Maar 5 dagen in bewaring in politiecel (uitspraak)
LJN: BJ9815, Rechtbank Utrecht , AWB 09/33663
Datum uitspraak: 02-10-2009
Datum publicatie: 09-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
2.9 Onder verwijzing naar de uitspraak van 9 juni 2002 (LJN: AE6675) van de Afdeling overweegt de rechtbank dat artikel 5.4, tweede lid, van het Vb 2000 vrijwel gelijkluidend is aan artikel 84, tweede lid, van het Vb (oud). Zoals bij de Nota van Toelichting bij die bepaling is vermeld, verwijst het criterium “redelijkerwijs mogelijk” mede naar de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan dient te worden gehanteerd. Er moet plaats zijn voor tenuitvoerlegging elders. Zo niet, dan zal de tenuitvoerlegging op het politiebureau kunnen voortduren, teneinde een op handen zijnde uitzetting te kunnen finaliseren (Nota van Toelichting bij het Besluit van 30 december 1993, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit, Stb. 1994, 8, p. 21).
Blijkens de Nota van Toelichting bij het Vb 2000 is met artikel 5.4 aangesloten bij voormeld artikel 84. Voorts is in deze Nota vermeld dat het tweede lid van artikel 5.4 regelt waar de vreemdeling kan verblijven in afwachting van plaatsing in een ruimte als bedoeld in het eerste lid (Nota van Toelichting bij het Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, Stb. 2000, 497, p. 206).
2.10 Volgens paragraaf A6/5.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover thans van belang, ziet voormeld criterium ‘redelijkerwijs mogelijk’ op de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan gehanteerd dient te worden. De tenuitvoerlegging van vreemdelingen-bewaring op een politiebureau gedurende meer dan tien dagen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Deze termijn kan alleen overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen. Per geval zal moeten worden bepaald of bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen aanwezig zijn om de termijn van tien dagen te overschrijden. Van een zwaarwegend belang is in elk geval sprake wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid zich ernstig verzet tegen opheffing van de bewaring. Hiervan is onder meer sprake wanneer de betrokken vreemdeling verdacht wordt van overtreding van een strafbaar gesteld feit.
2.11 De voorzieningenrechter van rechtbank Haarlem heeft in zijn vonnis van 20 maart 2009, voor zover thans van belang, als volgt overwogen: “De Staat heeft cijfermatig onderbouwd dat in de periode januari 2008 tot en met januari 2009 na gemiddeld vijf dagen verblijf in een politiecel 95,77% van de vreemdelingen was overgeplaatst naar een huis van bewaring, waarvan het grote merendeel reeds na twee dagen was overgeplaatst. De Staat heeft niet afdoende kunnen verklaren waarom de resterende 4,23% van de vreemdelingen langer dan vijf dagen in een politiecel heeft verbleven. (…) Nu voorts binnen de huizen van bewaring sprake is van een ruime overcapaciteit, zoals de Staat heeft erkend, bestaan in zijn algemeenheid geen goede gronden de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring langer dan vijf dagen in een politiecel noodzakelijk te achten, zodat een vreemdelingen-bewaring langer dan vijf dagen in een politiecel (…) in beginsel strijd met artikel 8 EVRM oplevert”.
2.12 Gelet op dit vonnis is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het ter zake gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf A6/5.3.6.1 van de Vc, heeft kunnen komen voor zover dit ziet op de algemene termijn van tien dagen dat vreemdelingen in een cel op een politiebureau mogen verblijven.
2.13 Vaststaat dat in eisers zaak het vreemdelingrechtelijke traject op 16 september 2009 is aangevangen en dat hij vanaf die datum tot 22 september 2009, te weten zes dagen, in een cel op een politiebureau heeft verbleven. In aansluiting op voormeld vonnis oordeelt de rechtbank dat voor de periode dat een vreemdeling in zo’n cel mag verblijven een maximale termijn van vijf dagen geldt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen die tot voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel noodzaken. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van dergelijke omstandigheden of belangen. Uit het voorgaande volgt dat de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in een politiecel na 21 september 2009 in strijd is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard, voor zover het ziet op de tenuitvoerlegging van de maatregel.
2.14 Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het voorgaande en op de grondslag van artikel 5, vijfde lid, van het EVRM heeft eiser aanspraak op schadeloosstelling voor één dag onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel. Deze schadeloosstelling wordt vastgesteld op een bedrag van € 25,-, te weten het bedrag dat het verschil maakt tussen één dag rechtmatige vrijheidsontneming in een huis van bewaring (€ 105,-) en één dag onrechtmatig verblijf in een politiecel (€ 80,-). Bij het bepalen van dit bedrag heeft de rechtbank achtgeslagen op de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2004, LJN: AP0213, gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 19 januari 2004.
