Als homo vluchteling moet je het niet van de IND hebben (lees deze uitspraak en huiver)
Het gaat om een Pakistaan die stelt te zijn gevlucht omdat hij en zijn sschoolvriend zijn betrapt tijdens seks.
2.16 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het licht van voorgaande passage uit het nader gehoor zijn stelling dat verzoeker aan zijn homoseksualiteit slechts de invulling van seksueel contact heeft gegeven, onvoldoende heeft gemotiveerd. Eveneens onvoldoende gemotiveerd oordeelt de voorzieningenrechter verweerders standpunt dat het feit dat verzoeker zich nimmer heeft verdiept in wat het betekent om homoseksueel te zijn, ernstig afbreuk doet aan zijn verklaring dat hij homoseksueel is. Uit het bestreden besluit blijkt immers niet waarop verweerder dit standpunt baseert.
2.17 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat van iemand die stelt homoseksueel te zijn binnen een maatschappij waar deze geaardheid als een zonde wordt gezien, mag worden verwacht dat hij te maken krijgt met een innerlijke strijd. Dat verzoeker heeft verklaard dat hij zijn homoseksualiteit, ondanks dat het een zonde is, leuk vindt en zich daarvoor nooit heeft geschaamd, noch zich heeft afgevraagd waarom hij zo is, doet, aldus verweerder, afbreuk aan de gestelde homoseksualiteit. Dat verzoeker geen fase heeft doorgemaakt van ‘uit de kast komen’ wordt, zeker gezien tegen de achtergrond van zijn cultuur, ongeloofwaardig geacht. Verzoeker heeft hier in de gronden van beroep tegenin gebracht dat verweerder pretendeert deskundig te zijn op het gebied van homoseksualiteit, maar deze deskundigheid niet waarmaakt. Voorts, aldus de gemachtigde van verzoeker, bestond er in de situatie van verzoeker geen fase van ‘uit de kast komen’, nu verzoeker en [naam] juist getracht hebben hun relatie geheim te houden.
2.18 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zijn in voornoemde rechtsoverweging weergegeven oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu niet is gebleken waarop de stelling is gebaseerd, dat van homoseksuelen in een maatschappij als de Pakistaanse verwacht mag worden dat zij een fase van innerlijke strijd doormaken. Verzoeker kan voorts worden toegegeven dat niet is gebleken dat verzoeker zijn seksuele geaardheid openbaar wilde maken, nu verzoeker juist heeft aangegeven dat pas na betrapping door de broer van [naam] naar buiten is gekomen dat hij met een man seksuele handelingen pleegde, zodat het bestreden besluit ook op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert.
2.19 Vervolgens heeft verweerder gesteld dat het niet aannemelijk is dat de vader van verzoeker geen grote problemen heeft gemaakt over de homoseksuele geaardheid, dan wel het homoseksueel contact van zijn zoon. Gelet op de wijze waarop er in de islamitische en Pakistaanse maatschappij wordt gedacht over homoseksualiteit en homoseksuele contacten, is niet geloofwaardig, aldus verweerder, dat de vader van verzoeker na zijn aanvankelijke boosheid, al snel begrip toonde. De omstandigheid dat verzoekers vader bezorgd was en bereid om het leven van zijn zoon te redden, zoals door verzoeker is gesteld in de zienswijze, staat, aldus verweerder, los van het al dan niet begrip hebben voor de daden van de zoon. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat zijn ouders weliswaar religieus zijn, maar niet veel aan religie doen. Verweerder heeft dit punt aanvankelijk aangevoerd als tegenstrijdig, nu verzoeker heeft verklaard dat zijn ouders de ‘drie belangrijke dingen van de islam’ uitvoeren, maar dit ter zitting laten vallen.
2.20 In het nader gehoor heeft verzoeker als volgt verklaard:
‘Daarna heb ik contact opgenomen met mijn vader. Ik wist het. Ik schaamde me ook om met mijn vader te praten. Ik heb huilend alles verteld aan mijn vader. Mijn vader heeft gevraagd wat ik had gedaan. Hij zei dat ik wist dat het niet mag. Hij zei dat het beter was als ik niet naar huis zou komen, maar naar andere familie zou gaan.’
En op de vraag van verweerder hoe verzoekers vader reageerde op het gegeven dat verzoeker homoseksueel is:
‘In eerste instantie was hij boos geworden. Hij heeft me verwijten gemaakt. Hij vroeg me wat ik had gedaan. Waarom ik het had gedaan. Dat ik ons in de problemen had gebracht. Hij had er ook begrip voor. Hij zei dat men fouten kan maken.’
2.21 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders standpunt, dat het begrip van verzoekers vader afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas, niet berust op een deugdelijke motivering. Verweerder heeft dit standpunt immers slechts onderbouwd met de verwijzing naar de manier waarop binnen de islamitische en Pakistaanse maatschappij wordt gedacht over homoseksualiteit. Niet betrokken is hierbij het inmiddels onbetwiste feit dat verzoekers ouders weliswaar moslim zijn, maar niet erg religieus, terwijl juist die omstandigheid van doorslaggevend belang kan zijn geweest voor de aard van de reactie van verzoekers vader. Dat verweerder geen geloof hecht aan het verklaarde dat verzoeker in een telefoongesprek van vijf á zeven minuten zijn homoseksuele geaardheid en contact aan zijn vader heeft opgebiecht, is evenmin voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft zich ook hier slechts gebaseerd op de algemene normen en waarden in Pakistan, maar daarbij niet de verhouding tussen verzoeker en diens vader betrokken, noch de situatie waarin verzoeker op de vlucht was geslagen omdat hij net was betrapt op homoseksueel contact, waaraan door de familie van [naam] grote ruchtbaarheid was gegeven.
2.22 Verweerder heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat evenmin geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker niet nadacht over de gevolgen van zijn homoseksualiteit dan wel homoseksueel contact en dat hij er niet aan had gedacht bij een eventuele betrapping gevaar te lopen. Dat verzoeker en [naam] na anderhalf jaar tweewekelijks seksueel contact wat nonchalant waren geworden, acht verweerder daarvoor een onvoldoende verklaring. Verzoeker heeft in de gronden van beroep gesteld dat de huizen van verzoekers en [naam]s ouders groot waren, waardoor men elkaar niet voortdurend tegen het lijf hoefde te lopen, en dat andere aanwezigen dachten dat zij samen huiswerk maakten. Gezien in het licht van het hiervoor overwogene en de algehele inhoud van het nader gehoor, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op dit punt eveneens niet heeft kunnen volstaan met de overweging dat de gesteld ontstane nonchalance van verzoeker en [naam] een onvoldoende verklaring is voor het feit dat zij zich hebben laten betrappen.
2.23 Verweerder heeft in het voornemen niet aannemelijk geacht dat er in Pakistan geregeld, in een openbare plaats en hoorbaar voor anderen, wordt gesproken over homopornofilms. Daarnaast wordt het niet aannemelijk geacht dat verzoeker vervolgens op de eigenaar van de winkel is afstapt en heeft geïnformeerd naar een dergelijke verboden film. Verzoeker heeft hierop bij zienswijze gereageerd en aangegeven dat hij de eigenaar goed kende, hij voorzichtig om de film vroeg en hij de eigenaar daarvoor goed betaalde.
2.24 Verzoeker heeft in het nader gehoor als volgt verklaard:
‘Ik was een vaste klant van het videocenter. Ik haalde daar veel films. Ik was daar heel vaak en hoorde mensen over dit soort films praten. Daarom heb ik gevraagd naar dat soort film. Aan de eigenaar. (…) Hij zei dat hij zulke films had.’
2.25 Verweerder heeft in het bestreden besluit de overwegingen uit het voornemen overgenomen, maar het bij zienswijze aangevoerde op dit punt niet uitdrukkelijk verworpen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel het niet onbegrijpelijk is dat verweerder vraagtekens stelt bij het in Pakistan vragen naar homopornofilms in een openbare gelegenheid, hetgeen verzoeker hier tegenin heeft gebracht bij zienswijze verweerder ertoe had moeten nopen dit standpunt nader te motiveren. Verweerder heeft dit bij bestreden besluit nagelaten.
2.26 De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nog los van de vraag of het een relevante bijzonderheid betreft, de tegenstrijdige verklaringen van verzoeker over of verzoeker zijn vader belde, dan wel de vader verzoeker, in het licht van het bovenstaande, een onvoldoende draagkrachtige motivering is voor verweerders conclusie dat er geen sprake is van positieve overtuigingskracht en het asielrelaas ongeloofwaardig is.
2.27 Al het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder, gezien de motivering in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is.
LJN: BK1399,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/32802 en 09/32801 en 09/32803
Datum uitspraak: 29-09-2009
Datum publicatie: 28-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Bron: www.rechtspraak.nl
Nou heb ik vele homo-vrienden. Sommigen wisten hun hele leven dat ze homo waren en hadden daar totaal geen probleem mee, anderen kwamen er per ongeluk achter omdat ze op een vriend bleken te vallen en hadden daar wel moeite mee en weer een ander ontdekte het op latere leeftijd, vond het prima maar heeft het wel lang verborgen gehouden. Dus IND: bij iedereen werkt het anders.
2.16 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het licht van voorgaande passage uit het nader gehoor zijn stelling dat verzoeker aan zijn homoseksualiteit slechts de invulling van seksueel contact heeft gegeven, onvoldoende heeft gemotiveerd. Eveneens onvoldoende gemotiveerd oordeelt de voorzieningenrechter verweerders standpunt dat het feit dat verzoeker zich nimmer heeft verdiept in wat het betekent om homoseksueel te zijn, ernstig afbreuk doet aan zijn verklaring dat hij homoseksueel is. Uit het bestreden besluit blijkt immers niet waarop verweerder dit standpunt baseert.
2.17 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat van iemand die stelt homoseksueel te zijn binnen een maatschappij waar deze geaardheid als een zonde wordt gezien, mag worden verwacht dat hij te maken krijgt met een innerlijke strijd. Dat verzoeker heeft verklaard dat hij zijn homoseksualiteit, ondanks dat het een zonde is, leuk vindt en zich daarvoor nooit heeft geschaamd, noch zich heeft afgevraagd waarom hij zo is, doet, aldus verweerder, afbreuk aan de gestelde homoseksualiteit. Dat verzoeker geen fase heeft doorgemaakt van ‘uit de kast komen’ wordt, zeker gezien tegen de achtergrond van zijn cultuur, ongeloofwaardig geacht. Verzoeker heeft hier in de gronden van beroep tegenin gebracht dat verweerder pretendeert deskundig te zijn op het gebied van homoseksualiteit, maar deze deskundigheid niet waarmaakt. Voorts, aldus de gemachtigde van verzoeker, bestond er in de situatie van verzoeker geen fase van ‘uit de kast komen’, nu verzoeker en [naam] juist getracht hebben hun relatie geheim te houden.
2.18 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zijn in voornoemde rechtsoverweging weergegeven oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu niet is gebleken waarop de stelling is gebaseerd, dat van homoseksuelen in een maatschappij als de Pakistaanse verwacht mag worden dat zij een fase van innerlijke strijd doormaken. Verzoeker kan voorts worden toegegeven dat niet is gebleken dat verzoeker zijn seksuele geaardheid openbaar wilde maken, nu verzoeker juist heeft aangegeven dat pas na betrapping door de broer van [naam] naar buiten is gekomen dat hij met een man seksuele handelingen pleegde, zodat het bestreden besluit ook op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert.
2.19 Vervolgens heeft verweerder gesteld dat het niet aannemelijk is dat de vader van verzoeker geen grote problemen heeft gemaakt over de homoseksuele geaardheid, dan wel het homoseksueel contact van zijn zoon. Gelet op de wijze waarop er in de islamitische en Pakistaanse maatschappij wordt gedacht over homoseksualiteit en homoseksuele contacten, is niet geloofwaardig, aldus verweerder, dat de vader van verzoeker na zijn aanvankelijke boosheid, al snel begrip toonde. De omstandigheid dat verzoekers vader bezorgd was en bereid om het leven van zijn zoon te redden, zoals door verzoeker is gesteld in de zienswijze, staat, aldus verweerder, los van het al dan niet begrip hebben voor de daden van de zoon. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat zijn ouders weliswaar religieus zijn, maar niet veel aan religie doen. Verweerder heeft dit punt aanvankelijk aangevoerd als tegenstrijdig, nu verzoeker heeft verklaard dat zijn ouders de ‘drie belangrijke dingen van de islam’ uitvoeren, maar dit ter zitting laten vallen.
2.20 In het nader gehoor heeft verzoeker als volgt verklaard:
‘Daarna heb ik contact opgenomen met mijn vader. Ik wist het. Ik schaamde me ook om met mijn vader te praten. Ik heb huilend alles verteld aan mijn vader. Mijn vader heeft gevraagd wat ik had gedaan. Hij zei dat ik wist dat het niet mag. Hij zei dat het beter was als ik niet naar huis zou komen, maar naar andere familie zou gaan.’
En op de vraag van verweerder hoe verzoekers vader reageerde op het gegeven dat verzoeker homoseksueel is:
‘In eerste instantie was hij boos geworden. Hij heeft me verwijten gemaakt. Hij vroeg me wat ik had gedaan. Waarom ik het had gedaan. Dat ik ons in de problemen had gebracht. Hij had er ook begrip voor. Hij zei dat men fouten kan maken.’
