09 juni 2010

Antwoord van de Minister van Justitie op een vraag van de heer De krom over het beperken van het Nederlandse vreemdelingenrecht door het EVRM

Tijdens de behandeling van de begroting van Justitie op 5 november 2009, stelde
het lid De Krom (VVD) aan de orde dat zijns insziens “het effect van de artikelen
3 en 8 EVRM de uitvoering van de Nederlandse wetgeving in de weg zit.”
Hij heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie daarom verzocht een
onderzoek te laten doen en de Kamer te informeren in hoeverre de artikelen
3 en 8 EVRM zich via de jurisprudentie uitstrekken tot of zelfs verzetten tegen
uitvoering van de Nederlandse vreemdelingenwetgeving.
Met deze brief reageer ik op het verzoek.

Op het werkprogramma van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken
(ACVZ) voor dit jaar staat een onderzoek naar jurisprudentie van zowel het Hof
van Justitie van de Europese Unie als het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM).

De ACVZ is voornemens onder meer de feitelijke implicaties van de jurisprudentie
van beide Hoven voor het nationale migratiebeleid in beeld te brengen.
Ik zie met belangstelling uit naar de resultaten van dit onderzoek en zal deze
vanzelfsprekend met uw Kamer delen.
In het licht van het verzoek is de vraag overigens wel of de regering, op basis van
uitkomsten van een onderzoek, anders zou kunnen gaan handelen dan zij nu
handelt. Ik acht enige nuancering van mogelijkheden daartoe op zijn plaats.
Nederland voert een migratiebeleid binnen bepaalde grenzen. De
mensenrechtenverdragen waarbij Nederland is aangesloten, bevatten zeer
wezenlijke rechtsnormen zoals het verbod op onmenselijke behandeling en
bescherming van het recht op gezinsleven. Deze wezenlijke rechtsnormen
bescherming van het recht op gezinsleven. Deze wezenlijke rechtsnormen
bepalen de ruimte waarbinnen het Nederlandse asiel- en migratiebeleid wordt
gevoerd.
Door de expliciete erkenning van de rechtsmacht van het EHRM heeft Nederland
geaccepteerd dat het Hof een rol heeft in het scherp houden van Nederland voor
wat betreft de naleving van de artikelen van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens (EVRM).
In het uiterste geval kan Nederland veroordeeld worden voor schending van
verdragsbepalingen. Het is daarbij overigens wel aan de nationale regering om te
bepalen hoe een vervolg moet worden gegeven aan een veroordeling door het Hof
en of en zo ja welke beleidswijziging daartoe noodzakelijk is.
Veruit de meeste klachten bij het EHRM tegen Nederland betreffen de uitvoering
van het migratiebeleid.
In de afgelopen 2 jaar heeft het Hof overigens geen enkele schending door
Nederland geconstateerd. Een groot aantal klachten tegen Nederland wordt door
het Hof niet-ontvankelijk verklaard. (In 2009 bijvoorbeeld zijn 271
verzoekschriften niet-ontvankelijk verklaard en/of van de rol geschrapt, in 2008
waren dit er 334. Ook het merendeel van deze klachten had betrekking op
migratie).
Concreet hebben de afgelopen jaren (sedert 2006) twee uitspraken van het Hof in
klachten betreffende het migratiebeleid tot een veroordeling van Nederland geleid
en tot aanpassing van enkele onderdelen van het vreemdelingenbeleid aanleiding
gegeven: de uitspraak in de zaak Rodrigues da Silva-Hoogkamer (artikel 8 EVRM)
en de uitspraak in de zaak Salah Sheekh (artikel 3 EVRM).
Het EHRM laat zich, anders dan het verzoek veronderstelt, niet uit over de
Nederlandse vreemdelingenwetgeving. De jurisprudentie van het Hof in casu
betreft alleen individuele klachten over het beleid en met name over de wijze van
uitvoering van het beleid.
Het Hof accepteert dat staten hun eigen nationale regels stellen, maar deze
mogen in hun uitwerking niet de grenzen die het verdrag stelt te buiten gaan.
Ook wordt het Nederlandse migratiebeleid begrensd door de afspraken die op
Europees niveau zijn gemaakt en nog zullen worden gemaakt in het kader van de
harmonisatie van wet- en regelgeving.
Toekomstig asiel- en migratiebeleid zal steeds minder worden bepaald door
nationale wetgevers en steeds meer in Europees verband worden
geharmoniseerd. Nederland neemt voorts deel aan het Europese asiel- en
migratiebeleid. Ook het EU-beleid wordt ontwikkeld binnen de grenzen van het
Vluchtelingenverdrag en het EVRM, waarbij de EU partij zal worden, alsmede –
sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon- binnen de grenzen van
het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
De Minister van Justitie,

Bron: http://www.justitie.nl/images/Begrotingsvraag%20lid%20De%20Krom%20inzake%20beperking%20Nederlandse%20wetgeving%20door%20het%20EVRM_20336_tcm34-282798.pdf?cp=34&cs=15669

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...