2.15 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is, voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. Het in verband daarmee gedane verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank toe. Voor het overige is het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 02-10-2009
Datum publicatie: 09-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
2.9 Onder verwijzing naar de uitspraak van 9 juni 2002 (LJN: AE6675) van de Afdeling overweegt de rechtbank dat artikel 5.4, tweede lid, van het Vb 2000 vrijwel gelijkluidend is aan artikel 84, tweede lid, van het Vb (oud). Zoals bij de Nota van Toelichting bij die bepaling is vermeld, verwijst het criterium “redelijkerwijs mogelijk” mede naar de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan dient te worden gehanteerd. Er moet plaats zijn voor tenuitvoerlegging elders. Zo niet, dan zal de tenuitvoerlegging op het politiebureau kunnen voortduren, teneinde een op handen zijnde uitzetting te kunnen finaliseren (Nota van Toelichting bij het Besluit van 30 december 1993, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit, Stb. 1994, 8, p. 21).
Blijkens de Nota van Toelichting bij het Vb 2000 is met artikel 5.4 aangesloten bij voormeld artikel 84. Voorts is in deze Nota vermeld dat het tweede lid van artikel 5.4 regelt waar de vreemdeling kan verblijven in afwachting van plaatsing in een ruimte als bedoeld in het eerste lid (Nota van Toelichting bij het Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, Stb. 2000, 497, p. 206).
2.10 Volgens paragraaf A6/5.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover thans van belang, ziet voormeld criterium ‘redelijkerwijs mogelijk’ op de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan gehanteerd dient te worden. De tenuitvoerlegging van vreemdelingen-bewaring op een politiebureau gedurende meer dan tien dagen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Deze termijn kan alleen overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen. Per geval zal moeten worden bepaald of bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen aanwezig zijn om de termijn van tien dagen te overschrijden. Van een zwaarwegend belang is in elk geval sprake wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid zich ernstig verzet tegen opheffing van de bewaring. Hiervan is onder meer sprake wanneer de betrokken vreemdeling verdacht wordt van overtreding van een strafbaar gesteld feit.
2.11 De voorzieningenrechter van rechtbank Haarlem heeft in zijn vonnis van 20 maart 2009, voor zover thans van belang, als volgt overwogen: “De Staat heeft cijfermatig onderbouwd dat in de periode januari 2008 tot en met januari 2009 na gemiddeld vijf dagen verblijf in een politiecel 95,77% van de vreemdelingen was overgeplaatst naar een huis van bewaring, waarvan het grote merendeel reeds na twee dagen was overgeplaatst. De Staat heeft niet afdoende kunnen verklaren waarom de resterende 4,23% van de vreemdelingen langer dan vijf dagen in een politiecel heeft verbleven. (…) Nu voorts binnen de huizen van bewaring sprake is van een ruime overcapaciteit, zoals de Staat heeft erkend, bestaan in zijn algemeenheid geen goede gronden de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring langer dan vijf dagen in een politiecel noodzakelijk te achten, zodat een vreemdelingen-bewaring langer dan vijf dagen in een politiecel (…) in beginsel strijd met artikel 8 EVRM oplevert”.
2.12 Gelet op dit vonnis is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het ter zake gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf A6/5.3.6.1 van de Vc, heeft kunnen komen voor zover dit ziet op de algemene termijn van tien dagen dat vreemdelingen in een cel op een politiebureau mogen verblijven.
2.13 Vaststaat dat in eisers zaak het vreemdelingrechtelijke traject op 16 september 2009 is aangevangen en dat hij vanaf die datum tot 22 september 2009, te weten zes dagen, in een cel op een politiebureau heeft verbleven. In aansluiting op voormeld vonnis oordeelt de rechtbank dat voor de periode dat een vreemdeling in zo’n cel mag verblijven een maximale termijn van vijf dagen geldt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen die tot voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel noodzaken. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van dergelijke omstandigheden of belangen. Uit het voorgaande volgt dat de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in een politiecel na 21 september 2009 in strijd is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard, voor zover het ziet op de tenuitvoerlegging van de maatregel.
2.14 Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het voorgaande en op de grondslag van artikel 5, vijfde lid, van het EVRM heeft eiser aanspraak op schadeloosstelling voor één dag onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel. Deze schadeloosstelling wordt vastgesteld op een bedrag van € 25,-, te weten het bedrag dat het verschil maakt tussen één dag rechtmatige vrijheidsontneming in een huis van bewaring (€ 105,-) en één dag onrechtmatig verblijf in een politiecel (€ 80,-). Bij het bepalen van dit bedrag heeft de rechtbank achtgeslagen op de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2004, LJN: AP0213, gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 19 januari 2004.
2.15 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is, voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. Het in verband daarmee gedane verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank toe. Voor het overige is het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties