Vermoedens is een zwaarwegendheidstoets en geen geloofwaardigheidsoordeel (uitspraak)
LJN: BJ7620,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/24223, 09/24225
Datum uitspraak: 21-08-2009
Datum publicatie: 23-09-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Sri Lanka / toetsingskader / geloofwaardigheid en zwaarwegendheid
In de uitspraak van 21 juli 2009 (LJN: BJ3621) heeft de AbRS overwogen dat de rechter terughoudend moet toetsen ten aanzien van de vermoedens die deel uitmaken van de gebeurtenissen die de vreemdeling in het land van herkomst zijn overkomen voor zijn komst naar Nederland. Deze gebeurtenissen omvatten tevens dat wat de vreemdeling vermoedt dat hem is overkomen. De beoordeling van deze vermoedens is een geloofwaardigheidstoets. Voor terughoudendheid is geen plaats bij de rechterlijke toetsing van verweerders standpunt over het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de gestelde gebeurtenissen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. De beoordeling van het realiteitsgehalte van deze verwachtingen is een zwaarwegendheidstoets. Dit onderscheid is niet alleen relevant voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing, maar ook voor het door verweerder te hanteren toetsingskader. In het onderhavige geval heeft verweerder getoetst of positieve overtuigingskracht uitgaat van de aan geloofwaardig bevonden gedeelten van het asielrelaas ontleende verwachtingen omtrent hetgeen de vreemdeling zal overkomen na terugkeer naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft aldus een onjuist toetsingskader gehanteerd.
14.1 In de uitspraak van 21 juli 2009 heeft de AbRS overwogen dat de rechter terughoudend moet toetsen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vermoedens van de vreemdeling die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden, niet plausibel te achten zijn en dientengevolge niet als geloofwaardig kunnen worden aangenomen.
14.2 Voor terughoudendheid is geen plaats bij de rechterlijke toetsing van verweerders standpunt over het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de gestelde gebeurtenissen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Die vermoedens maken immers deel uit van de door de vreemdeling op die feiten en omstandigheden gebaseerde vrees voor vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag, of voor schending jegens hem van artikel 3 van het EVRM.
15.1 De voorzieningenrechter begrijpt het door de AbRS bedoelde onderscheid zo, dat de vermoedens genoemd in rechtsoverweging 14.1 deel uitmaken van de gebeurtenissen die de vreemdeling in het land van herkomst zijn overkomen voor zijn komst naar Nederland. Deze gebeurtenissen omvatten tevens dat wat de vreemdeling vermoedt dat hem is overkomen. Het geheel van die gebeurtenissen en vermoedens wordt aangeduid als het asielrelaas. De beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas is primair aan verweerder. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 is vermeld, is in dat verband van belang of zich geen van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoet. Is dat wel het geval dan dient van het relaas positieve overtuigingskracht uit te gaan.
15.2 De vermoedens bedoeld in rechtsoverweging 14.2 zijn de aan het geloofwaardig bevonden (gedeelte van het) asielrelaas ontleende verwachtingen omtrent hetgeen de vreemdeling zal overkomen na terugkeer naar zijn land van herkomst. De voorzieningenrechter leidt uit de uitspraak van de AbRS af dat de beoordeling van het realiteitsgehalte van deze verwachtingen een zwaarwegendheidstoets is.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt dit mee dat het door de AbRS bedoelde onderscheid niet alleen relevant is voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing, maar ook voor het door verweerder te hanteren toetsingskader. De in rechtsoverweging 14.1 bedoelde vermoedens dient verweerder te onderzoeken op geloofwaardigheid. De in rechtsoverweging 14.2 bedoelde verwachtingen behoort verweerder te onderzoeken op zwaarwegendheid.
