Kamerbrief inzake inburgeringsvereiste bij gezinshereniging
Op 17 juli 2008 hebben de leden Van Toorenburg (CDA)1, Fritsma (PVV)2 en Azough en Dibi (beiden Groen Links)3 vragen gesteld aan de Minister voor Wonen,wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Justitie, naar aanleiding van hetericht “rechter verbiedt exameneis voor gezinshereniging”4. Het bericht was
gebaseerd op uitspraak van de Rechtbank Amsterdam dat de artikelen van het Vreemdelingenbesluit 2000 in de weg stonden aan de toepassing van het inburgeringsvereiste in het buitenland.
Naar aanleiding van bovenstaande vragen is aangegeven dat tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Inmiddels heeft de Afdeling op 2 december 2008 (ABRvS 200806120/1) uitspraak gedaan in het ingestelde hoger beroep. Bij uitspraken van 9 februari 2009 (ABRvS 200806121/1) en 2 april 2009 (ABRvS 200808062/1) is de uitspraak bevestigd. Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Wonen,Wijken en Integratie, over de strekking van deze uitspraken.
Strekking uitspraken Afdeling
Bij uitspraak van 2 december 2008 komt de Afdeling tot de conclusie dat het inburgeringsvereiste in de mvv (machtiging tot voorlopig verblijf)-procedure mag worden tegengeworpen. De Afdeling komt tot die conclusie op basis van de onderlinge samenhang tussen de toepasselijke wetsartikelen, hun ontstaansgeschiedenis èn de vaste gedragslijn die de Minister hanteert bij de toepassing van die artikelen.
De Afdeling oordeelt daarmee dat het wettelijk systeem voldoende basis biedt om het inburgeringsvereiste in het het kader van de beslissing op de mvv-aanvraag tegen te werpen.
Ook over het beroep op analfabetisme heeft de Afdeling een oordeel gegeven. De Afdeling vindt dat dit beroep geen aanleiding is om het inburgeringsvereiste niet te stellen. De Afdeling heeft bij dit oordeel de leeftijd van de vreemdeling en de medische problemen van de partner van de vreemdeling betrokken.
In de uitspraak van 9 februari 2009 oordeelt de Afdeling ook dat weigering van de mvv omdat niet aan het inburgeringsvereiste is voldaan, terwijl aan de twee minderjarige kinderen wel een mvv is afgegeven, geen schending van artikel 8 EVRM oplevert. Hierbij heeft de Afdeling meegewogen dat niet aannemelijk is
gemaakt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling blijvend niet aan het inburgeringsvereiste zal kunnen voldoen, zodat het uitoefenen van het familie- en gezinsleven in Nederland niet blijvend onmogelijk is.
In de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2009 oordeelt de Afdeling dat derechtbank opnieuw uitspraak moet doen, waarbij de rechtbank rekening moet houden met de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2008.
Modern Migratiebeleid
De invoering van de in het kader van Modern Migratiebeleid te verwachten wetswijzigingen, brengt geen verandering in de conclusie dat het wettelijk systeem voldoende basis biedt voor het stellen van het inburgeringsvereiste in het buitenland. Weliswaar wordt met de invoering van Modern Migratiebeleid over
het visum of inreisdocument en de verblijfsvergunning gelijktijdig een beslissinggenomen; juridisch blijven twee beslissingen te onderscheiden, zodat het inburgeringsvereiste nog steeds in het kader van de beslissing op een mvvaanvraag kan worden tegen geworpen.
Conclusie
Het huidige wettelijke systeem biedt voldoende basis voor het stellen van het inburgeringsvereiste in mvv-procedures. Er is geen aanpassing van de uitvoeringspraktijk nodig omdat de staande praktijk door de uitspraken wordt ondersteund. De Afdeling bevestigt tevens het beleid dat analfabetisme geen
reden is om tot vrijstelling van het inburgeringsvereiste over te gaan.
