Visum voor gezinsvorming op basis van EU-recht (uitspraak)

LJN: BJ6325,President Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 08/44151


Datum uitspraak: 21-08-2009
Datum publicatie: 02-09-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Reikwijdte van de Verblijfsrichtlijn

De Nederlandse echtgenoot van eiseres studeert in Nederland maar woont in Duitsland. Eiseres vraagt een visum voor kort verblijf bij haar schoonouders in Nederland. Het is de bedoeling dat de echtgenoot zich tijdens het verblijf bij eiseres zal voegen. Kan zij aanspraken maken op de Verblijfsrichtlijn? Het begunstigdenbegrip van artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn is ruimer dan artikel 8.7 van het Vb 2000. Artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn brengt niet met zich dat in een situatie als hier aan de orde, waarin een burger van de Unie studeert in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit en woont in een andere lidstaat de Verblijfsrichtlijn, toepassing ontbeert. Indien eiseres de onderhavige aanvraag in Duitsland zou hebben ingediend, zou worden erkend dat de Verblijfsrichtlijn op haar echtgenoot van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank strookt dit verschil in uitkomst, afhankelijk van de lidstaat waar de aanvraag is ingediend, niet met de tekst en de ratio van artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn. Verwezen wordt naar de uitspraak van 18 april 2008 van deze rechtbank en zittingsplaats (JV 2008, 257) en de arresten van het Hof van Justitie van de EG van 7 juli 1992 in de zaak Surinder Singh (LJN: AB9905) en van 11 juli 2002 in de zaak Carpenter (AB 2003,11). Dit betekent dat artikel 8.7 van het Vb 2000 aldus moet worden gelezen dat deze bepaling ook ziet op een Nederlander die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Doordat de echtgenoot van eiseres woonachtig is in Duitsland en er sprake is van een situatie waarin eiseres zich bij hem voegt dan wel hij zich bij eiseres voegt, is paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 naar het oordeel van de rechtbank op hem van toepassing.





Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

zittinghoudende te Amsterdam

enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken


Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)


reg. nr.: AWB 08/44151

V-nr.: *

inzake: eiseres [naam] , geboren [datum] in 1984, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Marokko, eiseres,
gemachtigde: mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht,

tegen: de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.


1. Procesverloop

1. Op 9 mei 2008 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Rabat een aanvraag ingediend om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel “familiebezoek”. Bij besluit van 15 mei 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 22 mei 2008 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 6 november 2008 is de [naam] echtgenoot van eiseres , gehoord door een ambtelijke commissie.

2. Bij beroepschrift van 16 december 2008 heeft beroep eiseres ingesteld bij de rechtbank vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar binnen de wettelijke termijn. Het bezwaar is bij besluit van 30 december 2008 ongegrond verklaard. Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 2 januari 2009 verzocht het petitum van het beroep te wijzigen. De gronden van het beroep zijn daarbij ingediend.

3. Op 20 januari 2009 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 29 april 2009 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig voormelde echtgenoot van eiseres. Het onderzoek is ter zitting gesloten.


2. Standpunten partijen

1. Verweerder heeft zich - zakelijk weergegeven en voor zover relevant op het volgende standpunt gesteld.
Het hoofdreisdoel van eiseres is niet duidelijk. Voor zover eiseres op grond van Richtlijn 2004/38/EG (hierna: de Verblijfsrichtlijn) aanspraak wil maken op verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, moet zij bij de Duitse autoriteiten een aanvraag indienen. De Nederlandse echtgenoot van eiseres heeft zijn hoofdverblijf immers in Duitsland zodat het hoofdreisdoel van eiseres in Duitsland is. Verweerder verwijst naar de uitspraak van 25 juli 2002 van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen (hierna: het Hof) in de zaak Brax (LJN: AL4659). Voor zover eiseres als hoofdreisdoel heeft verblijf bij haar Nederlandse schoonouders kan eiseres geen aanspraak maken op de Verblijfsrichtlijn en is de gewone visumprocedure van toepassing.

2. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar Nederlandse echtgenoot, indien hij als Nederlander Nederland bezoekt, zijn reis- en verblijfsrecht niet alleen ontleent aan zijn (Nederlandse) nationaliteit maar ook aan artikel 5, 6 en 7 van de Verblijfsrichtlijn. Omdat haar echtgenoot gebruik maakt van het gemeenschapsrecht heeft eiseres het recht zich bij hem te voegen. Eiseres beroept zich hierbij onder meer op de uitspraken van 31 januari 2006 van het Hof in de zaak Commissie tegen Spanje (JV 2006,123) en van 25 juli 2008 in de zaak Metock (JV 2008/291). In deze zaak ontstaat het recht op verblijf van rechtswege. Teneinde daarvan gebruik te kunnen maken zonder onnodige complicaties op Schiphol die zich voor kunnen doen bij aankomst zonder visum, wenst eiseres zich vooraf van een inreisvisum te voorzien. Haar dienen alle faciliteiten te worden verstrekt bij deze aanvraag. Bovendien dient het visum kosteloos te zijn.


3. Overwegingen

1. Eiseres heeft bij brief van 18 augustus 2009 om heropening verzocht zodat de rechtbank kennis kan nemen van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 18 juni 2009 (LJN: BJ4210). De rechtbank ziet echter geen aanleiding tot heropening, nu zij ook zonder heropening kennis kan nemen van deze uitspraak.

2. In artikel 2, aanhef en tweede lid, onder a, van de Verblijfsrichtlijn is bepaald dat voor de toepassing van deze richtlijn onder familielid onder meer wordt verstaan de echtgenoot.

3. In artikel 3, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.

4. In artikel 5, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn is bepaald dat onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, de lidstaten de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied laten binnenkomen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, mogen familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, slechts aan de inreisvisumplicht worden onderworpen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 of, in voorkomend geval, de nationale wetgeving. De lidstaten verlenen deze personen alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen.

5. In artikel 1, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 539/2001 is bepaald dat onderdanen van de in de lijst van bijlage 1 opgenomen derde landen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit dienen te zijn van een visum. In voornoemde bijlage I van Verordening 539/2001 is onder meer Marokko opgenomen.

6. Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel in Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. Ingevolge artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, is de eerdergenoemde paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de echtgenoot.

7. In paragraaf A6/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is, voor zover van belang, vermeld dat ten aanzien van bepaalde categorieƫn familie- en gezinsleden van onderdanen van de EU, als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, van het Vb 2000 die ingevolge Verordening (EG) nr. 539/2001 visumplichtig zijn, gunstigere regels gelden met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa. Ongeacht de beoogde verblijfsduur kan voor inreis worden volstaan met een (Schengen)visum kort verblijf. Het familielid hoeft bovendien niet te voldoen aan de criteria voor visumverlening die zien op tijdige terugkeer naar het land van herkomst en hoeft ook niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Om die redenen is het familielid of gezinslid vrijgesteld van het beantwoorden van vragen op het visum-aanvraagformulier met betrekking tot die criteria. Bovendien dient het visum versneld en kosteloos te worden verstrekt. Ten aanzien van de kring van familieleden en gezinsleden, voor wie de gunstigere regels gelden, wordt verwezen naar artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, van het Vb 2000. Het gaat hier uitsluitend om bepaalde familieleden of gezinsleden van een onderdaan van de EU welke onderdaan gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer. De onderdaan van de EU dient zich te begeven naar of te verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en het familielid of gezinslid dient deze onderdaan te begeleiden of zich bij hem te voegen.
Wanneer overtuigend is aangetoond dat de aanvrager een familielid of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede lid van het Vb 2000 kan de aanvraag om een visum slechts worden geweigerd:
a. indien hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;
b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;
c. indien sprake is van rechtsmisbruik of fraude zoals een schijnhuwelijk.

8. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de volgende omstandigheden tussen partijen niet in geschil zijn. Eiseres, die in Marokko woont, heeft op 13 april 2000 en op 10 februari 2004 een visum gekregen voor kort verblijf bij haar oom en tante in Nederland. Op 4 mei 2006 is eiseres gehuwd met [naam] haar man, de zoon van genoemde oom en tante. De echtgenoot van eiseres studeert in Nijmegen islamologie en notarieel recht en hij woont in Kempen (Duitsland). Het is de bedoeling dat de echtgenoot van eiseres gedurende een gedeelte van haar verblijf bij haar schoonouders zich bij haar zal voegen. Dit blijkt uit de antwoorden van eiseres op de vragen die zijn opgenomen in de vragenlijst van 15 september 2008 van verweerder en op de verklaringen van de echtgenoot van eiseres tegenover de ambtelijke commissie.

9.1 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de hiervoor bedoelde gunstigere regels voor verlening van een visum in dit geval van toepassing zijn. Om deze vraag te beantwoorden, is allereerst van belang om vast te stellen of de echtgenoot van eiseres een burger van de Unie is waarop de Verblijfsrichtlijn van toepassing is.

9.2 De rechtbank overweegt, aansluitend bij de uitspraak van 7 juli 2009 van deze rechtbank en zittingsplaats (AWB 08/28060 en 08/28068) als volgt. Omdat met artikel 8.7 van het Vb 2000 is beoogd artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn te implementeren beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of artikel 8.7 van het Vb 2000 een juiste implementatie van de Verblijfsrichtlijn bevat. Vastgesteld wordt dat artikel 8.7 van het Vb 2000, anders dan artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn, de werkingssfeer van de Verblijfsrichtlijn beperkt tot vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (...) en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. De rechtbank overweegt dat bepalingen van nationaal recht conform de Verblijfsrichtlijn dienen te worden uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het begunstigdenbegrip van artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn ruimer dan hetgeen is bepaald in artikel 8.7 van het Vb 2000. Anders dan artikel 8.7 van het Vb 2000, brengt artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn niet met zich dat in een situatie als hier aan de orde, waarin een burger van de Unie studeert in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit en woont in een andere lidstaat de Verblijfsrichtlijn toepassing ontbeert.

9.3 Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de omstandigheid dat in het geval eiseres, uitgaande van de weergegeven feitenconstellatie, de onderhavige aanvraag in Duitsland zou hebben ingediend, wel erkend zou worden dat de Verblijfsrichtlijn op haar echtgenoot van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank strookt dit verschil in uitkomst, afhankelijk van de lidstaat waar de aanvraag is ingediend, niet met de tekst en de ratio van artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van 18 april 2008 van deze rechtbank en zittingsplaats (JV 2008, 257). De rechtbank ziet zich verder gesterkt in haar oordeel door de arresten van het Hof van 7 juli 1992 in de zaak Surinder Singh (LJN: AB9905) en van 11 juli 2002 in de zaak Carpenter (AB 2003,11) . Hoewel deze arresten dateren van voor het verstrijken van de omzettingstermijn van de Verblijfsrichtlijn op 30 april 2006, welke richtlijn een hercodificatie en vereenvoudiging is van de regels inzake het personenverkeer, kan daaruit worden afgeleid dat de echtgenoot van een burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van het gemeenschapsrecht onder omstandigheden rechten kan ontlenen aan de Europese regels betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf.

9.4 Het bovenstaande betekent dat artikel 8.7 van het Vb 2000 aldus moet worden gelezen dat deze bepaling ook ziet op een Nederlander die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Doordat de echtgenoot van eiseres woonachtig is in Duitsland en er sprake is van een situatie waarin eiseres zich bij hem voegt dan wel hij zich bij eiseres voegt, is paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 naar het oordeel van de rechtbank op hem van toepassing.

10. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 5, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Nu niet is gebleken dat sprake is van Ć©Ć©n van de in de Vc 2000 vermelde redenen om afgifte van een visum te weigeren ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijde lid van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het bezwaar zal gegrond worden verklaard. De rechtbank draagt verweerder op het door eiseres gevraagde visum te verlenen.

11. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).



4. Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar gegrond;

vernietigt het primaire besluit;

- draagt verweerder op eiseres het gevraagde visum te verlenen;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan de griffier;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 145,-- (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.


Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2009.


De griffier

De voorzitter


Afschrift verzonden op:

Conc.: EW
Coll.: MvK
D: C
VK

Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen hoger beroep open.

Een nichtje wat met haar neef trouwt die in Nederland studeert maar net over de grens met Duitsland woont. Tja de IND vindt het vast misbruik maken van gemeenschapsrecht.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Iraaks restaurant "Arbil" in Den Haag geopend

Wat is het verschil tussen lawyer en advocaat?

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

Salarisvereisten en de verblijfsvergunning op basis van de ICT-richtlijn

VACATURE: Regiomanager Friesland Vluchtelingenwerk Noord-Nederland

Zambrano en Dereci-arresten geven alleen verblijfsrecht als EU-onderdaan gedwongen moet vertrekken (uitspraak)

Het Nederlands - Amerikaans Vriendschapsverdrag mag dan verdwenen zijn in de Vc maar het geldt natuurlijk nog steeds.

drs King na faillissement weer aan de slag

VACATURE: Advocaat-stagiaire (Strafrecht/Vreemdelingenrecht) bij Dobosz Advocatuur in Zoetermeer