2.21 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders standpunt, dat het begrip van verzoekers vader afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas, niet berust op een deugdelijke motivering. Verweerder heeft dit standpunt immers slechts onderbouwd met de verwijzing naar de manier waarop binnen de islamitische en Pakistaanse maatschappij wordt gedacht over homoseksualiteit. Niet betrokken is hierbij het inmiddels onbetwiste feit dat verzoekers ouders weliswaar moslim zijn, maar niet erg religieus, terwijl juist die omstandigheid van doorslaggevend belang kan zijn geweest voor de aard van de reactie van verzoekers vader. Dat verweerder geen geloof hecht aan het verklaarde dat verzoeker in een telefoongesprek van vijf á zeven minuten zijn homoseksuele geaardheid en contact aan zijn vader heeft opgebiecht, is evenmin voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft zich ook hier slechts gebaseerd op de algemene normen en waarden in Pakistan, maar daarbij niet de verhouding tussen verzoeker en diens vader betrokken, noch de situatie waarin verzoeker op de vlucht was geslagen omdat hij net was betrapt op homoseksueel contact, waaraan door de familie van [naam] grote ruchtbaarheid was gegeven.
2.22 Verweerder heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat evenmin geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker niet nadacht over de gevolgen van zijn homoseksualiteit dan wel homoseksueel contact en dat hij er niet aan had gedacht bij een eventuele betrapping gevaar te lopen. Dat verzoeker en [naam] na anderhalf jaar tweewekelijks seksueel contact wat nonchalant waren geworden, acht verweerder daarvoor een onvoldoende verklaring. Verzoeker heeft in de gronden van beroep gesteld dat de huizen van verzoekers en [naam]s ouders groot waren, waardoor men elkaar niet voortdurend tegen het lijf hoefde te lopen, en dat andere aanwezigen dachten dat zij samen huiswerk maakten. Gezien in het licht van het hiervoor overwogene en de algehele inhoud van het nader gehoor, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op dit punt eveneens niet heeft kunnen volstaan met de overweging dat de gesteld ontstane nonchalance van verzoeker en [naam] een onvoldoende verklaring is voor het feit dat zij zich hebben laten betrappen.
2.23 Verweerder heeft in het voornemen niet aannemelijk geacht dat er in Pakistan geregeld, in een openbare plaats en hoorbaar voor anderen, wordt gesproken over homopornofilms. Daarnaast wordt het niet aannemelijk geacht dat verzoeker vervolgens op de eigenaar van de winkel is afstapt en heeft geïnformeerd naar een dergelijke verboden film. Verzoeker heeft hierop bij zienswijze gereageerd en aangegeven dat hij de eigenaar goed kende, hij voorzichtig om de film vroeg en hij de eigenaar daarvoor goed betaalde.
2.24 Verzoeker heeft in het nader gehoor als volgt verklaard:
‘Ik was een vaste klant van het videocenter. Ik haalde daar veel films. Ik was daar heel vaak en hoorde mensen over dit soort films praten. Daarom heb ik gevraagd naar dat soort film. Aan de eigenaar. (…) Hij zei dat hij zulke films had.’
2.25 Verweerder heeft in het bestreden besluit de overwegingen uit het voornemen overgenomen, maar het bij zienswijze aangevoerde op dit punt niet uitdrukkelijk verworpen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel het niet onbegrijpelijk is dat verweerder vraagtekens stelt bij het in Pakistan vragen naar homopornofilms in een openbare gelegenheid, hetgeen verzoeker hier tegenin heeft gebracht bij zienswijze verweerder ertoe had moeten nopen dit standpunt nader te motiveren. Verweerder heeft dit bij bestreden besluit nagelaten.
2.26 De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nog los van de vraag of het een relevante bijzonderheid betreft, de tegenstrijdige verklaringen van verzoeker over of verzoeker zijn vader belde, dan wel de vader verzoeker, in het licht van het bovenstaande, een onvoldoende draagkrachtige motivering is voor verweerders conclusie dat er geen sprake is van positieve overtuigingskracht en het asielrelaas ongeloofwaardig is.
2.27 Al het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder, gezien de motivering in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is.
LJN: BK1399,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/32802 en 09/32801 en 09/32803
Datum uitspraak: 29-09-2009
Datum publicatie: 28-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Bron: www.rechtspraak.nl
Nou heb ik vele homo-vrienden. Sommigen wisten hun hele leven dat ze homo waren en hadden daar totaal geen probleem mee, anderen kwamen er per ongeluk achter omdat ze op een vriend bleken te vallen en hadden daar wel moeite mee en weer een ander ontdekte het op latere leeftijd, vond het prima maar heeft het wel lang verborgen gehouden. Dus IND: bij iedereen werkt het anders.
Reacties