Rechtbank Zwolle gaat op ramkoers inzake het terugsturen van Somaliers naar Griekenland (uitspraak)
LJN: BJ9725, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 09/14683 Print uitspraak
Datum uitspraak: 30-09-2009
Datum publicatie: 08-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Dublin / Griekenland/ interstatelijk vertrouwensbeginsel De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in de uitspraak van 31 augustus 2009 in overweging 2.6 uitvoerig is ingegaan op de detentieomstandigheden in Griekenland. De President van het EHRM heeft echter ook vragen gesteld over de asielprocedure en de mogelijkheid om vrijelijk te communiceren met het EHRM. Ook deze vragen - de vragen 1, 2 en 4, aanhef en onder b, als vermeld in de brief van de President - hebben uitdrukkelijk een belangrijke rol gespeeld bij de uitspraak van de rechtbank van 13 juli 2009. De rechtbank neemt aan dat de President daarbij, gelet ook op de eerdere vragen die de President aan Griekenland heeft laten stellen bij de interim measure van 22 januari 2009 (application no. 44989/08), mede het oog heeft gehad op de uitgangspunten neergelegd in de beslissing in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 32733/08). Aan de problematiek die door de President in deze vragen is aangesneden is door de Afdeling in de uitspraak van 31 augustus 2009 geen (expliciete) aandacht besteed. In rechtsoverweging 2.5 heeft de Afdeling weliswaar aandacht besteed aan de beslissing in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, maar uitsluitend in die zin dat de Afdeling heeft overwogen geen concrete aanknopingspunten te zien dat Griekenland asielzoekers, zoals de betrokken vreemdelingen, in strijd met zijn non refoulementverplichtingen verwijdert. Dit dekt de lading van genoemde vragen van de President niet. Nu voor de rechtbank destijds uitdrukkelijk de vragen over de asielprocedure en de mogelijkheid om vrijelijk te communiceren met het EHRM redengevend zijn geacht, en in de uitspraak van de Afdeling slechts de kanttekeningen bij de detentieomstandigheden zijn besproken, ziet de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 13 juli 2009. Dit betekent dat de rechtbank ook thans van oordeel is dat verweerder niet zonder nader onderzoek heeft kunnen volstaan met een de enkele verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 30-09-2009
Datum publicatie: 08-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Dublin / Griekenland/ interstatelijk vertrouwensbeginsel De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in de uitspraak van 31 augustus 2009 in overweging 2.6 uitvoerig is ingegaan op de detentieomstandigheden in Griekenland. De President van het EHRM heeft echter ook vragen gesteld over de asielprocedure en de mogelijkheid om vrijelijk te communiceren met het EHRM. Ook deze vragen - de vragen 1, 2 en 4, aanhef en onder b, als vermeld in de brief van de President - hebben uitdrukkelijk een belangrijke rol gespeeld bij de uitspraak van de rechtbank van 13 juli 2009. De rechtbank neemt aan dat de President daarbij, gelet ook op de eerdere vragen die de President aan Griekenland heeft laten stellen bij de interim measure van 22 januari 2009 (application no. 44989/08), mede het oog heeft gehad op de uitgangspunten neergelegd in de beslissing in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 32733/08). Aan de problematiek die door de President in deze vragen is aangesneden is door de Afdeling in de uitspraak van 31 augustus 2009 geen (expliciete) aandacht besteed. In rechtsoverweging 2.5 heeft de Afdeling weliswaar aandacht besteed aan de beslissing in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, maar uitsluitend in die zin dat de Afdeling heeft overwogen geen concrete aanknopingspunten te zien dat Griekenland asielzoekers, zoals de betrokken vreemdelingen, in strijd met zijn non refoulementverplichtingen verwijdert. Dit dekt de lading van genoemde vragen van de President niet. Nu voor de rechtbank destijds uitdrukkelijk de vragen over de asielprocedure en de mogelijkheid om vrijelijk te communiceren met het EHRM redengevend zijn geacht, en in de uitspraak van de Afdeling slechts de kanttekeningen bij de detentieomstandigheden zijn besproken, ziet de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 13 juli 2009. Dit betekent dat de rechtbank ook thans van oordeel is dat verweerder niet zonder nader onderzoek heeft kunnen volstaan met een de enkele verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties