. Eiseres heeft haar stelling dat de Visadienst in situaties die gelijk zijn aan eiseres wel een visum heeft verstrekt niet onderbouwd. Bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel mag verwacht worden dat door degene die een beroep op dit beginsel doet concrete gelijke gevallen worden genoemd.

4.13. Eiseres heeft tot slot nog gesteld dat verweerder het verweerschrift te laat heeft ingediend. Dat is juist. Verweerder heeft het verweerschrift niet tien dagen voorafgaand aan de zitting ingediend. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om daaraan consequenties te verbinden nu gesteld noch gebleken is dat eiseres door de te late toezending in haar belangen is geschaad en de rechtbank pas op 19 augustus 2009 heeft meegedeeld dat het beroep op 3 september 2009 op zitting werd gepland.

4.14. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening

5.1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

5.2. De gevraagde voorziening strekt er toe verweerder op te dragen eiseres te behandelen als ware zij in het bezit van een visum. Gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht is evenmin aanleiding.


3. Beslissing

De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/25711

- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 80,50 (zegge: tachtig euro en vijftig cent)

- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 29 juli 2009 ongegrond;

De voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/29111

- wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2009.


De griffier,

De voorzitter/voorzieningenrechter,


Afschrift verzonden op:


Conc.: COH
Coll:
D: B


Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Bron: www.rechtspraak.nl



Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...