17. In het onderhavige geval heeft verweerder getoetst of positieve overtuigingskracht uitgaat van de aan geloofwaardig bevonden gedeelten van het asielrelaas ontleende verwachtingen omtrent hetgeen de vreemdeling zal overkomen na terugkeer naar zijn land van herkomst.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
19. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat het in strijd met artikel 3:46 van de Awb is genomen. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op het beroep ter zake van de asielaanvraag. Op grond van het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Awb. Dat brengt mee de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst. De overige gronden die namens verzoeker zijn aangevoerd behoeven daarom geen bespreking meer.
www.rechtspraak.nl
src="http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js">
Datum uitspraak: 21-08-2009
Datum publicatie: 23-09-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Sri Lanka / toetsingskader / geloofwaardigheid en zwaarwegendheid
In de uitspraak van 21 juli 2009 (LJN: BJ3621) heeft de AbRS overwogen dat de rechter terughoudend moet toetsen ten aanzien van de vermoedens die deel uitmaken van de gebeurtenissen die de vreemdeling in het land van herkomst zijn overkomen voor zijn komst naar Nederland. Deze gebeurtenissen omvatten tevens dat wat de vreemdeling vermoedt dat hem is overkomen. De beoordeling van deze vermoedens is een geloofwaardigheidstoets. Voor terughoudendheid is geen plaats bij de rechterlijke toetsing van verweerders standpunt over het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de gestelde gebeurtenissen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. De beoordeling van het realiteitsgehalte van deze verwachtingen is een zwaarwegendheidstoets. Dit onderscheid is niet alleen relevant voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing, maar ook voor het door verweerder te hanteren toetsingskader. In het onderhavige geval heeft verweerder getoetst of positieve overtuigingskracht uitgaat van de aan geloofwaardig bevonden gedeelten van het asielrelaas ontleende verwachtingen omtrent hetgeen de vreemdeling zal overkomen na terugkeer naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft aldus een onjuist toetsingskader gehanteerd.
14.1 In de uitspraak van 21 juli 2009 heeft de AbRS overwogen dat de rechter terughoudend moet toetsen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vermoedens van de vreemdeling die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden, niet plausibel te achten zijn en dientengevolge niet als geloofwaardig kunnen worden aangenomen.
14.2 Voor terughoudendheid is geen plaats bij de rechterlijke toetsing van verweerders standpunt over het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de gestelde gebeurtenissen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Die vermoedens maken immers deel uit van de door de vreemdeling op die feiten en omstandigheden gebaseerde vrees voor vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag, of voor schending jegens hem van artikel 3 van het EVRM.
15.1 De voorzieningenrechter begrijpt het door de AbRS bedoelde onderscheid zo, dat de vermoedens genoemd in rechtsoverweging 14.1 deel uitmaken van de gebeurtenissen die de vreemdeling in het land van herkomst zijn overkomen voor zijn komst naar Nederland. Deze gebeurtenissen omvatten tevens dat wat de vreemdeling vermoedt dat hem is overkomen. Het geheel van die gebeurtenissen en vermoedens wordt aangeduid als het asielrelaas. De beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas is primair aan verweerder. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 is vermeld, is in dat verband van belang of zich geen van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoet. Is dat wel het geval dan dient van het relaas positieve overtuigingskracht uit te gaan.
15.2 De vermoedens bedoeld in rechtsoverweging 14.2 zijn de aan het geloofwaardig bevonden (gedeelte van het) asielrelaas ontleende verwachtingen omtrent hetgeen de vreemdeling zal overkomen na terugkeer naar zijn land van herkomst. De voorzieningenrechter leidt uit de uitspraak van de AbRS af dat de beoordeling van het realiteitsgehalte van deze verwachtingen een zwaarwegendheidstoets is.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt dit mee dat het door de AbRS bedoelde onderscheid niet alleen relevant is voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing, maar ook voor het door verweerder te hanteren toetsingskader. De in rechtsoverweging 14.1 bedoelde vermoedens dient verweerder te onderzoeken op geloofwaardigheid. De in rechtsoverweging 14.2 bedoelde verwachtingen behoort verweerder te onderzoeken op zwaarwegendheid.
17. In het onderhavige geval heeft verweerder getoetst of positieve overtuigingskracht uitgaat van de aan geloofwaardig bevonden gedeelten van het asielrelaas ontleende verwachtingen omtrent hetgeen de vreemdeling zal overkomen na terugkeer naar zijn land van herkomst.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
19. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat het in strijd met artikel 3:46 van de Awb is genomen. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op het beroep ter zake van de asielaanvraag. Op grond van het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Awb. Dat brengt mee de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst. De overige gronden die namens verzoeker zijn aangevoerd behoeven daarom geen bespreking meer.
www.rechtspraak.nl
src="http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js">
Reacties