Tenslotte oordeelt de Afdeling dat het verlenen van een mvv aan de minderjarige kinderen uit het gezin, niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de ouder aan wie de mvv is geweigerd, sprake is van schending van artikel 8 EVRM.
De Minister van Justitie,
gebaseerd op uitspraak van de Rechtbank Amsterdam dat de artikelen van het Vreemdelingenbesluit 2000 in de weg stonden aan de toepassing van het inburgeringsvereiste in het buitenland.
Naar aanleiding van bovenstaande vragen is aangegeven dat tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Inmiddels heeft de Afdeling op 2 december 2008 (ABRvS 200806120/1) uitspraak gedaan in het ingestelde hoger beroep. Bij uitspraken van 9 februari 2009 (ABRvS 200806121/1) en 2 april 2009 (ABRvS 200808062/1) is de uitspraak bevestigd. Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Wonen,Wijken en Integratie, over de strekking van deze uitspraken.
Strekking uitspraken Afdeling
Bij uitspraak van 2 december 2008 komt de Afdeling tot de conclusie dat het inburgeringsvereiste in de mvv (machtiging tot voorlopig verblijf)-procedure mag worden tegengeworpen. De Afdeling komt tot die conclusie op basis van de onderlinge samenhang tussen de toepasselijke wetsartikelen, hun ontstaansgeschiedenis èn de vaste gedragslijn die de Minister hanteert bij de toepassing van die artikelen.
De Afdeling oordeelt daarmee dat het wettelijk systeem voldoende basis biedt om het inburgeringsvereiste in het het kader van de beslissing op de mvv-aanvraag tegen te werpen.
Ook over het beroep op analfabetisme heeft de Afdeling een oordeel gegeven. De Afdeling vindt dat dit beroep geen aanleiding is om het inburgeringsvereiste niet te stellen. De Afdeling heeft bij dit oordeel de leeftijd van de vreemdeling en de medische problemen van de partner van de vreemdeling betrokken.
In de uitspraak van 9 februari 2009 oordeelt de Afdeling ook dat weigering van de mvv omdat niet aan het inburgeringsvereiste is voldaan, terwijl aan de twee minderjarige kinderen wel een mvv is afgegeven, geen schending van artikel 8 EVRM oplevert. Hierbij heeft de Afdeling meegewogen dat niet aannemelijk is
gemaakt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling blijvend niet aan het inburgeringsvereiste zal kunnen voldoen, zodat het uitoefenen van het familie- en gezinsleven in Nederland niet blijvend onmogelijk is.
In de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2009 oordeelt de Afdeling dat derechtbank opnieuw uitspraak moet doen, waarbij de rechtbank rekening moet houden met de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2008.
Modern Migratiebeleid
De invoering van de in het kader van Modern Migratiebeleid te verwachten wetswijzigingen, brengt geen verandering in de conclusie dat het wettelijk systeem voldoende basis biedt voor het stellen van het inburgeringsvereiste in het buitenland. Weliswaar wordt met de invoering van Modern Migratiebeleid over
het visum of inreisdocument en de verblijfsvergunning gelijktijdig een beslissinggenomen; juridisch blijven twee beslissingen te onderscheiden, zodat het inburgeringsvereiste nog steeds in het kader van de beslissing op een mvvaanvraag kan worden tegen geworpen.
Conclusie
Het huidige wettelijke systeem biedt voldoende basis voor het stellen van het inburgeringsvereiste in mvv-procedures. Er is geen aanpassing van de uitvoeringspraktijk nodig omdat de staande praktijk door de uitspraken wordt ondersteund. De Afdeling bevestigt tevens het beleid dat analfabetisme geen
reden is om tot vrijstelling van het inburgeringsvereiste over te gaan.
Tenslotte oordeelt de Afdeling dat het verlenen van een mvv aan de minderjarige kinderen uit het gezin, niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de ouder aan wie de mvv is geweigerd, sprake is van schending van artikel 8 EVRM.
De Minister van Justitie,
Reacties